VUCJE
politieke conclave rou Roosevelt hebben onthuld,
dat de Vereenigde Staten achter Frankrijk en
Groot-Brittannië moeten staan, zoo wederom, als
in de beruchte September-periode, de algemeene
wereldrust zou worden bedreigd. Want een échec
der groote democratiëen zou ook voor de Ver
eenigde Staten, zoowel in hun verhouding tot de
Zuid-Amerikaansche republieken, als tot Japan,
den overbuur aan de Stille Zuidzee, bedenkelijke
gevolgen kunnen hebben. De president drukte dit
uit op de volgende manier: „De grens der Ver
eenigde Staten ligt in Frankrijk".
Tot voor zeer kort had de Amerikaansche defensie
een ander programma. De grenzen der beide
Amerika's waren haar voorgenomen verdedigings
linie, met inbegrip van het noordelijk gelegen
Canada. Op deze inzichten immers was ook het
ontzaglijke bewapeningsprogram gebaseerd, waar
van wij bij een vorige gelegenheid gewag maakten.
Doch men moet ten dezen niet twee verschillende
zaken met elkander verwarren. Het is de bedoeling
der Amerikaansche militaire en maritieme experts,
ook thans nog, om enkel het Amerikaansche vaste
land effectief, met de wapenen, te verdedigen, zoo
daartoe de nood aan den man zou komen. Die
„grens in Frankrijk" heeft een heel andere bedui-
denis; deze zal met economische middelen worden
versterkt. Het is namelijk Roosevelts plan, de wet
op het wapen-embargo te doen herzien, en wel in
dier voege, dat Amerika de modem uitgeruste
wapen- en vliegtuigfabriek zal worden voor heel
het democratische Europa, en wel in eersten aan
leg voor de beide voornaamste exponenten daar
van, Groot-Brittamnië en Frankrijk. In geval van
een wapenconflict zou Uncle Sam derhalve een on-
gelimiteerden wapenhandel gaan voeren, en op
deze manier, ook zonder zelf zijn bloed te storten,
een doorslaggevend gewicht in de schaal leggen.
Roosevelts plan heeft groote perspectieven; het
zal, zoo het mocht worden doorgevoerd, niet enkel
een onsóhatbaren ruggesteun geven aan Londen en
Parys, doch tevens aan Amerika's eigen „New
Deal", die daarmee ineens over het doode punt
zou heengeholpen zijn. Het is nog af te wachten,
hoe Roosevelts binnenlandsche tegenstanders, re
publikeinen en isolationisten, dat zijn zy, die
Amerika in politiek isolement wenschen te hou
den op 's presidenten voornemens zullen rea-
geeren.
En de man, op wien momenteel alles wacht? Mus
solini heeft zich opgesloten in het zaalachtige
vertrek met het breede bureau, dat hem in het
Venetiaansche Paleis te Rome tot werkkamer
dient. Het is bekend, dat deze moderne Caesar
vervuld blijft van het vizioen van een nieuw
Romeinsch imperium. Wat al overwegingen zul
len door dat hoofd gaan, terwijl hij de zitting van
den Grooten Fascistischen Raad voorbereidt, welke
Wellicht een belangrijke beslissing, een keerpunt
zal moeten brengen. Nog is de teerling niet ge
worpen.
BINNENLAND
DAT was echt Nederlandsche en Christelijke
taal; zoo sdhreven we over de rede van onze
Koningin. Wat het eerste gedeelte van de toe
spraak betreft, is zulks op merkwaardige wijze
door een professor te Leuven bevestigd. Dr L.
Grootaers, lid van de Koninklijke Vlaamsche
Academie en hoogleeraar in de faculteit voor wijs
begeerte en letteren aan de universiteit te Leuven
zoo lazen wy gaf voor de studenten in de
Germaansche philologie een les in Nederlandsche
taal en phoneitica. Op een gegeven oogenblik brak
de professor zijn les, die nog een paar uren moest
duren, af en zei tot zyn candidaten: „H. M.
