NATUURBESCHERMING
ONZE HOLLANDSCHE WINDMOLENS
Ir J. W. ALBARDA
een
nationale plicht
Wat werd behouden
Twee veteranen der Na
tuurbescherming: rechts: A.
Burdet; links: Dr Jac. P.
Thijsse.
welke wenschen
nog zijn.
er
DE geschiedenis van het Naardermeer is
algemeen bekend.
In 1904 beraamde het gemeentebestuur
van Amsterdam plannen, om dit ..moeras",
maar een der interessantste en belangrijk
ste van de provincie, te gebruiken als vuil
nisbelt en het op die wijze in de toekomst
tot bouwgrond om te scheppen.
Uit heilloos voornemen deed veler oogen
opengaan voor het streven om Nederland
langzaam maar zeker om practische. mate-
rieele redenen van alle merkwaardige na
tuur te berooven. Wel slechts met één stem
meerderheid, maar het voorstel van B. en
,W. werd dan toch verworpen. Het Naar
dermeer bleef Naardermeer!
Er was bovendien veel meer gewonnen 1
De actie voor het behoud van deze „waar-
delooze plas" volgens B. en W. van Am
sterdam. had de natuurvrienden bij elkaar
gebracht en tot het inzicht, dat er een
organisatie noodig was, om in den vervolge
tegen natuurvernieling te waken en op te
treden.
Van dit besef is de stichting van ,.D e
Vereeniging tot behoud van Na
tuurmonumenten" het gelukkig ge
volg geweest. Klein begonnen (op de eerste
algemeens vergadering 21 Febr. 1906 waren
tegenwoordig 18 leden en telde de vereeni
ging één donateur en 86 leden!), is de
organisatie gestadig gegroeid in ledental,
in invloed, in bezit en in werkzaamheid.
De arbeid der Vereeniging tot be
houd van Natuurmonumenten in
de 35 jaar van haar bestaan dwingt diepe
waardeering af en vervult elk Nederlander,
die er kennis van neemt en voor natuur-
schoonheid en natuurstudie gevoelt, met
innige dankbaarheid. In het gansche
samenstel van economische, sociale en
geestelijke verhoudingen en omstandig
heden van ons volk, is deze bemoeiing tot
een niet meer te verwaarloozen factor ge
worden.
Wij zijn thans in staajt, ons 'n volledigen
indruk te vormen van wat er in de 35 jaai
,van intensieven en zich steeds verbreeden-
den arbeid der Vereeniging tot be
houd van Natuurmonumenten en
de vele hetzelfde beoogende provinciale
organisaties is tot stand gebracht, nu de
redactie der V.U.B. de uitstekende gedachte
heeft gehad in haar reeks een deeltje op
te nemen, gewijd aan de Natuurbe
scherming in Nederland en ge
schreven door een alleszins deskundige op
dit gebied: F. Koster.
Ieder, die niet geheel terzijde van deze
'dingen staat, weet, dat de werkelijke, on
gerepte natuur in ons Ij^nd voortdurend
meer verdwijnt en verdwijnen zal. De snel
toenemende bevolking en het daarmee ge
paard gaande gebrek aan bouw- en wei
landen, de vooruitgang der techniek, de
bouw van fabrieken, de aanleg van wegen
en spoorwegen, de kanalisatie der rivieren,
.vergraving der hoogvenen enz., hebben 't
landschapsbeeld geheel doen wijzigen, de
wilde natuur teruggedrongen en het voort
bestaan van vele diersoorten in Nederland
onmogelijk gemaakt
Natuurbescherming, dit is door Koster
tutslekend toegelicht, is een nationale
plicht om tal van gewichtige motieven.
'Allereerst wetenschappelijke: Be
studeering van duin- en veenvorming, de
invloed van weer en wind op den planten
groei. de psychologie der vogels enz., is
alleen mogelijk, als er ongestoord natuur
leven aanwezig is. Geologie, praehistorie.
volkskunde, hebben belang bij het behou
den van natuurreservaten, landgoederen,
en zoo voort.
Dan recreatie-doeleinden: de hoo-
ge eischen, die't huidige leven aan 't zenuw
gestel stelt, maken het noodzakelijk nu en
dan verpoozing en herstel te zoeken in de
zuiverende en door niets te vervangen ster
kende rust der natuur. Voorts ook paeda-
gogische: de jeugd te leeren genieten
jvan de ontwikkelende en weinig kostende
zorg voor en omgang met de levende natuur
beteekent haar te beschermen tegen de uit
wassen eener decadente cultuur, gelijk deze
zich in steden en dorpen aan hjaar opdringt.
