KINDERKRRN t-m DE VERLOSSING door ANNE DE VRIES DE zon ging onder boven Egypteland, schoon en rood als iedere avond. De schemering kroop van Gosen aan. Nu kwam de koele nacht en dekte de aarde toe. In het Oosten klom de maan boven de horizont. Het werd stil. Egypteland ging slapen. Maar in Gosen.Daar sliep niemand. Daar was een ge heimzinnig beweeg van don kere gestalten tussen de kleine huisjes. Er was blij ge fluister van stemmen en een koe loeide in de weide, waar het vee bijeen werd gedreven. Bij het licht van de maan was het volk bezig. Mozes had gezegd, wat er ge daan moest worden. Iedere huisvader had een bokje uit gezocht uit de kudde, v.er dagen geleden reeds, het bes te dat hij vinden kon, en dat had hy zo juist geslacht in de schemering. Dat zou hij nu gaan braden boven het vuur aan het spit en de moeder was bezig, om koeken te bakken. Toen maakte zij ook een saus, om de koeken in te dopen. De rossige vlammen speelden om het vlees. Geu ren van koek en gebraad dreven rond. O, het werd een heerlijk feest die avond. Maar zie, nu was er een kleine jongen, die hield een schaaltje met bloed omhoog bij de deur Dat was het bloed van het bokje, dat straks zorgvuldig was opgevangen. En de vader kwam bij hem staan met een bundeltje hysop, een bezempje van dunne takjes. Hij doopte het voorzichtig in de 6chaal. Hij verfde de deurposten, de bovenbalk en de beide zijbalken met het warme bloed. Zo tekende iedere vader in Gosen zijn eigen deur. En de andere keken toe, eerbiedig en bewogen. Zij wisten, wat dit betekende. Zij geloofden, dat dit bloed hun aller leven redden zou. Toen werd de deur gesloten Het werd stil, plech tig stil, ook in Gosen. De nachtwind fluisterde in de bomen. De maan glansde op de witte huisjes en op het donkere rode bloed. Maar daarbinnen werd nu feest gevierd. Daar stonden ze om de tafel, de ouden en de jon gen en hun schaduwen stonden groot tegen de wanden. Ze aten zwijgend, vlees en koeken en saus De saus was bitter en de koeken waren hard, want er was geen tyd om het deeg te laten gisten. Het Was een eenvoudig maal. Maar het smaakte heer lijker dan ooit. Want het was het laatste maal, gegeten werd in Egypteland. En bitter en hard was de slavernij, waaraan nu een einde kwam. Nu, in deze nacht. Daarom stonden ze allen, gereed om af te rei zen; de schoenen aan de voeten en de klederen opgeschort. En hun bezittingen waren reeds inge- Mozes had het gezegd. En Mozes kon het weten Hij sprak de woorden, die hij gehoord had Gods heilige mond. Stil.... Nu was het heel laat geworden. Nu was het midden in de nacht. En Gods toorn was ont brand over de zondige mensen. Nu kwam er snel een engel van boven en ging rond door het land, door God gfezonden. Het was de engel des doods. Geen deur bleef voor hem ge- HET ISRAéLIETISCHE PAASFEEST Straks, over note weken, zal het Paasfeest zijn. Dan herdenken we de opstanding van den Heere Jezus uit de doden. De Joden vieren dan ook hun Paasfeest. Zij herdenken dan de uittocht uit Egypte. Aan deze mooie geschiedenis uit het Oude Testament worden wij op elk Paasfeest her innerd. Ja, op elke Zondag. Want elke Zondagmorgen horen wij voorlezen: „Ik hen de Heere uw God, die u uit Egypteland, uit het diensthuis, heb uitgeleid." Van dat eerste grote JoodsPaasfeest ver telt de bekende schrijver Anne de Vries hier in onze Kinderkrant, 't Is een hoofd stuk uit zijn „Groot Vertelboek voor da Bijbelse Geschiedenis", dat thans bij den uitgever J. H. Kok te Kampen verschijnt, Dit mooie boek staat vol prachtige platen van den tekenaar