Koningin Wilhelmina spreekt voor de radio. Ik
raad u aan, naar de radiorede van H. M. te gaan
luisteren, het zal voor u een les zijn van taalken
nis en van de zuiverste Nederlandsche uitspraak.
De redevoeringen van Koningin Wilhelmina zijn
modellen op het gebied der Nederlandsche taal".
De studenten deden het en volgden de les in de
praktijk. Wij hopen, dat zy er nog iets meer van
geleerd hebben dan zuiver Nederlansch te spre
ken, n.l. iets van het dragen van elkanders lasten
en het verdragen van elkanders lastigheden.
De raadsleden van De Bilt en daar natuurlijk
niet alleen, doch deze gemeente werd in de pers
genoemd schijnen dat laatste niet goed te
kunnen. De debatten moeten daar vaak een sterk
persoonlijk karakter dragen, zoodat beleedigende
uitdrukkingen over en weer door de raadszaal
vliegen. De burgemeester kan er blijkbaar ook
niets aan doen. Hij kan een raadslid wel tot de
orde roepen, maar dan is het feit reeds gepleegd.
Nu hebben de ingezetenen zélf de zaak ter hand
genomen. Een 150-tal notabelen' blykrt namelijk
op de origineele gedachte te zyn gekomen om een
adres aan den raad te zenden, waarin de heeren
worden vermaand om zidh voortaan, ter wille van
het openbaar aanzien hunner gemeente, wat beta-
melijker te gedragen.
t Is te hopen, dat het helpt. Want we gelooven
niet, dat de raadsleden te bewegen zouden zijn
een cursus in beschaafde omgangsvormen te gaan
volgen aangenomen natuurlijk, dat de klacht
juiit is, want wij woonden helaas nooit een raads
vergadering in dit schoone dorp by. Elders hebben»
wij wel zu'ke tafercelen meegemaakt; maar dan
waren het meestal één of twee onhebbelijke leden,
die door grofheid zich een naam wilden maken.
Wij hopen maar niet, dat de N.S.B. het in het
hoofd zal kry'gen om deze raadsleden voor hun
60
vorming en opvoeding een jaar lang het Nationale
Dagblad toe te zenden. Want dat de lezing daar
van veredelend zal werken op de mentaliteit der
edelachtibaren, durven wij niet hopen; ondanks de
ontroerende klacht van het blad zelf, kort na de
verschijning geslaakt. Men kon toen lezen:
„Is het niet ontzettend dat Mussert gedwongen
werd een dagblad uit te geven omdat vele chris
telijke ouders zich niet langer verantwoord acht
ten tegenover hun opgroeiend kroost als de leu
genpers, die zich nog christelijk noemt, dagelijks
in de huiskamer kwam?"
Wij zijn het met den officier van justitie, Jhr Mr
Van Asch van Wijck in Den Haag eens, dat het
voor de zedelijke vorming van kinderen èn groo
teren beter is om dit blad niet te lezen.
Een nu ontslagen redacteur van het anti-nationale
dagblad had in verband met een droevig drama
zich zeer beleedigend over de Joden uitgelaten.
Zie eens, zei genoemde officier, die blijkbaar mid
den in het leven staat, het is er den wetgever
nooit om te doen geweest, met behulp van artikel
137 c de critiek te smoren. Critiek op alle moge
lijke toestanden en instellingen staat vrij in
Nederland, mits zij op een behoorlijke, dus niet
beleedigende wijze wordt geuit. Een noodeloos
krenkende vorm kan nooit door een beroep op het
algemeen belang worden vergoelijkt
Een waar de verdachte al eerder veroordeeld was,
vroeg de officier thans geen milde, maar een
hooge geldstraf; want, zei hij, „de verdachte moet
begrijpen, dat hij met deze misdrijven dient op te
houden. Wij zullen het hem afleeren, goedschiks
of kwaadschiks. De kans, die hij nu krijgt, is on
herroepelijk de laatste".
De verdachte zei niets en liet de verdediging ge
heel aan zijn advocaat, Mr Van Vessem, lid der
Eerste Kamer, over. Deze deed het weer op de
zelfde kinderachtige manier als we ifl dergelijke
gevallen gewo§h zijn. Men zoekt ais men schrijft,
naar de meest beleedigende termen en zoodra men
voor de rechtbank staat, gedraagt men zich als
een onschuldig lam: het was heelemaal niet kwaad
bedoeld; men wilde niemand beleedigen.