In overeenstemming hiermee is het doel
'der natuurbescherming nu ook drieërlei:
1. de instandhouding van studievelden
voor de wetenschap;
2. het bewaren van fraaie uitgestrekte
gebieden, waar men rust en verkwikking
kan genieten;
3. het beschermen van planten en dieren
om huns zelfs wille.
Geheel ongerepte natuur bestaat er
niet zoo heel veel meer in ons land. Maar
om op den naam „natuurmonument" aan
spraak te kunnen maken, moet een land
schap toch njpt geheel door cultuurinvloe
den tot een in wezen ander geheel zijn
omgevormd, doch in hoofdzaak haar oor
spronkelijk karakter hebben behouden.
Een respectabele reeks van zulke natuur-
gedeelten van den meest uiteenloopenden
aard werd voor altijd behouden.
Men vindt daaronder bosschen. zooals
het onovertroffen complex het nationale
park VeluwezoomImbosch met ree, das
vos, boommarter, edelhert, havik, buizerd
houtsnip enz.; heiden, als de Worth
en de Rheder-heide, het Geusingerveld
en het Gooische Natuurreservaat; p 1 a
sen. rijk aan soorten en individuen, ook
van beteekenis voor de sportbeoefening, als
de Reeuwijksche en Sluypwijksche plassen;
vennen als die van Oisterwijk, welke
'door honderdduizenden worden bezocht
voor de plaats zelf een bron van welvaart
vormen; hoogvenen als dat van Foch-
teloo en het Korenburgerveen bij Winters
wijk; duingebieden als de meeste
Wadden-eilanden, waar tallooze vogels een
ongestoorde broedplaats hebben: fuut, ge
oorde fuut, dodaars, blauwe reiger, brume
kiekenduif, taling, slobeend, ransuil, veld-
uil, torenvalk, watersnip, (ook de lepelaar
heeft er zich weer gevestigd); voorts het
wandelduin van Den Haag—Kijkduin, ,,Dc
Beer" bij Hoek van Holland en Voome's
Duin.
Deze opsomming is noch naar de soort
noch naar de onderdeelen volledig. „Na
tuurmonumenten" heeft thans haar be
schermende hand uitgestrekt over plm
11.500 h.a., de Staat over plm. 10.000 h.a.
Daarbij komen dan nog de bezittingen van
de zgn. „Landschappen". ,De Beer", het
Gooische natuurreservaat en De Hooge
Veluwe, plm. 10.500 h.a. Totaal 32.000 h.a.
beschermde natuur. Nog ongeveer
even groote oppervlakte beslaan de vele
landgoederen en bosschen, zoodat plm
60.000 h.a., dat is bijna een vijftigste deel
der oppervlakte van ons land als natuur
reservaat. zij het dan ook niet geheel voor
ieder toegankelijk, kan worden beschouwd.
Is dit voldoende te achten?
Lepelaarskolonie in het Naardetmeer.
kostbaarste aardsche goederen eener natie,
haar door Gods scheppende hand zelf toebe
deeld.
Wij wenschen het uitnemend, bezadigd ge
schrift van Koster in duizenden bij duizen
den handen, wij wekken alle lezers op, het
prachtige werk der natuurbescherming te
steunen en van het natuurschoon in eigen
land te genieten en de gedachten, waardoor
alle natuurbescherming wordt bezield en
gedreven, onder jong en oud uit te dragen
„Omdat de natuurbescherming waarlijk
nationaal is, omdat de aesthetisch, weten
schappelijk en recreatief belangrijke natuur-
Koster meent van niet: „Steeds dichter
zal het land bebouwd worden, steeds meer
behoefte zal er komen aan ontspanning en
studie in de vrije natuur. Juist groote
natuurruimten zijn noodzakelijk. Op een
volk van tien millioen over een halve eeuw
is de beschikbare ruimte van enkele tien
duizenden h.a. zeker niet voldoende."
Echter er zijn méér belangen van
hooge orde voor het heele volk dan alleen
natuurbescherming. Wè noemen landbouw
defensie, vliegtuigverkeer, woningbouw e.d.
