VUCJE politieke conclave rou Roosevelt hebben onthuld, dat de Vereenigde Staten achter Frankrijk en Groot-Brittannië moeten staan, zoo wederom, als in de beruchte September-periode, de algemeene wereldrust zou worden bedreigd. Want een échec der groote democratiëen zou ook voor de Ver eenigde Staten, zoowel in hun verhouding tot de Zuid-Amerikaansche republieken, als tot Japan, den overbuur aan de Stille Zuidzee, bedenkelijke gevolgen kunnen hebben. De president drukte dit uit op de volgende manier: „De grens der Ver eenigde Staten ligt in Frankrijk". Tot voor zeer kort had de Amerikaansche defensie een ander programma. De grenzen der beide Amerika's waren haar voorgenomen verdedigings linie, met inbegrip van het noordelijk gelegen Canada. Op deze inzichten immers was ook het ontzaglijke bewapeningsprogram gebaseerd, waar van wij bij een vorige gelegenheid gewag maakten. Doch men moet ten dezen niet twee verschillende zaken met elkander verwarren. Het is de bedoeling der Amerikaansche militaire en maritieme experts, ook thans nog, om enkel het Amerikaansche vaste land effectief, met de wapenen, te verdedigen, zoo daartoe de nood aan den man zou komen. Die „grens in Frankrijk" heeft een heel andere bedui- denis; deze zal met economische middelen worden versterkt. Het is namelijk Roosevelts plan, de wet op het wapen-embargo te doen herzien, en wel in dier voege, dat Amerika de modem uitgeruste wapen- en vliegtuigfabriek zal worden voor heel het democratische Europa, en wel in eersten aan leg voor de beide voornaamste exponenten daar van, Groot-Brittamnië en Frankrijk. In geval van een wapenconflict zou Uncle Sam derhalve een on- gelimiteerden wapenhandel gaan voeren, en op deze manier, ook zonder zelf zijn bloed te storten, een doorslaggevend gewicht in de schaal leggen. Roosevelts plan heeft groote perspectieven; het zal, zoo het mocht worden doorgevoerd, niet enkel een onsóhatbaren ruggesteun geven aan Londen en Parys, doch tevens aan Amerika's eigen „New Deal", die daarmee ineens over het doode punt zou heengeholpen zijn. Het is nog af te wachten, hoe Roosevelts binnenlandsche tegenstanders, re publikeinen en isolationisten, dat zijn zy, die Amerika in politiek isolement wenschen te hou den op 's presidenten voornemens zullen rea- geeren. En de man, op wien momenteel alles wacht? Mus solini heeft zich opgesloten in het zaalachtige vertrek met het breede bureau, dat hem in het Venetiaansche Paleis te Rome tot werkkamer dient. Het is bekend, dat deze moderne Caesar vervuld blijft van het vizioen van een nieuw Romeinsch imperium. Wat al overwegingen zul len door dat hoofd gaan, terwijl hij de zitting van den Grooten Fascistischen Raad voorbereidt, welke Wellicht een belangrijke beslissing, een keerpunt zal moeten brengen. Nog is de teerling niet ge worpen. BINNENLAND DAT was echt Nederlandsche en Christelijke taal; zoo sdhreven we over de rede van onze Koningin. Wat het eerste gedeelte van de toe spraak betreft, is zulks op merkwaardige wijze door een professor te Leuven bevestigd. Dr L. Grootaers, lid van de Koninklijke Vlaamsche Academie en hoogleeraar in de faculteit voor wijs begeerte en letteren aan de universiteit te Leuven zoo lazen wy gaf voor de studenten in de Germaansche philologie een les in Nederlandsche taal en phoneitica. Op een gegeven oogenblik brak de professor zijn