Maak dat de kat wijs; is men geneigd uit te roe
pen. De taal, welke de N.S.B. spreekt is heel erg
verduitscht; al kan men in brochure I op blz. 22
ook lezen: Om de Nederlandsche belangen in het
buitenland te steunen „zullen veel tradities, titels
en ridderorden moeten sneuvelen en vervangen
worden door krachtig uit het vaderland gesteunde
bekwaamheid en deskundigheid, maar dat achten
wij, nationaal-socialisten, volstrekt geen bezwaar.
Dergelijke mannen behoeven ten minste geen
Nederlandsch meer te leeren".
Kan iemand het helpen, dat hij bij zulke woorden
onwillekeurig denkt aan Musserts plaatsvervanger
in de Tweede Kamer, M. V. E. H. J. M. graaf de
Marchant et d'Ansembourg, die nog steeds, doch
blijkbaar tevergeefs, bezig is, althans dient te
zijn, om Nederlandsch te leeren? (Om van de
Bönninghausens in soorten maar te zwijgen).
Doch ook in het Duitsch kan men iemand belee
digen en het anti-nationale dagblad is daar dage
lijks mee bezig.
Het moet hun afgeleerd worden. Ook den rtegen-
woordigen hoofdredacteur. Maar ver kan men
gaan in ons land. Als de Koningin ex officio (amb
telijk) de Troonrede uitspreekt, dan zyn de minis
ters verantwoordelijk en de Nederlandsche pers
zegt er onomwonden haar meening over. Met het
persoonlijk woord, dat de Koningin nu sprak,
was heel de Nederlandsche pers het hartelijk eens;
de redactie, van welk blad ook, die in dirt geval er
anders over dacht, zou de rede zeker zonder com
mentaar geplaatst hCbben.
Wy schreven opzettelijk over de instemming, wel
ke in heel de Nederlandsche pers tort uiting
kwam; hoewel we durfden vermoeden, dat de
N.S.B. een dissonant zou laten hooren.
Dit bleek juist te zijn; de hoofdredacteur van het
anrti-nationale dagblad heeft des avonds direct de
rede van de Koningin becritiseerd. H. M. had het
zelfde gezegd als Mussert, maar dan reeds
zeven jaar geleden, over de eenheid van ons volk.
De man vergiste zich niet weinig. De Koningin
sprak van „een vrij volk, dat in de grondslagen,
waarop zijn staatsbestel rust, het hech
te fundament vindt, waarop het zich kan verjon
gen en vernieuwen". De N.S.B. wil de politieke
partijen, „de doodsvijanden van ons volk", op wie
bij de Kamerverkiezingen nagenoeg vier miilioen
kiezers hun stem uitbrachten, „er uit ranselen".
Neen, „hetzelfde" is dat lang niet. Vooral niet, als
er op volgt, dat de N.S.B. „een heilig recht van
opstand handhaaft". Tegen wie, in vredesnaam?
Tegen onze Koningin, hoogste symbool van onze
volkseenheid, maar ook van onze volksvrijheid?
Zou één Duitsch er het durven wagen om zóó iets
over de rede van Hitier te schrijven? Hij zat een
uur later in een concentratiekamp.
Maar de N.S.B. hunkert naar de Duitsohe vrijheid.
Niet alleen loopen jongens, die in een metaal-
warenfabriek te Amersfoort overwerk moeten ver
richten, de grens over om van de vrijheid daar te
profiteeren; we hebben het onlangs met onze
eigen ooren gehoord, dat een arbeider niets dan
lof had over de arbeidsverhoudingen aldaar. Met
veel bravour vertelde hij, dat hy al zijn loon naar
huis moahrt sturen en met de clearing was het ook
priipa in orde.
