NATUURBESCHERMING ONZE HOLLANDSCHE WINDMOLENS Ir J. W. ALBARDA een nationale plicht Wat werd behouden Twee veteranen der Na tuurbescherming: rechts: A. Burdet; links: Dr Jac. P. Thijsse. welke wenschen nog zijn. er DE geschiedenis van het Naardermeer is algemeen bekend. In 1904 beraamde het gemeentebestuur van Amsterdam plannen, om dit ..moeras", maar een der interessantste en belangrijk ste van de provincie, te gebruiken als vuil nisbelt en het op die wijze in de toekomst tot bouwgrond om te scheppen. Uit heilloos voornemen deed veler oogen opengaan voor het streven om Nederland langzaam maar zeker om practische. mate- rieele redenen van alle merkwaardige na tuur te berooven. Wel slechts met één stem meerderheid, maar het voorstel van B. en ,W. werd dan toch verworpen. Het Naar dermeer bleef Naardermeer! Er was bovendien veel meer gewonnen 1 De actie voor het behoud van deze „waar- delooze plas" volgens B. en W. van Am sterdam. had de natuurvrienden bij elkaar gebracht en tot het inzicht, dat er een organisatie noodig was, om in den vervolge tegen natuurvernieling te waken en op te treden. Van dit besef is de stichting van ,.D e Vereeniging tot behoud van Na tuurmonumenten" het gelukkig ge volg geweest. Klein begonnen (op de eerste algemeens vergadering 21 Febr. 1906 waren tegenwoordig 18 leden en telde de vereeni ging één donateur en 86 leden!), is de organisatie gestadig gegroeid in ledental, in invloed, in bezit en in werkzaamheid. De arbeid der Vereeniging tot be houd van Natuurmonumenten in de 35 jaar van haar bestaan dwingt diepe waardeering af en vervult elk Nederlander, die er kennis van neemt en voor natuur- schoonheid en natuurstudie gevoelt, met innige dankbaarheid. In het gansche samenstel van economische, sociale en geestelijke verhoudingen en omstandig heden van ons volk, is deze bemoeiing tot een niet meer te verwaarloozen factor ge worden. Wij zijn thans in staajt, ons 'n volledigen indruk te vormen van wat er in de 35 jaai ,van intensieven en zich steeds verbreeden- den arbeid der Vereeniging tot be houd van Natuurmonumenten en de vele hetzelfde beoogende provinciale organisaties is tot stand gebracht, nu de redactie der V.U.B. de uitstekende gedachte heeft gehad in haar reeks een deeltje op te nemen, gewijd aan de Natuurbe scherming in Nederland en ge schreven door een alleszins deskundige op dit gebied: F. Koster. Ieder, die niet geheel terzijde van deze 'dingen staat, weet, dat de werkelijke, on gerepte natuur in ons Ij^nd voortdurend meer verdwijnt en verdwijnen zal. De snel toenemende bevolking en het daarmee ge paard gaande gebrek aan bouw- en wei landen, de vooruitgang der techniek, de bouw van fabrieken, de aanleg van wegen en spoorwegen, de kanalisatie der rivieren, .vergraving der hoogvenen enz., hebben 't landschapsbeeld geheel doen wijzigen, de wilde natuur teruggedrongen en het voort bestaan van vele diersoorten in Nederland onmogelijk gemaakt Natuurbescherming, dit is door Koster tutslekend toegelicht, is een nationale plicht om tal van gewichtige motieven. 'Allereerst wetenschappelijke: Be studeering van duin- en veenvorming, de invloed van weer en wind op den planten groei. de psychologie der vogels enz., is alleen mogelijk, als er ongestoord natuur leven aanwezig is. Geologie, praehistorie. volkskunde, hebben belang bij het behou den van natuurreservaten, landgoederen, en zoo voort. Dan recreatie-doeleinden: de hoo- ge eischen, die't huidige leven aan 't zenuw gestel stelt, maken het noodzakelijk nu en dan verpoozing en herstel te zoeken in de zuiverende en door niets te vervangen ster kende rust der natuur. Voorts ook paeda- gogische: de jeugd te leeren genieten jvan de ontwikkelende en weinig kostende zorg voor en omgang met de levende natuur beteekent