les, die nog een paar uren moest duren, af en zei tot zyn candidaten: „H. M. Koningin Wilhelmina spreekt voor de radio. Ik raad u aan, naar de radiorede van H. M. te gaan luisteren, het zal voor u een les zijn van taalken nis en van de zuiverste Nederlandsche uitspraak. De redevoeringen van Koningin Wilhelmina zijn modellen op het gebied der Nederlandsche taal". De studenten deden het en volgden de les in de praktijk. Wij hopen, dat zy er nog iets meer van geleerd hebben dan zuiver Nederlansch te spre ken, n.l. iets van het dragen van elkanders lasten en het verdragen van elkanders lastigheden. De raadsleden van De Bilt en daar natuurlijk niet alleen, doch deze gemeente werd in de pers genoemd schijnen dat laatste niet goed te kunnen. De debatten moeten daar vaak een sterk persoonlijk karakter dragen, zoodat beleedigende uitdrukkingen over en weer door de raadszaal vliegen. De burgemeester kan er blijkbaar ook niets aan doen. Hij kan een raadslid wel tot de orde roepen, maar dan is het feit reeds gepleegd. Nu hebben de ingezetenen zélf de zaak ter hand genomen. Een 150-tal notabelen' blykrt namelijk op de origineele gedachte te zyn gekomen om een adres aan den raad te zenden, waarin de heeren worden vermaand om zidh voortaan, ter wille van het openbaar aanzien hunner gemeente, wat beta- melijker te gedragen. t Is te hopen, dat het helpt. Want we gelooven niet, dat de raadsleden te bewegen zouden zijn een cursus in beschaafde omgangsvormen te gaan volgen aangenomen natuurlijk, dat de klacht juiit is, want wij woonden helaas nooit een raads vergadering in dit schoone dorp by. Elders hebben» wij wel zu'ke tafercelen meegemaakt; maar dan waren het meestal één of twee onhebbelijke leden, die door grofheid zich een naam wilden maken. Wij hopen maar niet, dat de N.S.B. het in het hoofd zal kry'gen om deze raadsleden voor hun 60 vorming en opvoeding een jaar lang het Nationale Dagblad toe te zenden. Want dat de lezing daar van veredelend zal werken op de mentaliteit der edelachtibaren, durven wij niet hopen; ondanks de ontroerende klacht van het blad zelf, kort na de verschijning geslaakt. Men kon toen lezen: „Is het niet ontzettend dat Mussert gedwongen werd een dagblad uit te geven omdat vele chris telijke ouders zich niet langer verantwoord acht ten tegenover hun opgroeiend kroost als de leu genpers, die zich nog christelijk noemt, dagelijks in de huiskamer kwam?" Wij zijn het met den officier van justitie, Jhr Mr Van Asch van Wijck in Den Haag eens, dat het voor de zedelijke vorming van kinderen èn groo teren beter is om dit blad niet te lezen. Een nu ontslagen redacteur van het anti-nationale dagblad had in verband met een droevig drama zich zeer beleedigend over de Joden uitgelaten. Zie eens, zei genoemde officier, die blijkbaar mid den in het leven staat, het is er den wetgever nooit om te doen geweest, met behulp van artikel 137 c de critiek te smoren. Critiek op alle moge lijke toestanden en instellingen staat vrij in Nederland, mits zij op een behoorlijke, dus niet beleedigende wijze wordt geuit. Een noodeloos krenkende vorm kan nooit door een beroep op het algemeen belang worden vergoelijkt Een waar de verdachte al eerder veroordeeld was, vroeg de officier thans geen milde, maar een hooge geldstraf; want, zei hij, „de verdachte moet begrijpen, dat hij met deze misdrijven dient