Ook de natuurbeschermers als evenwich
tige staatsburgers, hebben daarvoor een
open oog. Hun standpunt is het onze: er
dient te komen ook in Nederland de reeds
zoo lang gewenschte Natuurbeschermings
wet. waarin bepaalde normen en richtlijnen
worden vastgelegd en waarin bij ontgin
ning, bebouwing, enz. van die gedeelten
van ons land, welke een bizondere waarde
hebben als natuurmonument overleg
wordt voorgeschreven met een
door de Regeering in te stellen instantie,
belast met het behartigen der natuurbe
scherming.
Het is de groote verdienste van „Natuur
monumenten" een verdienste die eerst
door het nageslacht ten volle op haar waar
de zal geschat worden te hebben bewezen
dat de cultuurtechniek en de vruchtbaar
heid van als het kon heel onzen bodem niet neei zün en hoog" uitsteken~bov"<
het een en al is, waar het om gaat. m.a w. op dit gebied meestal te hoorc
dat brood en geld niet het eenige is, wat een
volk noodig heeft om gelukkig te leven, maar
dat ook natuurschoonheid behoort tot de, geverij°gewend *ün."
Waterlelies in het Naardermeer
monumenten en -reservaten toebehooren aan
het geheele volk, zal men haar groote waar
de voor de versterking der nationale gezond
heid moeten erkennen. Zij brengt aanhanke
lijkheid en liefde voor den eigen grond,
zij bindt ons met innige banden aan het
land, waar wij geboren zijn, werken en stre
ven. Zij maakt ons rijker met een ckr aan
genaamste vormen van Vaderlandsliefde.
F. Koster „Natuurbescherming
in Nederland", met inleiding van dr
Jac. P. Thijsse, Bohn, Haarlem, 1938.
VOETSTAPPEN,
RenesBolding,
en 'Uitgeverij te
rken dan het vette dei
n deze Schriftwoorden
lekeurlg denken bü het
door M. A. M.
Neerbosch" Boebh.
Neerbosch.
verpleegster zich
zün. Ze heeft
wordt haar hulp
dige omstand'g-
chr. Dan 's rr
om ln die bode
tot Zijn dienst.
ingeroepen ln een gezin in
heden een baby wordt vcri
veel zelfverloochening noodif
om hulp de voetstappen des
rulschen. Die
In al deze schetsen, die met vroi
preciesheid en teederheld zulke heel
dingen beschrijven, wordt nauw verb;
leg'd tusschen opmerken en gehoorzan
Of liever gezegd, dat verband woi
gelegd, het 1 s er. Verband 1 e g g c
In een betoog, niet in de teekenlng
werkelijke lev<
Is. En opmerken ls de
Deze schetsen munten uit door ketirlgen stil
en kosteltJken inhoud. Ze zijn vrucht van d<
ontroering, die de werkelijkheid van het lever
heeft gewekt in een opmerkzaam hart. Van.
daar die teederheld. die, zonder in weekelilk-
held te ontaarden, zelfs den stijl doortrilt.
Bonte Parade
door Leo Lens. In fijn omslag 1.25
Verkrijgbaar bij den Boekhandel en de
Uitgeefster DRUKKERIJ LIBERTAS.
jeugdorganis
EENVOUDIGE VOOItDR ACHTEN
bevelen we dit bundeltje aan. En
om een bijzondere reden. Deze voor-
toch houden nauw verband met het
tleleven der Jeugdvereenlglngen.
voordrachlen weerleggen op onder-
dikwerf geestige manier, de bezwa-
lke tegen de Ohr. Jeugdorganisaties
ingebracht. Andere geven karakterte
keningen van bepaalde typen ln onze
Maar van al de veertien
orden gezegd, dat ze origi-
leze
De windlcorenmolen bestaat
vijfhonderd jaar
Het „verdekkeren" spaarde
veel molens
Er is een tijd geweest, dat er
terecht gevreesd werd, dat de molen
uit ons Hollandsch landschap zou
verdwijnen. Dat is nog niet eens zoo
lang geleden. Gelukkig echter kunnen
we zeggen: geweest. Want dit drei
gende onheil is nog te elfder ure af
gewend. doordat men juist op tijd tot
de ontdekking kwam, dat men met ge
bruikmaking van nieuwe methoden
veel voordeeliger en even goed een
winmolen kon gebruiken als een
dure motor.
Zoo werd ons de sierlijke wind
molen in het landschap gespaard en
we zullen ons ook in de toekomst
kunnen verlustigen aan het mooie,
dat de molens aan een polder kunnen
geven. Ware dat niet zoo, we zouden
een belangrijk stuk historie zijn kwijt
geraakt. Reeds duizenden jaren ge
leden maakte men voor verschillen
de doeleinden gebruik van molens en
ook in ons land kende men reeds in
de dertiende eeuw de watermolens.