Eilacie, een dag later kon men lezen,-dat men het
in Duitschland verdiende loon niet meer over de
grens mocht brengen, zelfs niet voor een deel, zoo
als tot heden het geval was. En thans verkeeren de
„grensloopers", dat zijn arbeiders langs de Ooster-
grens, die in Duitschland werken, in de grootste
spanning hoe het zal gaan. Velen zijn reeds ont
slagen; of de fabrieken de geschoolde arbeiders
kunnen missen, schijnt, in Duitschland niet mee te
tellen. Met veel moeite hebben eenige fabrikanten
gedaan gekregen, dat de Nederlanders de helft van
het loon in Nederland mogen verteren.
Wat in ons land bij niemand opkomt, is in Duitsch
land heel gewoon. Heerlijk die vrijheid en dat
recht van opstand, waarin men zich over de grens
verheugt! Hier heerscht daarentegen geweld. Een
N.S.B.-er, die de waarheid zegt, wordt wegens be-
leediging veroordeeld; zoo klaagt men in dagblad
en brochure, al of niet herroepen. Hoe zei Cats
het ook weer?
„Och wat baten k^ars en bril,
Als de uil niet zien en wil?"
Intusschen waarschuwt de Rijksdienst ernstig om
niert op eigen risico naar Duitschland te gaan: men
krijgt dan niet gemakkelijk werk en loonover-
schotten mogen zeker niet naar Nederland gezon
den worden.
Helaas, kan de honger naar werk hier te lande
niet bevredigd worden. Dat blijkt wel uirt de legio
liefhebbers voor goede en sledhrtbetaalde betrek
kingen. Dat zich 70 sollicitanten aanmeldden voor
de betrekking van directeur der Gemeentewerken
te Roosendaal en Nispen, is niets buitengewoons.
De Zuivelfabriek te Lutjewinkel in Westfriesland
kreeg edhter 900 sollicitanten voor drie chauf
feursplaatsen in het bedrijf. En als ergens een
bodeloop, b.v. voor het Groene Kruis, vacant is,
dan melden zich ook honderden liefhebbers aan.
Natuurlijk, er zijn werkschuwen. Maar toen de
Kóningin over de ellende der werkloosheid sprak,
herinnerde zij niert aan de enkelingen, die liever
lui dan moe zijn, maar aan de duizenden, die mis
schien nog niet hongeren naar brood, maar wel
naar werk.
Dez*. fraaie rijmfoto maakte onze fotograaf in 't vroege morgenuur van jl. Vrijdag.
Jongens en meisjes,
HEERLIJK schijnt 't zonnetje op deze laatste
Januaridag. Aan de overkant van de straat
zie 'k een paar vlaggen en een leuk meisje met
een oranjestrik in d'r haar is aan 't rolschaatsen.
Als 'k dat alles zo eens rustig bekijk moet 'k en
telkens weer aan denken hoe veranderlijk toch
'n mens is. M'n overbuurman kon tien jaar geleden
geen goed woord van ons Oranjehuis horen, 'k Heb
er vaak met hem over gedebatteerd, maar altijd
moest ik 't tegen hem afleggen. Dat meende hij
tenminste en 'k liet 't maar zo. Je hebt van die
mensen, waarmee niet te praten is. 't Beste is ze
maar in d'r eigen sop te laten gaar koken.
En m'n overbuurman is gaar geworden! Toen
'k vanmorgen half acht bezig was de vlag uit te
steken, wapperde die van hem op 't ochtendbriesje
al vrolijk uit. Hij moet dus al vroeg op geweest
zijn, terwijl hij gisteravond (of liever vannacht)
heel laat thuis kwam. Want hij moesi met vrouw
en kinderen naar een grote feestvergadering ter
ere van de jarige Prinses.
Wat leven we nog ^gelukkig in ons kleine landje.
Gisteravond heb 'k door de radio een stem ge
hoord van een machtig man. Die stem klonk soms
boos en dreigend, net als in September, toen 't
oude Europa langs 't kantje van een diepe afgrond
liep. Jullie weet wel wat 'k bedoel. Toen dreigde
oorlog en dat gevaar is nog lang niet voorbij. God
moge de grote volken en hun leiders genadig zijn.