op te houden. Wij zullen het hem afleeren, goedschiks of kwaadschiks. De kans, die hij nu krijgt, is on herroepelijk de laatste". De verdachte zei niets en liet de verdediging ge heel aan zijn advocaat, Mr Van Vessem, lid der Eerste Kamer, over. Deze deed het weer op de zelfde kinderachtige manier als we ifl dergelijke gevallen gewo§h zijn. Men zoekt ais men schrijft, naar de meest beleedigende termen en zoodra men voor de rechtbank staat, gedraagt men zich als een onschuldig lam: het was heelemaal niet kwaad bedoeld; men wilde niemand beleedigen. Maak dat de kat wijs; is men geneigd uit te roe pen. De taal, welke de N.S.B. spreekt is heel erg verduitscht; al kan men in brochure I op blz. 22 ook lezen: Om de Nederlandsche belangen in het buitenland te steunen „zullen veel tradities, titels en ridderorden moeten sneuvelen en vervangen worden door krachtig uit het vaderland gesteunde bekwaamheid en deskundigheid, maar dat achten wij, nationaal-socialisten, volstrekt geen bezwaar. Dergelijke mannen behoeven ten minste geen Nederlandsch meer te leeren". Kan iemand het helpen, dat hij bij zulke woorden onwillekeurig denkt aan Musserts plaatsvervanger in de Tweede Kamer, M. V. E. H. J. M. graaf de Marchant et d'Ansembourg, die nog steeds, doch blijkbaar tevergeefs, bezig is, althans dient te zijn, om Nederlandsch te leeren? (Om van de Bönninghausens in soorten maar te zwijgen). Doch ook in het Duitsch kan men iemand belee digen en het anti-nationale dagblad is daar dage lijks mee bezig. Het moet hun afgeleerd worden. Ook den rtegen- woordigen hoofdredacteur. Maar ver kan men gaan in ons land. Als de Koningin ex officio (amb telijk) de Troonrede uitspreekt, dan zyn de minis ters verantwoordelijk en de Nederlandsche pers zegt er onomwonden haar meening over. Met het persoonlijk woord, dat de Koningin nu sprak, was heel de Nederlandsche pers het hartelijk eens; de redactie, van welk blad ook, die in dirt geval er anders over dacht, zou de rede zeker zonder com mentaar geplaatst hCbben. Wy schreven opzettelijk over de instemming, wel ke in heel de Nederlandsche pers tort uiting kwam; hoewel we durfden vermoeden, dat de N.S.B. een dissonant zou laten hooren. Dit bleek juist te zijn; de hoofdredacteur van het anrti-nationale dagblad heeft des avonds direct de rede van de Koningin becritiseerd. H. M. had het zelfde gezegd als Mussert, maar dan reeds zeven jaar geleden, over de eenheid van ons volk. De man vergiste zich niet weinig. De Koningin sprak van „een vrij volk, dat in de grondslagen, waarop zijn staatsbestel rust, het hech te fundament vindt, waarop het zich kan verjon gen en vernieuwen". De N.S.B. wil de politieke partijen, „de doodsvijanden van ons volk", op wie bij de Kamerverkiezingen nagenoeg vier miilioen kiezers hun stem uitbrachten, „er uit ranselen". Neen, „hetzelfde" is dat lang niet. Vooral niet, als er op volgt, dat de N.S.B. „een heilig recht van opstand handhaaft". Tegen wie, in vredesnaam? Tegen onze Koningin, hoogste symbool van onze volkseenheid, maar ook van onze volksvrijheid? Zou één Duitsch er het durven wagen om zóó iets over de rede van Hitier te schrijven? Hij zat een uur later in een concentratiekamp. Maar de N.S.B. hunkert naar de Duitsohe vrijheid. Niet alleen loopen jongens, die in een metaal- warenfabriek te Amersfoort overwerk moeten ver richten, de grens