Doch de windmolen, meer in het bij
zonder de koreriwindmolen, is van iets
jongeren datum: juist dit jaar zal
het 500 jaar geleden zijn, dat de
eerste in gebruik werd gesteld. Dit
jubileum, alsmede het feit, dat er in
ons land nog altijd een 2500 molens
te vinden zijn, was gereede aanleiding
om weer eens een en ander over de
molens te vertellen.
al
Een stuk historie
Allereerst geven we een stuk historie,
waarvoor we de gegevens vonden in een
voordracht, die jhr. mr. F. van R ij c k e-
vorsel uit 's Hertogenbosch eenige jaren
geleden te Leiden lieeft gehouden. Spreker
vertelde toen, dat men er zeker van kan zijn,
dat de maalindustrie een der oudste indus-
irieën is. Reeds 6000 jaar geleden bestond
deze industrie en verschillende plaatsen in
den Bijbel maken er melding van.
in den Romeinschcn tijd bestonden er
handmolens, die door vrouwen en kinderen
werden gedreven, groote slavenmolens,
voorts diermolens en watermolens.
In de Engelsche kohieren wordt reeds in
1291 melding van windmolens gemaakt.
Waar deze molens het eerste toepassing von
den is evenmin bekend als de naam van
den uitvinder. Vermoedelijk werden deze
molens voor het eerst rondom de Middel-
landsche Zee gebouwd en zijn ze vandaar uit
over de geheele wereld verspreid. Tijdens
de kruistochten zijn de molens naar Europa
gekomen. Een der eerste molens van ons
land is geplaatst in 1299 tusschen Schijndel
St. Oedenroode en Veghel.
De spil- of standaardmolen
De eerste molens hadden wieken, die nog
niet gekeerd konden worden. Een groote
verbetering was het, toen het verplaatsbaar
wiekenkruis werd uitgevonden, waarmede
de spil of standaardmolen zijn intrede deed.
Bij deze molens was het alleen mogelijk de
stcenen en instrumenten, die in den molen
zelf waren aangebracht, in beweging te
brengen, geen daar buiten. Later hebben de
maalsteenen van kunststeen, de blauwe
steen verdrongen; in dc eerste plaats hebben
de steencn van kunststeen breede scherpe
kanten, maar bovendien begonnen de werk
lieden, die de fijne riggels van de blauwe
steenen konden schoonmaken, te ontbreken..
Zeer ingrijpend was een uitvinding
van omstreeks 1400, waardoor het mo
gelijk werd ook werktuigen, die zich op
den grond bevonden, in beweging te
brengen. Maar nog ingrijpender was de
•uitvinding van pl.m. 1600 toen het ge
lukte om een draaibare losse molenkap
aan te brengen.
Tot het jaar 1920 heeft men in de Lang
straat zeer veel molens gehad, die run voor
de leerlooierijen maakten; in genoemd jaar
ging men er toe over om het looizuur che
misch te bereiden, waardoor het looien veel
sneller in zijn werk ging De molens werden
daar toen overbodig en de een na den ander
verdween.
Molens In de Zaanstreek
In de Zaanstreek zijn vroeger wel 800 mo
lens geweest. Er zijn tijden geweest, dat de
zaagmolens in de Zaanstreek een wereldmo
nopolie hadden, doch na het bezoek van
Czaar Peter de Groote aan Zaandam kwam
er in Rusland en later ook elders groote con
currentie. Tusschen 1740 en 17S0 zijn er wei
honderd zaagmolens in de Zaanstreek afge
broken. Tot 1860 waren er nog goede molen
makers, omdat het bouwen van molens on
der de bouwkunde resorteerde. Na dien tijd is
men afhankelijk van enkele families van
molenaars, die de kunst van het molenbou-
wen van vader op zoon overbrachten. De wa
termolens in ons land zijn meestal, naar de
provincie waar ze zijn gebouwd, in vorm en
soort verschillend.
De slooping van molens is tot staan ge-
gebracht dank zij de uitvinding van den
heer Dekker uit leiden, die onder meer
de stroomlijnwiekcn uitvond, waardoor
hij het nuttig rendement der molens zeer
belangrijk wist te verhoogen. Honderden
molens zijn de laatste jaren verdekkerd.