Toen 'k Maandagavond die dreigende stem hoorde,
dacht 'k vanzelf weer aan Vrijdagmiddag toen ook
't hoofd van een staat door de radio sprak. In de
krant konden we 's avonds de rede nog eens rus
tig overlezen.
Die hele rede van onze Koningin zullen jullie
wel niet begrepen hebben, maar de slotwoorden
wel. 'k Mag ze hier nog wel eens overschrijven:
„Omdat velen mij gevraagd hebben naar mijn
persoonlijk geloof en persoonlijke ervaring en mij
herinnerd werd aan de woorden MChrist avant
tout", die ik eens neerschreef, voeg ik ten besluite
't navolgende nog hier aan toe. De ervaring, die aan
die woorden ten grondslag ligt is mijn leid-ster
geweest om tot bovenstaand inzicht te komen. Ik
hoop aan die woorden Christus voor alles" tot
aan mijn laatsten ademtocht trouw te blijven.
Daartoe geve Hij mij de kracht."
Voor dit koninklijke ivoord is Zondag in alle
kerkgebouwen gedankt. En dat hebben alle jon*
gens en meisjes óók wel begrepen.
Wat zijn we nog gelukkig in ons kleine landje.
Denk eens aan die vreselijke aardbeving in Chili,
bij welke ramp 30.000 menschen om 't leven
kwamen. Denk eens aan dien vader, die als rade
loos tussen depuinhopen rondliep en al maar
riep: „Ik heb vier kinderen verloren, maar ik al
leen leef nog, ik alleen!"
Bij zulk een ramp kunnen mensen niet troosten.
Alleen God. H\j die de wonde slaat, kan ze ook
helen.
WE KNAPPEN ONZE BOEKEN OP
Jullie hebt natuurlijk allemaal wel
eens een boek met papier ingekaft;
maar weet je, dat je net zo vlug en
veel beter een boek met stof in
kunt binden? Je kunt daarvoor
ieder weefsel gebruiken; maar toch
verdient het aanbeveling iets te
kiezen, dat niet al te besmettelijk
van kleur is en ook een beetje
sterk.
Het werk is erg eenvoudig. Figuur 1
laat zien, hoe je de stof knipt, door
het boek er opengeslagen op te
leggen en er een rand van 34
centimeter aan alle kanten aan te
knippen! De hoekjes knip je uit,
terwijl je bij de rug inknippen geeft
op de manier, zoals de illustratie
laat zien (zie de kruisjes).
Figuur 2 toont de geknipte rug en
de rugversterking van katoen, die
er aan de binnenkant opgenaaid is.
Je moet deze katoenen reep er heel
netjes innaaien, daar je het stiksel
aan de buitenkant te zien krijgt.
De kleine stukjes van de rug wor
den over dit katoen heengelegd en eveneens vast
genaaid.
En nu begin je met het eigenlijke inbinden. We
leggen het boek daartoe precies op de stof en
plakken de drie randen naar binnen toe en heel
goed vast. Door het uitknippen, van de hoekjes
raken de schuine randjes elkaar precies. Voor dit
plakken moet je goede sterke lijm gebruiken en
niet te dik insmeren. Zijn de beide helften ge
plakt, dan wordt het boek onder een zwaar voor
werp gelegd, tot de lijm door en door droog is.
Om nu te verhinderen, dat de randen van de stof
omkrullen, plakken we op ieder blad een keurig
stuk papier, dat precies op maat geknipt is (fi
guur 4).
Figuur 5 toont het boek, wanneer het klaar is.
De band is aan de buitenkant nog voorzien van
enige versiering. Je kunt er ook een motiefje op
borduren; maar dat moet natuurlijk voor het lij
men gebeuren.
vegen! M'n pommade niert poetsen! M'n wrijfdoek
niet vegen!"
„O, nu begrijp ik het! Dat heeft Brompot natuur
lijk op z'n geweten! Maar zullen we het nog eens
proberen? Ik wed, dat het dan lukt!"