over om van de vrijheid daar te profiteeren; we hebben het onlangs met onze eigen ooren gehoord, dat een arbeider niets dan lof had over de arbeidsverhoudingen aldaar. Met veel bravour vertelde hij, dat hy al zijn loon naar huis moahrt sturen en met de clearing was het ook priipa in orde. Eilacie, een dag later kon men lezen,-dat men het in Duitschland verdiende loon niet meer over de grens mocht brengen, zelfs niet voor een deel, zoo als tot heden het geval was. En thans verkeeren de „grensloopers", dat zijn arbeiders langs de Ooster- grens, die in Duitschland werken, in de grootste spanning hoe het zal gaan. Velen zijn reeds ont slagen; of de fabrieken de geschoolde arbeiders kunnen missen, schijnt, in Duitschland niet mee te tellen. Met veel moeite hebben eenige fabrikanten gedaan gekregen, dat de Nederlanders de helft van het loon in Nederland mogen verteren. Wat in ons land bij niemand opkomt, is in Duitsch land heel gewoon. Heerlijk die vrijheid en dat recht van opstand, waarin men zich over de grens verheugt! Hier heerscht daarentegen geweld. Een N.S.B.-er, die de waarheid zegt, wordt wegens be- leediging veroordeeld; zoo klaagt men in dagblad en brochure, al of niet herroepen. Hoe zei Cats het ook weer? „Och wat baten k^ars en bril, Als de uil niet zien en wil?" Intusschen waarschuwt de Rijksdienst ernstig om niert op eigen risico naar Duitschland te gaan: men krijgt dan niet gemakkelijk werk en loonover- schotten mogen zeker niet naar Nederland gezon den worden. Helaas, kan de honger naar werk hier te lande niet bevredigd worden. Dat blijkt wel uirt de legio liefhebbers voor goede en sledhrtbetaalde betrek kingen. Dat zich 70 sollicitanten aanmeldden voor de betrekking van directeur der Gemeentewerken te Roosendaal en Nispen, is niets buitengewoons. De Zuivelfabriek te Lutjewinkel in Westfriesland kreeg edhter 900 sollicitanten voor drie chauf feursplaatsen in het bedrijf. En als ergens een bodeloop, b.v. voor het Groene Kruis, vacant is, dan melden zich ook honderden liefhebbers aan. Natuurlijk, er zijn werkschuwen. Maar toen de Kóningin over de ellende der werkloosheid sprak, herinnerde zij niert aan de enkelingen, die liever lui dan moe zijn, maar aan de duizenden, die mis schien nog niet hongeren naar brood, maar wel naar werk. Dez*. fraaie rijmfoto maakte onze fotograaf in 't vroege morgenuur van jl. Vrijdag. Jongens en meisjes, HEERLIJK schijnt 't zonnetje op deze laatste Januaridag. Aan de overkant van de straat zie 'k een paar vlaggen en een leuk meisje met een oranjestrik in d'r haar is aan 't rolschaatsen. Als 'k dat alles zo eens rustig bekijk moet 'k en telkens weer aan denken hoe veranderlijk toch 'n mens is. M'n overbuurman kon tien jaar geleden geen goed woord van ons Oranjehuis horen, 'k Heb er vaak met hem over gedebatteerd, maar altijd moest ik 't tegen hem afleggen. Dat meende hij tenminste en 'k liet 't maar zo. Je hebt van die mensen, waarmee niet te praten is. 