C. Jetses. REBUS sloten geen grendel was hem te sterk. Hij drong de huizen binnen, de voorname huizen en de hut ten, het paleis en de gevangenis de stallen van het vee. Stil doorreisde hij het land, snel als de bliksem en overal deed hij zijn vreselijk werk. Hij bracht de straf van God aan de ongehoorzame wereld. Hij doodde in alle huizen den oudsten zoon en in alle stallen het oudste jong. Waar hij ge weest was, zou de eerstgeborene niet meer wak ker worden. Maar Egypteland wist het nog niet. Egypteland sliep.... Toen kwam de engel ook in Gosen O arm Gosen! Waren de mgasen daar zoveel beter dan in Egypte? Waren ze ook daar niet vaak ongehoor zaam geweest? Hun hart was ook immers vol zonden? O, en de huizen waren zwak en klein! Wie zou de engel kunnen tegenhouden, nu God zelf hem zond? Maar zie, een paar druppels bloed wezen den engel terug. Hij stond bij een huis, hij zag de rode deur.... en hij ging voorbij. Hier was de dood al geweest, hier en in heel Gosen. De Israëlieten vierden hun feest, vredig, veilig. Daar buiten ging de dood voorbij en steeg op naar de hemel. Hij had zijn werk gedaan. Het bloed had Israël het leven gered Een lam was voor het volk «estorven. Toen werden er deuren opengerukt in Egypte land. Mensen kwamen naar buiten lopfin, mannen en vrouwen, kermend van verdriet. Zij staken hun armen in-ontzetting omhoog, zy sloegen zich op de borst, de nacht werd vervuld met hun wanhopig geschrei. „Mijn zoon is dood!Mijn zoon! Zij riepen allen hetzelfde. Zy deinsden terug voor elkanders klacht. Zij konden elkaar niet troosten. In ieder huis was een dode, het hele land was in Waarom? Waarom overkwam hun deze ramp? Zr wisten het wel. In grote troepen trokken zy naar het Oosten in het holst van de nacht. Zij kwamen in Gosen, zij rukten de deuren der sla- venhuisjes open. „Ga toch!" smeekten ze huilend. „Ga toch wèg, opdat wy niet allen sterven! Hier, neem dit maar mee, dat is het loon voor jullie werk! Als je maar weggaat, nog deze nacht!".... En ze wierpen de Israëlieten hun schatten toe, juwelen en armbanden, vazen en potten van zil ver en goud; al hun schatten waren hun onver schillig geworden Toen kwam er ook een boodschap van den koning, dat de Israëlieten af mochten reizen, met alles wat ze hadden. Hij zelf kwam niet. Hij zat in het paleis bij het lijk van zijn zoon. De verlossing was gekomen. En vóórdat de morgen daagde, zijn de Israëlieten juichend op reis gegaan, het Oosten in, de zon en de vrijheid tegemoet Voorop liep Mozes, dc aanvoerder, bly als een kind. En in grote orde volgden de mensen, gezin by gezin, familie bij familie, stam bij stam, in lange onafzienbare rijen, met muziek en gezang. Er was niemand wien het lopen moeilijk viel. Dat was zo wonderlyk, zieken of zwakken waren er niet. Mannen dreven het vee voor zich uit; vrou wen leidden de kinderen; de ezels waren beladen met huisraad en met de schatten van Egypte. En in de stoet liepen een paar mannen, die droegen een kist; daar waren de beenderen van Jozef in. Het was al zo lang geleden, dat hy leefde, hon derden jaren. Maar zyn bevel was niet vergeten. Zijn lichaam ging mee en het zou begraven wor den in het land Kanaan, waar ook de lichamen der vaderen rustten. In Sukkoth kwamen de stammen samen. Toen reisden ze samen verder, een eindeloof leger, een 112 LEED EN LIEFDE En de Heere, Zich omkeerende, zag Petrus aan Lukas 22 61a IVJATUURLIJK voegt het ons niet den thermometer aan te leggen om de hitte van Jezus' lijdensfolteringen in grafiek te brengen. Indien dat evenwel zou kunnen en mogen wie weet? Dan