Een kwarteeuw
parlementaire werkzaamheid
Standaardkorenmolen (met open standaard„de Bata
vier" te Eist. Van dit type zijn maar enkele meer over
in ons land
Standaardkorenmolen met gesloten standaard, te Etten
bij Terborg. Het oudste type korenmolen
De volledige titel van dit zware boek
luidt: ,Jr J. W. Alb ar da,
Een kwarteeuw parlementaire werk
zaamheid. in dienst van de bevrij
ding der Nederlandse arbeiders
klasse.
Een beeld van de groei der Neder
landse volksgemeenschap."
Het is uitgegeven in opdracht van
het Partijbestuur der S.D.A.P. door
de N.V. De Arbeiderspers.
In dit boek spreekt zeer sterk de princi-
pieele tegenstelling tusschen de socialisti
sche en de Christelijke levensbeschouwing.
Daarover hebben we het in dit artikel niet.
Het is ook ontsierd door enkele vlekken,
omdat niet alle schrijvers zich tot een beta
melijke hoogte van objectiviteit konden op
werken, wat aan vele anderen wèl gelukt
is. Wij komen hierop nog wel terug, dooh
wijzen tihans reeds op twee dingen» welke
beslist hinderen en de waarde van het boek
verkleinen.
Reeds op de derde pagina wordt voor de
zooveelste maal gesproken over de leugen-
en laster-campagne tegen de Partij naar
aanleiding van het gebeurde met de „Zeven
Provinciën". Die leugen- en laster-campagne
was o.i. niets dan rechtvaardige critiek.
Eenige bladzijden verder heet het: „De
Partij is nooit van de democratie afgeweken.
Het is laster, dat in November 1918 een
poging tot revolutie is gedaan. Zelfs de ge
dachte er aan is niet opgekomen". Dit is in
strijd met de werkelijkheid en met de mee
ning van andere schrijvers in dit boek, die
aan de „vergissing" van Mr Troelstra her
inneren.
Deze en misschien nog wel meer vlekken
ontsieren dit boek, dat wij ten zeerste kun
nen waardeeren. Wie de groote principieele
tegenstelling niet uit het oog verliest, kan
er van genieten en er veel uit leeren.
Dit beihoeft niet te verwonderen, want de
uitgebrc'de lectuur groepeert zich om een
man, die niet alleen voor zyn partij, maar
ook voor geheel ons volk groote verdiensten
heeft en wiens karakter en karaktervastheid,
wiens oprecht bedoelen en persoonlijke on
baatzuchtigheid respect afdwingen. Laat ons
toch den beginselstrijd niet naar omlaag
halen door er een strijd tegen personen van
te maken. Dat kan aan de geestelijke ont
wikkeling van ons volk nimmer ten goede
komen.
Vooral tegenover Albarda» over wien het
persoonlijk gedeelte van dit boek handelt, is
dat hoogst onbillijk. Immers, reeds als stu
dent in Delft was zijn medewerking aan het
Studentenweekblad er op gericht om de
lezers af te manen van het banale en te
doen zoeken naar „edel genot en gelukkige
ernst".
Toen Albarda zich aangetrokken gevoelde
tot het socialisme, schreef hij een brief aan
F. M. Witoaut en daaruit blijkt hoe hij wor
stelde met de vraag of „de klassehaat. die
in de socialistische strijd gewekt werd" (ge
lijk toen zeker het geval was) geen schade
deed aan „het ware, diepe, ernstige van
het socialisme". Hij zag zoc vaak, dat de
ibourgoisie steeds als „veracht", de kapitalist
als „gemeen" aan de arbeiders werd voor
gesteld. En hij meende: „door haat»op te
avekken kreeg men aanhangers van een
slecht allooi, die alleen uit wrok tegen de
'beter bedeelden zich aansloten".
Is dit niet een indirecte toestemming van
-wat Talma een paar jaar later schreef: „Het
is de haat. die u samenbindt"? Hoeveel dich
ter zou de S.D.A.P. bij ons volkseigen ge
bleven zijn, wanneer zij minder haat had
gewekt tegen personen. Maar de man, die
eijn partij waarschuwde voor deze menta
liteit, moest bij de tegenstanders wel een
sympathieke figuur worden.