't Beste is ze maar in d'r eigen sop te laten gaar koken. En m'n overbuurman is gaar geworden! Toen 'k vanmorgen half acht bezig was de vlag uit te steken, wapperde die van hem op 't ochtendbriesje al vrolijk uit. Hij moet dus al vroeg op geweest zijn, terwijl hij gisteravond (of liever vannacht) heel laat thuis kwam. Want hij moesi met vrouw en kinderen naar een grote feestvergadering ter ere van de jarige Prinses. Wat leven we nog ^gelukkig in ons kleine landje. Gisteravond heb 'k door de radio een stem ge hoord van een machtig man. Die stem klonk soms boos en dreigend, net als in September, toen 't oude Europa langs 't kantje van een diepe afgrond liep. Jullie weet wel wat 'k bedoel. Toen dreigde oorlog en dat gevaar is nog lang niet voorbij. God moge de grote volken en hun leiders genadig zijn. Toen 'k Maandagavond die dreigende stem hoorde, dacht 'k vanzelf weer aan Vrijdagmiddag toen ook 't hoofd van een staat door de radio sprak. In de krant konden we 's avonds de rede nog eens rus tig overlezen. Die hele rede van onze Koningin zullen jullie wel niet begrepen hebben, maar de slotwoorden wel. 'k Mag ze hier nog wel eens overschrijven: „Omdat velen mij gevraagd hebben naar mijn persoonlijk geloof en persoonlijke ervaring en mij herinnerd werd aan de woorden MChrist avant tout", die ik eens neerschreef, voeg ik ten besluite 't navolgende nog hier aan toe. De ervaring, die aan die woorden ten grondslag ligt is mijn leid-ster geweest om tot bovenstaand inzicht te komen. Ik hoop aan die woorden Christus voor alles" tot aan mijn laatsten ademtocht trouw te blijven. Daartoe geve Hij mij de kracht." Voor dit koninklijke ivoord is Zondag in alle kerkgebouwen gedankt. En dat hebben alle jon* gens en meisjes óók wel begrepen. Wat zijn we nog gelukkig in ons kleine landje. Denk eens aan die vreselijke aardbeving in Chili, bij welke ramp 30.000 menschen om 't leven kwamen. Denk eens aan dien vader, die als rade loos tussen depuinhopen rondliep en al maar riep: „Ik heb vier kinderen verloren, maar ik al leen leef nog, ik alleen!" Bij zulk een ramp kunnen mensen niet troosten. Alleen God. H\j die de wonde slaat, kan ze ook helen. WE KNAPPEN ONZE BOEKEN OP Jullie hebt natuurlijk allemaal wel eens een boek met papier ingekaft; maar weet je, dat je net zo vlug en veel beter een boek met stof in kunt binden? Je kunt daarvoor ieder weefsel gebruiken; maar toch verdient het aanbeveling iets te kiezen, dat niet al te besmettelijk van kleur is en ook een beetje sterk. Het werk is erg eenvoudig. Figuur 1 laat zien, hoe je de stof knipt, door het boek er opengeslagen op te leggen en er een rand van 34 centimeter aan alle kanten aan te knippen! De hoekjes knip je uit, terwijl je bij de rug inknippen geeft op de manier, zoals de illustratie laat zien (zie de kruisjes). Figuur 2 toont de geknipte rug en de rugversterking van katoen, die er aan de binnenkant opgenaaid is. Je moet deze katoenen reep er heel netjes innaaien, daar je het stiksel aan de buitenkant te zien krijgt. De kleine stukjes van de rug wor den over dit katoen heengelegd en eveneens vast genaaid. En nu begin je met het eigenlijke inbinden. We leggen het boek daartoe precies op de stof en plakken de drie randen naar binnen toe en heel goed vast. Door het uitknippen, van de hoekjes raken de schuine randjes elkaar precies. Voor dit plakken moet je goede sterke lijm gebruiken en niet te dik insmeren. Zijn de beide helften ge plakt, dan wordt het boek onder een zwaar voor werp gelegd, tot de lijm door en door droog is. Om nu te verhinderen, dat de randen van de stof omkrullen, plakken we op ieder blad een keurig stuk papier, dat precies op maat geknipt is (fi guur 4). Figuur 5 toont het boek, wanneer het klaar is. De band is