haar te beschermen tegen de uit wassen eener decadente cultuur, gelijk deze zich in steden en dorpen aan hjaar opdringt. In overeenstemming hiermee is het doel 'der natuurbescherming nu ook drieërlei: 1. de instandhouding van studievelden voor de wetenschap; 2. het bewaren van fraaie uitgestrekte gebieden, waar men rust en verkwikking kan genieten; 3. het beschermen van planten en dieren om huns zelfs wille. Geheel ongerepte natuur bestaat er niet zoo heel veel meer in ons land. Maar om op den naam „natuurmonument" aan spraak te kunnen maken, moet een land schap toch njpt geheel door cultuurinvloe den tot een in wezen ander geheel zijn omgevormd, doch in hoofdzaak haar oor spronkelijk karakter hebben behouden. Een respectabele reeks van zulke natuur- gedeelten van den meest uiteenloopenden aard werd voor altijd behouden. Men vindt daaronder bosschen. zooals het onovertroffen complex het nationale park VeluwezoomImbosch met ree, das vos, boommarter, edelhert, havik, buizerd houtsnip enz.; heiden, als de Worth en de Rheder-heide, het Geusingerveld en het Gooische Natuurreservaat; p 1 a sen. rijk aan soorten en individuen, ook van beteekenis voor de sportbeoefening, als de Reeuwijksche en Sluypwijksche plassen; vennen als die van Oisterwijk, welke 'door honderdduizenden worden bezocht voor de plaats zelf een bron van welvaart vormen; hoogvenen als dat van Foch- teloo en het Korenburgerveen bij Winters wijk; duingebieden als de meeste Wadden-eilanden, waar tallooze vogels een ongestoorde broedplaats hebben: fuut, ge oorde fuut, dodaars, blauwe reiger, brume kiekenduif, taling, slobeend, ransuil, veld- uil, torenvalk, watersnip, (ook de lepelaar heeft er zich weer gevestigd); voorts het wandelduin van Den Haag—Kijkduin, ,,Dc Beer" bij Hoek van Holland en Voome's Duin. Deze opsomming is noch naar de soort noch naar de onderdeelen volledig. „Na tuurmonumenten" heeft thans haar be schermende hand uitgestrekt over plm 11.500 h.a., de Staat over plm. 10.000 h.a. Daarbij komen dan nog de bezittingen van de zgn. „Landschappen". ,De Beer", het Gooische natuurreservaat en De Hooge Veluwe, plm. 10.500 h.a. Totaal 32.000 h.a. beschermde natuur. Nog ongeveer even groote oppervlakte beslaan de vele landgoederen en bosschen, zoodat plm 60.000 h.a., dat is bijna een vijftigste deel der oppervlakte van ons land als natuur reservaat. zij het dan ook niet geheel voor ieder toegankelijk, kan worden beschouwd. Is dit voldoende te achten? Lepelaarskolonie in het Naardetmeer. kostbaarste aardsche goederen eener natie, haar door Gods scheppende hand zelf toebe deeld. Wij wenschen het uitnemend, bezadigd ge schrift van Koster in duizenden bij duizen den handen, wij wekken alle lezers op, het prachtige werk der natuurbescherming te steunen en van het natuurschoon in eigen land te genieten en de gedachten, waardoor alle natuurbescherming wordt bezield en gedreven, onder jong en oud uit te dragen „Omdat de natuurbescherming waarlijk nationaal is, omdat de aesthetisch, weten schappelijk en recreatief belangrijke natuur- Koster meent van niet: „Steeds dichter zal het land bebouwd worden, steeds meer behoefte zal er komen aan ontspanning en studie in de vrije natuur. Juist groote natuurruimten zijn noodzakelijk. Op een volk van tien millioen over een halve eeuw is de beschikbare ruimte van enkele tien duizenden h.a. zeker niet voldoende." Echter er zijn méér belangen van hooge orde voor het heele volk dan alleen natuurbescherming. Wè noemen landbouw defensie, vliegtuigverkeer, woningbouw e.d. Ook de natuurbeschermers als evenwich tige staatsburgers, hebben daarvoor een open oog. Hun standpunt is het onze: er dient te komen ook in Nederland de reeds zoo lang gewenschte Natuurbeschermings wet. waarin bepaalde normen en