Een belangrijk hoofdstukin het eerste, per
soonlijke, gedeelte van het boek is van de
hand van W. Drees en draagt als titel „Al
barda als gemeentebestuurder". Bij de lezing
■daarvan kwamen bij „schrijver dezes" tel
kens persoonlijke herinneringen over Albar-
da's wethouderschap naar voren en steeds
,weer zeiden we zacht voor ons zelf: deze
feekening is juist. Volkomen naar waarheid
cegt de schrijver, dat „Alberda eenerzijds
|de bepalingen van de wet-de Visser ten
;te van het bizonder onderwijs loyaal
royaal deed toepassen, terwijl hij ander -
jijds voor de inrichting van het gemeente-
ijk lager onderwijs nieuwe lijnen trok".
rerheugend is het ook nu nog de groote
olencomplexen te zien, tot welker bouw
Albarda de stoot gaf, complexen met scholen
verschillenden aard ook van ver-
.lende richting waarbij groote speel-'
ALBARDA
terreinen mogelijk werden, benevens school-
baden, leeszaalfilialen e.d.".
Wij kunnen ons uit die dagen niet één
symptoom herinneren, -dat Albarda het bi
zonder onderwijs eenig onrecht, hoe gering
ook, aandeed of poogde aan te doen; wèl
<er dit staat niet in dit boek), dat hij strikt
rechtvaardig optrad tegen het hoofd eener
openbare school die zich misdroeg en tegen
enkele „roode" onderwijzers, die een „des
tructieve schoolpolitiek" voerden. En onwil
lekeurig denken we er aan terug met hoe
veel oprechte dankbaarheid Albarda bij zijn
heengaan als wethouder gewag maakt van
de aangename samenwerking met anti-revo
lutionaire en roomsoh-katholieke raadsleden.
Toch hadden de anti-revolutionairen zijn
werk niet altijd geprezen. Heftig was de
strijd geweest over de o.i. onverantwoorde
lijke verkleining der klassen en de al te
royale salarissen voor alle onderwijzend
personeel dat niet onder het Rijksbezoldi
gingsbesluit viel. En zelfs sociaal-democraten
geven nu soms toe, dat Albarda toen onge
lijk had.
Echter, dit verschil van zienswijze schaad
de de persoonlijke waardeering niet: ieder
een erkent dat Albarda een regent was van
het beste soort, een magistraat van hooge
statuur. Toen heel de partij er nog bijna
anders over dacht, durfde Albarda over de
nationale kwestie zeggen:
„Wel eigenaardig, dat je met de pom-
pebladerenvlag op je schuit rustig kunt
varen en niemand uit de partij zal er een
opmerking over maken, maar de nationale
driekleur op dezelfde plaats heeft een
geheel andere uitwerking".
Doch ondanks dat, durfde hij in een tijd
toen de massa der openbare onderwijzers
uit „principieele overwegingen" weigerde
het Wilhelmus mee of te leeren zingen, zijn
kinderen met Oranje versierd aan een school
feest doen deelnemen.
En toen eens een eertijds vooraanstaand,
maa- afgegleden partijgenoot een poging
deed om bij een royementsvoorstel eigen
baan ruim te praten door verborgen dreige
menten te richten aan het adres van onbe
kende en ongenoemde anderen, zei Albarda:
„Die dan boter op hun hoofd hebben,
moeten maar in de zon van de openbaar
heid komen. Het vaandel van onze socia
listische beweging moet door zuivere
handen worden gedragen".
Is het wonder, dat een partij zoo'n leider
vereert? En dat men dit na 25 jaar eens uit
spreekt? Misschien wel in schooner taalvorm
en op meesleepender wijze dan Albarda ge
woonlijk bezigt. Want hij is ook in zijn rede
voeringen de ingenieur, de man van de
strakke lijn. Hij formuleert zijn gedachte on
berispelijk, maar is niet de oratorische rede
naar als Troelstra. Kuyper: Colijn; Troelstra:
Albarda; er zit evenredigheid in deze ver
gelijking.
De Partij-secretaris zegt in zijn artikel
terecht, dat Albarda zich in zijn werk in het
algemeen kenmerkt als de man, die zijn
sentimenten volkomen beheersoht. Maar hij
voegt er, even waar, wij weten het, aan toe,
dat hij ook sentimenteel kan zijn in de zeld
zame gelegenheden, dat hij zich eens per
soonlijk over iets of iemand op vertrouwe
lijke wijze kan uitspreken.
Zijn vrienden hebben hem in het per
soonlijk gedeelte van het dikke boek waar
en waardig geteekend, geheel naar de na
tuur; en zijn politieke tegenstanders erken
nen dat gaarne.
Vandaar dit artikel.