aan de buitenkant nog voorzien van enige versiering. Je kunt er ook een motiefje op borduren; maar dat moet natuurlijk voor het lij men gebeuren. vegen! M'n pommade niert poetsen! M'n wrijfdoek niet vegen!" „O, nu begrijp ik het! Dat heeft Brompot natuur lijk op z'n geweten! Maar zullen we het nog eens proberen? Ik wed, dat het dan lukt!" Nu, dat spreekt haast vanzelf. Met zo'n lieve fee in huis lukt alles! Dweil en boender, poetsgoed en doeken deden hun plicht weer. En alles begon te blinken en te glanzen! Als zilver en goud! Nog mooier dan ooit té voren! De fee groette het vrouwtje en keerde terug naar het bos! Juist deed de oude ziel haar schoonste schort voor, toen de gouden koets stilhield! Het moedertje maakte haar mooiste buiging en zei: „Komt, koning, koningin! Komt daad'lijk bij mij in! De thee, die staart gereed! Op 't mooiste tafelkleed!" AARDRIJKSKUNDIG RAADSEL IV^IJN geheel bestaet uit 14 letters en is een naam die in ons land algemeen bekend is en deze week telkens in de krant stond. Hoe die naam moet worden gevonden? Als onderstaande opgaven goed zijn ingevuld, dan moeten de beginletters van de 14 plaats namen de gevraagde naam vormen. Doe je best maar eens! 1. Dorp aan de Merwede. 2. Grootste havenstad in ons land. 3. Dorp in 't zuiden van Friesland. 4. Waar in 1600 een belangrijke slag plaats had. 5. Waar veel zilversmeden wonen. 6. Oude stad aan het IJselmeer. 7. Grootste badplaats van ons land. 8. Woonplaats van ons Prinselijk Paar. 9. Waar veel kaas vandaan komt. 10. Hoofdstad van Nederland. 11. Mooie stad in de Betuwe. 12. Andere naam voor 's-Gravenhage. 13. Waar veel oesters vandaan komen. 14. Duitse plaats aan de Rijn dicht bij WeseL OPLOSSING van de raadsels i 1. Jacob. 2. Wolkbreuk. 3. Koude. 4. Diemerbrug 5. Vingerhoed. de vorige Kinderkrant: „Vader, daar is 'n klant in de winkel, die vraagt of die krimpvrije wollen borstrokken be slist niet krimpen?" „Passen ze 'm precies?" „Nee, ze bennen 'n beetje te groot." „Wel, ze krimpe 'n heel klein beetje". gel", zei oom Brand, „alles moet by haar op tijd gebeuren." „Laat eten zou me vandaag ook slecht uitkomen", vertelde Boutema, ,,'k moet met de jongens ook nog weer naar huis". „Met de jongens weer naar huis?" viel tante Maike uit. „Dat kun je begrij pen. Popko, de jongens blyven hier! Ze hebben immers vacantie? 'k Ben veel te blij, da'k de kinderen eens hier heb. Jij zult vandaag wel weer naar de Aldershoeve moeten. Best, maar de jongens blyven hier". De ogen van Ynze en Gerrit vlogen van tante Maike naar Boutema, en van Boutema weer naar tante Maike. Hè, als vader dat nu eens goed vond. ,,'t Kan niet!" zei Boutema, 't hoofd schuddend. „Hoe kryg 'k de jongens weer thuis? De weg vinden ze onmo gelijk zelf terug". „Da's ook niet nodig", zei oom Brand. „Ik kan ze toch wel terugbrengen?" „Hè ja, vader? Mag 't, vader? Zeg ja, .vader!" drongen Ynze en Gerrit aan. „Och, kinderen", verzette zich Boute ma, ,,'t is veel te lastig voor tante Maike. Ze heeft er heelemaal niet op gerekend". „Maak je daar maar niet bezorgd over", zei tante. „Al heb 'k zelf geen kinderen, daarom moet je niet menen, dat 'k niet weel, hoe 'k met zo'n paar gasten moet omspringen. Kom, zeg maar, dat 't goed is". „Nou, goed dan!" stemde Boutema toe. Dat was 'n vreugde! Gerrit verslikte zich van louter plezier zowat in 'n stuk Groninger koek en Ynze stootte zo hard aan de tafel, dat de koffie uit de kopjes plaste, 't Kwam ook zo heel onverwacht! Wie had daar nu aan gedacht? Toen de koffie en koek verorberd waren, werd de kleine bouwerij van oom Brand in ogensdhouw geno men. Och 't was al zowat 't zelfde als op de Aldershoeve. 