richtlijnen worden vastgelegd en waarin bij ontgin ning, bebouwing, enz. van die gedeelten van ons land, welke een bizondere waarde hebben als natuurmonument overleg wordt voorgeschreven met een door de Regeering in te stellen instantie, belast met het behartigen der natuurbe scherming. Het is de groote verdienste van „Natuur monumenten" een verdienste die eerst door het nageslacht ten volle op haar waar de zal geschat worden te hebben bewezen dat de cultuurtechniek en de vruchtbaar heid van als het kon heel onzen bodem niet neei zün en hoog" uitsteken~bov"< het een en al is, waar het om gaat. m.a w. op dit gebied meestal te hoorc dat brood en geld niet het eenige is, wat een volk noodig heeft om gelukkig te leven, maar dat ook natuurschoonheid behoort tot de, geverij°gewend *ün." Waterlelies in het Naardermeer monumenten en -reservaten toebehooren aan het geheele volk, zal men haar groote waar de voor de versterking der nationale gezond heid moeten erkennen. Zij brengt aanhanke lijkheid en liefde voor den eigen grond, zij bindt ons met innige banden aan het land, waar wij geboren zijn, werken en stre ven. Zij maakt ons rijker met een ckr aan genaamste vormen van Vaderlandsliefde. F. Koster „Natuurbescherming in Nederland", met inleiding van dr Jac. P. Thijsse, Bohn, Haarlem, 1938. VOETSTAPPEN, RenesBolding, en 'Uitgeverij te rken dan het vette dei n deze Schriftwoorden lekeurlg denken bü het door M. A. M. Neerbosch" Boebh. Neerbosch. verpleegster zich zün. Ze heeft wordt haar hulp dige omstand'g- chr. Dan 's rr om ln die bode tot Zijn dienst. ingeroepen ln een gezin in heden een baby wordt vcri veel zelfverloochening noodif om hulp de voetstappen des rulschen. Die In al deze schetsen, die met vroi preciesheid en teederheld zulke heel dingen beschrijven, wordt nauw verb; leg'd tusschen opmerken en gehoorzan Of liever gezegd, dat verband woi gelegd, het 1 s er. Verband 1 e g g c In een betoog, niet in de teekenlng werkelijke lev< Is. En opmerken ls de Deze schetsen munten uit door ketirlgen stil en kosteltJken inhoud. Ze zijn vrucht van d< ontroering, die de werkelijkheid van het lever heeft gewekt in een opmerkzaam hart. Van. daar die teederheld. die, zonder in weekelilk- held te ontaarden, zelfs den stijl doortrilt. Bonte Parade door Leo Lens. In fijn omslag 1.25 Verkrijgbaar bij den Boekhandel en de Uitgeefster DRUKKERIJ LIBERTAS. jeugdorganis EENVOUDIGE VOOItDR ACHTEN bevelen we dit bundeltje aan. En om een bijzondere reden. Deze voor- toch houden nauw verband met het tleleven der Jeugdvereenlglngen. voordrachlen weerleggen op onder- dikwerf geestige manier, de bezwa- lke tegen de Ohr. Jeugdorganisaties ingebracht. Andere geven karakterte keningen van bepaalde typen ln onze Maar van al de veertien orden gezegd, dat ze origi- leze De windlcorenmolen bestaat vijfhonderd jaar Het „verdekkeren" spaarde veel molens Er is een tijd geweest, dat er terecht gevreesd werd, dat de molen uit ons Hollandsch landschap zou verdwijnen. Dat is nog niet eens zoo lang geleden. Gelukkig echter kunnen we zeggen: geweest. Want dit drei gende onheil is nog te elfder ure af gewend. doordat men juist op tijd tot de ontdekking kwam, dat men met ge bruikmaking van nieuwe methoden veel voordeeliger en even goed een winmolen kon gebruiken als een dure motor. Zoo werd ons de sierlijke wind molen in het landschap gespaard en we zullen ons ook in de toekomst kunnen verlustigen aan het mooie, dat de molens aan een polder kunnen geven. Ware dat niet zoo, we zouden een belangrijk stuk historie zijn kwijt geraakt. Reeds duizenden jaren ge leden maakte men voor verschillen de doeleinden gebruik van molens en ook in ons land kende men reeds in de dertiende eeuw de watermolens. Doch de windmolen, meer in het bij zonder de