Nu, dat spreekt haast vanzelf. Met zo'n lieve fee
in huis lukt alles! Dweil en boender, poetsgoed
en doeken deden hun plicht weer. En alles begon
te blinken en te glanzen! Als zilver en goud! Nog
mooier dan ooit té voren! De fee groette het
vrouwtje en keerde terug naar het bos! Juist deed
de oude ziel haar schoonste schort voor, toen de
gouden koets stilhield! Het moedertje maakte haar
mooiste buiging en zei:
„Komt, koning, koningin!
Komt daad'lijk bij mij in!
De thee, die staart gereed!
Op 't mooiste tafelkleed!"
AARDRIJKSKUNDIG RAADSEL
IV^IJN geheel bestaet uit 14 letters en is een
naam die in ons land algemeen bekend is en
deze week telkens in de krant stond.
Hoe die naam moet worden gevonden?
Als onderstaande opgaven goed zijn ingevuld, dan
moeten de beginletters van de 14 plaats
namen de gevraagde naam vormen.
Doe je best maar eens!
1. Dorp aan de Merwede.
2. Grootste havenstad in ons land.
3. Dorp in 't zuiden van Friesland.
4. Waar in 1600 een belangrijke slag plaats had.
5. Waar veel zilversmeden wonen.
6. Oude stad aan het IJselmeer.
7. Grootste badplaats van ons land.
8. Woonplaats van ons Prinselijk Paar.
9. Waar veel kaas vandaan komt.
10. Hoofdstad van Nederland.
11. Mooie stad in de Betuwe.
12. Andere naam voor 's-Gravenhage.
13. Waar veel oesters vandaan komen.
14. Duitse plaats aan de Rijn dicht bij WeseL
OPLOSSING
van de raadsels i
1. Jacob.
2. Wolkbreuk.
3. Koude.
4. Diemerbrug
5. Vingerhoed.
de vorige Kinderkrant:
„Vader, daar is 'n klant in de winkel, die
vraagt of die krimpvrije wollen borstrokken be
slist niet krimpen?"
„Passen ze 'm precies?"
„Nee, ze bennen 'n beetje te groot."
„Wel, ze krimpe 'n heel klein beetje".
gel", zei oom Brand, „alles moet by
haar op tijd gebeuren."
„Laat eten zou me vandaag ook slecht
uitkomen", vertelde Boutema, ,,'k moet
met de jongens ook nog weer naar
huis".
„Met de jongens weer naar huis?" viel
tante Maike uit. „Dat kun je begrij
pen. Popko, de jongens blyven hier!
Ze hebben immers vacantie? 'k Ben
veel te blij, da'k de kinderen eens hier
heb. Jij zult vandaag wel weer naar
de Aldershoeve moeten. Best, maar de
jongens blyven hier".
De ogen van Ynze en Gerrit vlogen
van tante Maike naar Boutema, en
van Boutema weer naar tante Maike.
Hè, als vader dat nu eens goed vond.
,,'t Kan niet!" zei Boutema, 't hoofd
schuddend. „Hoe kryg 'k de jongens
weer thuis? De weg vinden ze onmo
gelijk zelf terug".
„Da's ook niet nodig", zei oom Brand.
„Ik kan ze toch wel terugbrengen?"
„Hè ja, vader? Mag 't, vader? Zeg ja,
.vader!" drongen Ynze en Gerrit aan.
„Och, kinderen", verzette zich Boute
ma, ,,'t is veel te lastig voor tante
Maike. Ze heeft er heelemaal niet op
gerekend".
„Maak je daar maar niet bezorgd
over", zei tante. „Al heb 'k zelf geen
kinderen, daarom moet je niet menen,
dat 'k niet weel, hoe 'k met zo'n paar
gasten moet omspringen. Kom, zeg
maar, dat 't goed is".
„Nou, goed dan!" stemde Boutema toe.
Dat was 'n vreugde!
Gerrit verslikte zich van louter plezier
zowat in 'n stuk Groninger koek en
Ynze stootte zo hard aan de tafel, dat
de koffie uit de kopjes plaste, 't Kwam
ook zo heel onverwacht! Wie had daar
nu aan gedacht?