zou het kunnen blijken, dat niet de bende, die Hem bindt en niet het sanhedrin, voor het welk Hij terechtstaat, ook niet de valsche ge tuigen, die Hem beschuldigen of de Hooge- priester, die. Hem veroordeelt, zelfs niet de naakte vijandschap, die Hem durft spuwen en slaan, misschien zelfs niet Judas, die Hem heeft gekust. Hem het heetste lijden hebben aange- Misschien is, op «dit moment van Zijn lijdens weg althans, het felste leed Hem aangedaan door deze verloochening van Zijn discipel Petrus, die Hem toch liefheeft. In den hof. waar eerst Zijn discipelen sliepen en toen, geërgerd, van Hem vluchtten dat was erg! Maar ze kozen nog niet tegen Hem! Ze kozen alleen voor zichzelven. Ze hebben hun eigen veege lijf geborgen en in die keus voor zichzelf Jezus Christus aan Zijn lot overgelaten. Maar nu is het véél erger. Nu heeft Petrus in de keus voor zichzelf, tegen Jezus gekozen. Hij heeft alle levensgemeenschap met Jezus heftig ontkend met een vloek en een eed. In het moment, dat Jezus Christus met Zijn eed verklaart de Zoon van God te zijn, heeft deze Petrus ook naar den eed gegrepen om heftig te beweren, dat hij Hem niet kent, noch kennen wil. Welk een huiveringwekkend leed moet er heb ben getrild in het oog van den Heiland, als Hij juist in dit moment, bij het kraaien van den haan, Zich omkeert en naar Petrus kijkt! Jezus' lijden is geweest een lijden éénmaal, daar en toen! iZulke smarten Hem aandoen, als Petrus Hem aangedaan heeft, kunnen wij, gelukkig, niet meer! Hij is nu verheerlijkt aan de rechterhand Zijn Vaders. Het is volbracht! Toch kunnen ook wij Hem nog bedroeven. Hij heeft nog niet de hoogste heerlijkheid, die er pas voor Hem zijn zal in den dag der dagen, als Hij wederkomt. Er is over Zijn heerlijkheid vandaag nog een schaduw. En die schaduw, welke den vollen glans van Zijn heerlijkheid nog een weinig bedekt, heeft niet het minst haar oorzaak in het tekort aan heiligmaking bij Zijn volk op aarde. De Schrift spreekt ervan, "dat wij kunnen be droeven den Heiligen Geest Gods. Die Geest is de Geest. Die in Christus, als het Hoofd, en in one, als Zijne lidmaten woont, met welken Geest wij verzegeld zijn tot den dag der ver lossing. Onze liefde tot Christus kan zoo verkillen. Het vleesch begeert dagelijks in ons tegen den Geest. Wij zijn zoo dwaas om de hulp van onzen Heiland af te wijzen. E«r we het weten, hebben ook wij Hem ver loochend. al is het dan ook niet met een vloek en een eed. We hebben het zoo van noode ons telkens op nieuw te herinneren, hoe de Heere, Zich om keerende. Petrus heeft aangezien. We moeten, nu nog. zien trillen de smart, welke getrild heeft in Zijn klare oogen in dien doolMRn lijdensnacht. zoo duur gekocht! Lente 1939. Een kijkje op het Damrak te Amsterdam tijdens den sneeuwstorm op jl. Woensdagmiddag 185 We moeten nimmer vergeten, wat de redding onzer zielen aan Jezus heeft gekost! Dit leed heeft Zijn liefde niet gebluscht. Gelukkig, dat de Heere, Zich omkeerende naar Petrus, Zijn discipel zóó heeft aangezien. Wij? Als ons in het moment van onze opperste levensbenauwing dat overkwam, dat een vriend die met ons in héél intieme relatie had gestaan, ons niet had willen kennen Wij zouden ons oog expresselijk van hem heb ben afgewend of over hem hebben héénge- kekenlucht! Of er zou felle toorn uit onzen blik zijn uit- gevlamd! Erger nog, die blik zou ijskoud geweest zijn van hooghartige verontwaardiging! Niet alzoo Jezus Christus, onze barmhartige Hoogepriester. Zie, Hij kijkt Petrus aan. Vol leed! Vol liefde! Hij walgt wel van dezen zéér