koreriwindmolen, is van iets jongeren datum: juist dit jaar zal het 500 jaar geleden zijn, dat de eerste in gebruik werd gesteld. Dit jubileum, alsmede het feit, dat er in ons land nog altijd een 2500 molens te vinden zijn, was gereede aanleiding om weer eens een en ander over de molens te vertellen. al Een stuk historie Allereerst geven we een stuk historie, waarvoor we de gegevens vonden in een voordracht, die jhr. mr. F. van R ij c k e- vorsel uit 's Hertogenbosch eenige jaren geleden te Leiden lieeft gehouden. Spreker vertelde toen, dat men er zeker van kan zijn, dat de maalindustrie een der oudste indus- irieën is. Reeds 6000 jaar geleden bestond deze industrie en verschillende plaatsen in den Bijbel maken er melding van. in den Romeinschcn tijd bestonden er handmolens, die door vrouwen en kinderen werden gedreven, groote slavenmolens, voorts diermolens en watermolens. In de Engelsche kohieren wordt reeds in 1291 melding van windmolens gemaakt. Waar deze molens het eerste toepassing von den is evenmin bekend als de naam van den uitvinder. Vermoedelijk werden deze molens voor het eerst rondom de Middel- landsche Zee gebouwd en zijn ze vandaar uit over de geheele wereld verspreid. Tijdens de kruistochten zijn de molens naar Europa gekomen. Een der eerste molens van ons land is geplaatst in 1299 tusschen Schijndel St. Oedenroode en Veghel. De spil- of standaardmolen De eerste molens hadden wieken, die nog niet gekeerd konden worden. Een groote verbetering was het, toen het verplaatsbaar wiekenkruis werd uitgevonden, waarmede de spil of standaardmolen zijn intrede deed. Bij deze molens was het alleen mogelijk de stcenen en instrumenten, die in den molen zelf waren aangebracht, in beweging te brengen, geen daar buiten. Later hebben de maalsteenen van kunststeen, de blauwe steen verdrongen; in dc eerste plaats hebben de steencn van kunststeen breede scherpe kanten, maar bovendien begonnen de werk lieden, die de fijne riggels van de blauwe steenen konden schoonmaken, te ontbreken.. Zeer ingrijpend was een uitvinding van omstreeks 1400, waardoor het mo gelijk werd ook werktuigen, die zich op den grond bevonden, in beweging te brengen. Maar nog ingrijpender was de •uitvinding van pl.m. 1600 toen het ge lukte om een draaibare losse molenkap aan te brengen. Tot het jaar 1920 heeft men in de Lang straat zeer veel molens gehad, die run voor de leerlooierijen maakten; in genoemd jaar ging men er toe over om het looizuur che misch te bereiden, waardoor het looien veel sneller in zijn werk ging De molens werden daar toen overbodig en de een na den ander verdween. Molens In de Zaanstreek In de Zaanstreek zijn vroeger wel 800 mo lens geweest. Er zijn tijden geweest, dat de zaagmolens in de Zaanstreek een wereldmo nopolie hadden, doch na het bezoek van Czaar Peter de Groote aan Zaandam kwam er in Rusland en later ook elders groote con currentie. Tusschen 1740 en 17S0 zijn er wei honderd zaagmolens in de Zaanstreek afge broken. Tot 1860 waren er nog goede molen makers, omdat het bouwen van molens on der de bouwkunde resorteerde. Na dien tijd is men afhankelijk van enkele families van molenaars, die de kunst van het molenbou- wen van vader op zoon overbrachten. De wa termolens in ons land zijn meestal, naar de provincie waar ze zijn gebouwd, in vorm en soort verschillend. De slooping van molens is tot staan ge- gebracht dank zij de uitvinding van den heer Dekker uit leiden, die onder meer de stroomlijnwiekcn uitvond, waardoor hij het nuttig rendement der molens zeer belangrijk wist te verhoogen. Honderden molens zijn de laatste jaren verdekkerd. Een kwarteeuw parlementaire werkzaamheid Standaardkorenmolen (met open standaard„de Bata vier" te Eist. Van dit type zijn maar enkele meer over in ons land Standaardkorenmolen