Toen de koffie en koek verorberd
waren, werd de kleine bouwerij
van oom Brand in ogensdhouw geno
men.
Och 't was al zowat 't zelfde als op
de Aldershoeve. 't Huis en de schuur
waren matgroen en een beetje anders
gebouwd, maar voor de rest: weinig
verschil.
Buiten stond het er anders bij. Daar
scharrelden meer dan honderd kippen
rond, want oom Brand was 'n lief
hebber van kippen.
„Wat 'n kippen!" zei Boutema. „Waar
zitten die 's nachts? In de schuur?"
„O nee", antwoordde oom Brand. ,.Ga
maar 's mee".
Hij liop, gevolgd door Boutema en de
beide jongens achter de schuur om
en daar stond iets verder op half in
de schaduw van 'n oude lijsterbes en
'n paar witgeschorste berken een
groot kippenhok.
„Wat 'n ramen!" verbaasde zich Bou
tema.
„Ja", zei oom Brand, „ramen en lucht
gaten met gaas er voor. Kippen moe
ten zoh,' licht en lucht hebben. Ik zeg
maar: weg met die benauwde, don
kere hokken. Geef je kippen goed
voer, veel ruimte, veel licht en lucht
en dan betalen de kippen terug met
veel eieren. Zie", riep hij opeens zich
voorover buigend, ,,'n windei!"
„Een windei! Wa's dat nou?"
Ynze en Gerrit staken d'r neuzen
vooruit, om dat slappe, geelwitte ding,
dat oom daar in de hand had, eens
goed te bekijken.
„Is dat 'n ei, oom?"
„Ja, wat zou 't anders zijn?"
„Een goed ei?"
„Zeker, daar mankeert niets aan, al
leen de kalkschaal ontbreekt, 'k Zal
weer eens 'n zak schelpkalk uit Ma-
rum moerten halen. M'n kippen kun
nen hier geen kalk genoeg vinden."
„Hier", zei oom, 't ei de jongens toe
stekend, „breng 't maar aan je tante."
Maar ze vonden allebei 't windei zo'n
griezelig ding, dat ze 't niet durfden
aanpakken.
„Ben je er vies van, jongens?" vroeg
oom.
„Ja", zeiden ze met 'n opgetrokken
neus.
„Houd je pet dan op, jij Ynze!" ge
bood oom.
Ynze trok z'n pet van z'n hoofd, hield
ze met beide handen voor oom Brand
en deze legde voorzichtig 't windei
in de holte.
„Nu, vooruit er mee naar tante
Maike", gebood oom.
Voorzichtig voortstappend keerde
OOM JANi
Ynze naar de keuken terug om 't el
aan tante af te leveren.
Boutema en oom Brand zetten hun
wandeling voort, Gerrit liep eerst 'n
eindje met Ynze mee en bleef toen
op 'm wachten. Vlak voor 'm lag 'tt
stukje moestuin met gaas omspannen,
want dat was daar verboden terrein
voor ooms kippen.
Op de scherpe rand van dat gaas wie
gelde 'n zwaluw. Wat glansde z'n
mooi blauwe kop en rug in 't bleke
zonlicht, en wat piekte z'n staart ver
uit met twee lange scherp toelopende
punten, precies 'n lange smalle vork.
En die vleugels waren ook al zo smal
en zo puntig. Aan 't eind kruisten de
lange slagpennen over de staart heen.
Tffft, daar ging ie de lucht in, links,
rechts, links, nog eens links, rechts,
naar boven, naar onder! Kijk, daar
waren er nog meer. 't Wirwarde door
en over en langs elkaar. Daar scheer
den er 'n paar de schuur in. Wat
moesten die daar nu?Zouden ze
daar ook al muggen vangen?Hd,
daar was Ynze weer
„Waar keek je naar, Gerrit?" vroeg
Ynze.
„Kijk, kijk," zei Gerrit, „daar gaan
weer 'n paar zwaluwen de schuur van
oom Brand in. Zo even vlogen er ook
al twee in. Wat uMllen die daar?"
„Nesten bouwen", antwoordde Ynze.
Wist ie dat niet??
'Wordt vervo ad)