't Huis en de schuur waren matgroen en een beetje anders gebouwd, maar voor de rest: weinig verschil. Buiten stond het er anders bij. Daar scharrelden meer dan honderd kippen rond, want oom Brand was 'n lief hebber van kippen. „Wat 'n kippen!" zei Boutema. „Waar zitten die 's nachts? In de schuur?" „O nee", antwoordde oom Brand. ,.Ga maar 's mee". Hij liop, gevolgd door Boutema en de beide jongens achter de schuur om en daar stond iets verder op half in de schaduw van 'n oude lijsterbes en 'n paar witgeschorste berken een groot kippenhok. „Wat 'n ramen!" verbaasde zich Bou tema. „Ja", zei oom Brand, „ramen en lucht gaten met gaas er voor. Kippen moe ten zoh,' licht en lucht hebben. Ik zeg maar: weg met die benauwde, don kere hokken. Geef je kippen goed voer, veel ruimte, veel licht en lucht en dan betalen de kippen terug met veel eieren. Zie", riep hij opeens zich voorover buigend, ,,'n windei!" „Een windei! Wa's dat nou?" Ynze en Gerrit staken d'r neuzen vooruit, om dat slappe, geelwitte ding, dat oom daar in de hand had, eens goed te bekijken. „Is dat 'n ei, oom?" „Ja, wat zou 't anders zijn?" „Een goed ei?" „Zeker, daar mankeert niets aan, al leen de kalkschaal ontbreekt, 'k Zal weer eens 'n zak schelpkalk uit Ma- rum moerten halen. M'n kippen kun nen hier geen kalk genoeg vinden." „Hier", zei oom, 't ei de jongens toe stekend, „breng 't maar aan je tante." Maar ze vonden allebei 't windei zo'n griezelig ding, dat ze 't niet durfden aanpakken. „Ben je er vies van, jongens?" vroeg oom. „Ja", zeiden ze met 'n opgetrokken neus. „Houd je pet dan op, jij Ynze!" ge bood oom. Ynze trok z'n pet van z'n hoofd, hield ze met beide handen voor oom Brand en deze legde voorzichtig 't windei in de holte. „Nu, vooruit er mee naar tante Maike", gebood oom. Voorzichtig voortstappend keerde OOM JANi Ynze naar de keuken terug om 't el aan tante af te leveren. Boutema en oom Brand zetten hun wandeling voort, Gerrit liep eerst 'n eindje met Ynze mee en bleef toen op 'm wachten. Vlak voor 'm lag 'tt stukje moestuin met gaas omspannen, want dat was daar verboden terrein voor ooms kippen. Op de scherpe rand van dat gaas wie gelde 'n zwaluw. Wat glansde z'n mooi blauwe kop en rug in 't bleke zonlicht, en wat piekte z'n staart ver uit met twee lange scherp toelopende punten, precies 'n lange smalle vork. En die vleugels waren ook al zo smal en zo puntig. Aan 't eind kruisten de lange slagpennen over de staart heen. Tffft, daar ging ie de lucht in, links, rechts, links, nog eens links, rechts, naar boven, naar onder! Kijk, daar waren er nog meer. 't Wirwarde door en over en langs elkaar. Daar scheer den er 'n paar de schuur in. Wat moesten die daar nu?Zouden ze daar ook al muggen vangen?Hd, daar was Ynze weer „Waar keek je naar, Gerrit?" vroeg Ynze. „Kijk, kijk," zei Gerrit, „daar gaan weer 'n paar zwaluwen de schuur van oom Brand in. Zo even vlogen er ook al twee in. Wat uMllen die daar?" „Nesten bouwen", antwoordde Ynze. Wist ie dat niet?? 'Wordt vervo ad)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1939 | | pagina 12