met gesloten standaard, te Etten bij Terborg. Het oudste type korenmolen De volledige titel van dit zware boek luidt: ,Jr J. W. Alb ar da, Een kwarteeuw parlementaire werk zaamheid. in dienst van de bevrij ding der Nederlandse arbeiders klasse. Een beeld van de groei der Neder landse volksgemeenschap." Het is uitgegeven in opdracht van het Partijbestuur der S.D.A.P. door de N.V. De Arbeiderspers. In dit boek spreekt zeer sterk de princi- pieele tegenstelling tusschen de socialisti sche en de Christelijke levensbeschouwing. Daarover hebben we het in dit artikel niet. Het is ook ontsierd door enkele vlekken, omdat niet alle schrijvers zich tot een beta melijke hoogte van objectiviteit konden op werken, wat aan vele anderen wèl gelukt is. Wij komen hierop nog wel terug, dooh wijzen tihans reeds op twee dingen» welke beslist hinderen en de waarde van het boek verkleinen. Reeds op de derde pagina wordt voor de zooveelste maal gesproken over de leugen- en laster-campagne tegen de Partij naar aanleiding van het gebeurde met de „Zeven Provinciën". Die leugen- en laster-campagne was o.i. niets dan rechtvaardige critiek. Eenige bladzijden verder heet het: „De Partij is nooit van de democratie afgeweken. Het is laster, dat in November 1918 een poging tot revolutie is gedaan. Zelfs de ge dachte er aan is niet opgekomen". Dit is in strijd met de werkelijkheid en met de mee ning van andere schrijvers in dit boek, die aan de „vergissing" van Mr Troelstra her inneren. Deze en misschien nog wel meer vlekken ontsieren dit boek, dat wij ten zeerste kun nen waardeeren. Wie de groote principieele tegenstelling niet uit het oog verliest, kan er van genieten en er veel uit leeren. Dit beihoeft niet te verwonderen, want de uitgebrc'de lectuur groepeert zich om een man, die niet alleen voor zyn partij, maar ook voor geheel ons volk groote verdiensten heeft en wiens karakter en karaktervastheid, wiens oprecht bedoelen en persoonlijke on baatzuchtigheid respect afdwingen. Laat ons toch den beginselstrijd niet naar omlaag halen door er een strijd tegen personen van te maken. Dat kan aan de geestelijke ont wikkeling van ons volk nimmer ten goede komen. Vooral tegenover Albarda» over wien het persoonlijk gedeelte van dit boek handelt, is dat hoogst onbillijk. Immers, reeds als stu dent in Delft was zijn medewerking aan het Studentenweekblad er op gericht om de lezers af te manen van het banale en te doen zoeken naar „edel genot en gelukkige ernst". Toen Albarda zich aangetrokken gevoelde tot het socialisme, schreef hij een brief aan F. M. Witoaut en daaruit blijkt hoe hij wor stelde met de vraag of „de klassehaat. die in de socialistische strijd gewekt werd" (ge lijk toen zeker het geval was) geen schade deed aan „het ware, diepe, ernstige van het socialisme". Hij zag zoc vaak, dat de ibourgoisie steeds als „veracht", de kapitalist als „gemeen" aan de arbeiders werd voor gesteld. En hij meende: „door haat»op te avekken kreeg men aanhangers van een slecht allooi, die alleen uit wrok tegen de 'beter bedeelden zich aansloten". Is dit niet een indirecte toestemming van -wat Talma een paar jaar later schreef: „Het is de haat. die u samenbindt"? Hoeveel dich ter zou de S.D.A.P. bij ons volkseigen ge bleven zijn, wanneer zij minder haat had gewekt tegen personen. Maar de man, die eijn partij waarschuwde voor deze menta liteit, moest bij de tegenstanders wel een sympathieke figuur worden. Een belangrijk hoofdstukin het eerste, per soonlijke, gedeelte van het boek is van de hand van W. Drees en draagt als titel „Al barda als gemeentebestuurder". Bij de lezing ■daarvan kwamen bij „schrijver dezes" tel kens persoonlijke herinneringen over Albar- da's wethouderschap naar voren en steeds ,weer zeiden we zacht voor ons zelf: deze feekening is juist. Volkomen naar waarheid cegt de schrijver, dat „Alberda eenerzijds |de bepalingen van de wet-de Visser ten ;te van het bizonder onderwijs loyaal royaal deed toepassen, terwijl hij ander - jijds voor de inrichting van het gemeente- ijk lager onderwijs nieuwe lijnen trok". rerheugend is het ook nu nog de groote olencomplexen te zien, tot welker bouw Albarda de stoot gaf, complexen met scholen verschillenden aard ook van ver- .lende richting waarbij groote speel-' ALBARDA terreinen mogelijk werden, benevens school- baden, leeszaalfilialen e.d.". Wij kunnen ons uit die dagen niet één symptoom herinneren, -dat Albarda het bi zonder onderwijs eenig onrecht, hoe gering ook, aandeed of poogde aan te doen; wèl <er dit staat niet in dit boek), dat hij strikt rechtvaardig optrad tegen het hoofd eener openbare school die zich misdroeg en tegen enkele „roode" onderwijzers, die een „des tructieve schoolpolitiek" voerden. En onwil lekeurig denken we er aan terug met hoe veel oprechte dankbaarheid Albarda bij zijn heengaan als wethouder gewag maakt van de aangename samenwerking met anti-revo lutionaire en roomsoh-katholieke raadsleden. Toch hadden de anti-revolutionairen zijn werk niet altijd geprezen. Heftig was de strijd geweest over de o.i. onverantwoorde lijke verkleining der klassen en de al te royale salarissen voor alle onderwijzend personeel dat niet onder het Rijksbezoldi gingsbesluit viel. En zelfs sociaal-democraten geven nu soms toe, dat Albarda toen onge lijk had. Echter, dit verschil van zienswijze schaad de de persoonlijke waardeering niet: ieder een erkent dat Albarda een regent was van het beste soort, een magistraat van hooge statuur. Toen heel de partij er nog bijna anders over dacht, durfde Albarda over de nationale kwestie zeggen: „Wel eigenaardig, dat je met de pom- pebladerenvlag op je schuit rustig kunt varen en niemand uit de partij zal er een opmerking over maken, maar de nationale driekleur op dezelfde plaats heeft een geheel andere uitwerking". Doch ondanks dat, durfde hij in een tijd toen de massa der openbare onderwijzers uit „principieele overwegingen" weigerde het Wilhelmus mee of te leeren zingen, zijn kinderen met Oranje versierd aan een school feest doen deelnemen. En toen eens een eertijds vooraanstaand, maa- afgegleden partijgenoot een poging deed om bij een royementsvoorstel eigen baan ruim te praten door verborgen dreige menten te richten aan het adres van onbe kende en ongenoemde anderen, zei Albarda: „Die dan boter op hun hoofd hebben, moeten maar in de zon van de openbaar heid komen. Het vaandel van onze socia listische beweging moet door zuivere handen worden gedragen". Is het wonder, dat een partij zoo'n leider vereert? En dat men dit na 25 jaar eens uit spreekt? Misschien wel in schooner taalvorm en op meesleepender wijze dan Albarda ge woonlijk bezigt. Want hij is ook in zijn rede voeringen de ingenieur, de man van de strakke lijn. Hij formuleert zijn gedachte on berispelijk, maar is niet de oratorische rede naar als Troelstra. Kuyper: Colijn; Troelstra: Albarda; er zit evenredigheid in deze ver gelijking. De Partij-secretaris zegt in zijn artikel terecht, dat Albarda zich in zijn werk in het algemeen kenmerkt als de man, die zijn sentimenten volkomen beheersoht. Maar hij voegt er, even waar, wij weten het, aan toe, dat hij ook sentimenteel kan zijn in de zeld zame gelegenheden, dat hij zich eens per soonlijk over iets of iemand op vertrouwe lijke wijze kan uitspreken. Zijn vrienden hebben hem in het per soonlijk gedeelte van het dikke boek waar en waardig geteekend, geheel naar de na tuur; en zijn politieke tegenstanders erken nen dat gaarne. Vandaar dit artikel.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1939 | | pagina 10