bitteren droppel, dien Zijn discipel Hem gemengd heeft in den drinkbeker Zijns Vaders. Maar Hij spuwt ook dien droppel niet in den beker terug. En Hij walgt niet van Zijn discipel, die Hem daar met een vloek staat te verloochenen. Hier is die wonderlijke liefde, welke bij alle eigen smartgevoel, medelijden heeft met de zwakheden van den mensch, die Hem deze smarten aandoet. Weggeleid naar Pilatus, voortgeleid op dezen donkeren weg, die eindigen zal aan Zijn kruis, wendt Hij Zich om naar Petrus en kijkt dien discipel aanen kijkt hem zóó aan. dat Petrus wegwankelt als een gebroken man Jezus' liefde, die beleedigde liefde, is toch liefde gebleven en wordt bij Petrus' gang naar buiten in dat gebroken en verslagen hart uitgestort. Petrus, naar buiten gaande, weende bitterlijk.... Jezus' liefde heeft die tranen van berouw tevoorschijn geroepen. Wat zullen we er nog méér van zeggen? Wij kijken héél hoog op tegen iemand, die zeventigmaal zevenmaal zou kunnen vergeven, als er tegen hem is gezondigd. Wij roemen in de liefde van een moeder, die niet kan afhouden, wat er ook zou gebeuren, om lief te hebben het kind van haar schoot, Wij verwonderen ons met eerbiedige verwon-: dering over den vader van den verloren zoon, die maar uitkijkt en uitkijkt, dag aan dag, of zijn jongen, hoe ook verlept en verloopen. nog niet eindelijk naar zijn vader weerkeeren zal. Maar deze liefde, welke, midden in het leed, moet hebben gesproken uit het oog van Jezus, als Hij Zijn discipel aanziet? Dit is de liefde in haar volle volheid, van welke Paulus het hooglied zong: zij gelooft alle dingen, zij hoopt alle dingen, zij verdraagt alle dingen. Als deze liefde is afgewezen, komt ze toch weer opzoeken. Als tegen deze liefde zoo fel is gezondigd, komt ze volop vergeven. Als ze met zelfvervloeking is verloochend, straalt ze in nieuwen glans den verloochenaar in de ziel! Wie zal deze liefde meten? Ze is hooger dan de hemelen! Ze is dieper dan de oceaan! Ze is langer en breeder dan deze wereld van horizon tot horizon, van pool tot pool! Ze oaat de kennis zeer verre te boven! En deze liefde is er vandaag nog! Hij, die passeerend den vloeker op weg naar ^et rechthuis van Pilatus. deze liefde bij al Zijn 'eed liet glanzen in Zijn heilige oogen, toen*Hij Zich naar den verloochenaar keerde, is gisteren en heden dezelfde en tot in eeuwigheid! Barmhartig is de Heeij en zeer genadig schoon zwaar getergd! lankmoedig en welda digde Heer is groot van goedertierenheid! Hij weet alles van ons. Van gisteren en van vandaag en van morgen. Als we alleen zijn of met anderen. In huis en op straat. In de kerk of bij ons werk. En er is wel héél véél. dat Hem zéér bedroeven moet. Maar, in het gewaad van Zijn Woord, blijft Hij naar ons kijken. Met oogen vol leed en vol liefde. Zijn smartenvolle en liefdevolle blik berispt ons maar verwerpt ons nietontdekt ons aan onze zonden en zegt tegelijk vergeving toe. Dat make ons klein voor God. Dat doe ons in verootmoediging tot Hem wederkeeren. Als met ons. ook na omtvangene genade, ge schiedde naar wat wij waard zijn, dan waren we reeds lang en voor eeuwig door Hem weg- gestooten. Maar Hij doet ons niet naar onze zonden en vergeldt ons niet naar onze ongerechtigheden. Hij wendt Zijn oog niet van ons af, maar naar ons heen! En het is Zijn wonderlijke genade, zoo ook wij in deze weken dien bedroefden en tegelijk ver- gevenden blik van onzen Heere en Zaligma ker mogen zien, doorstralende in de prediking van Zijn gróóte lijden.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1939 | | pagina 13