Het Kasteel Sterkenburg
De Mission Populaire Evangélique in Frankrijk
ERHAAL
Dit kerkje staat in den tuin van de pastorie van
Ds M. Lafonin 't centrum van de arbeiderswijk
IN ons laatsite Kerstnummer werd een en ander
meegedeeld over het werk der Mission Popu
laire Evangélique in de roode zóne van Parijs.
Bij dit artikel was een foto van de Nederlandsche
verpleegster mej. M. de Vries met eenige van
haar zóne-kinderen.
Thans mochten wij van deze verpleegster een
artikeltje over dit mooie werk ontvangen, dat wij
gaarne in ons Zondagsblad opnemen.
Door samenloop van omstandigheden heb
ik dit bewonderenswaardige, internationale
Zendingswerk leeren kennen. Nu ik ook het voor
recht geniet, hierin te mogen werken, voel ik hoe
noodig het is, dat dit werk der evangelisatie in
ruimer kring dan tot nu toe in ons land bekend
wordt.
Het werd in 1872 opgericht door een Engelsch
predikant, Mac All. die tijdens een vacantiereis
in Parijs getroffen werd door de groote ellende,
die onder de Fransche arbeidersbevolking heersch-
te, mede ook als gevolg van den Fransch-Duit-
schen oorlog. Ziende hoe het ongeloof zich meer
en meer uitbreidde, heeft hij met zijn vrouw zijn
vaderland verlaten, omdat hij het als zijn roeping
gevoelde in Frankrijk Christus te prediken.
Ondanks zware en haas>t onoverwinnelijke moei
lijkheden wordt dit werk nog steeds vol enthou
siasme en in geloofsvertrouwen voortgezet. In
steden als Parijs, Rouaan, Marseille en ook op
het platteland, werken kleine groepen dappere
mannen en vrouwen om de volksklasse het Evan
gelie te brengen.
In het bijzonder worden de meest laaggezionkenen
en uitgeworpenen der maatschappij opgezocht en
Trouwe Zondagsscliootoezoekeiijes
30
wordt daadwerkelijk in praktijk gebracht het
woord van Jezus: „Gaat uit in de heggen en
stegen".
Dat deze werkers het lang niet gemakkelijk heb
ben, begrijpt u, als u weet dat het anarchisme in
Frankrijk steeds meer aanhangers krijgt.
Op welke manier zijn nu de menschen te be
reiken?
Het volk vraagt niet naar God; voor de massa is
Hij geheel onbekend, maar wel vraagt men ont
spanning en verstrooiing. Dit kunnen ze nu vinden
in de z.g. Fraternités of volkstehuizen. Daar vin
den ze ontspanning door sport, muziek, spelen,
feestjes enz., maar daarnaast ook evangelisatie
samenkomsten, zondagsscholen, catechisaties en
versahillende jeugdorganisaties. Verder is er een
kinderbewaarplaats, polikliniek, wijkverpleging.
In de Fraternité vindt iedere bezoeker wel iets
waarin hij belang stelt. Ze voelen er zich geheel
vrij, want ze worden nergens toe gedwongen.
Wanneer ze na korter of langer tijd eens een
evangelisatiesamenkomst willen bezoeken, dan is
dit geheel uit vrijen wil. Wat zijn ze in 't begin
verbaasd en gelukkig, wanneer ze de saamhoo-
righeid zien die de gemeente onderling verbindt
en waar iedere vreemdeling een warme en broe
derlijke ontvangst geniet. Hoe zou het ook anders
kunnen. Die hier de gemeente vormen zijn bijna
alle menschen, die zelf vroeger de gevolgen van
dronkenschap en zedeloosheid hebben onder
vonden.
Heel veel, haast onbeschrijfelijke ellende heb ik
gezien, die u zeker in onzen tijd niet voor mo
gelijk zoudt hebben gehouden.
Mag ik u eens even meenemen naar een straat in
Rouaan? Het eerste wat hier opvalt zijn de vele,
vele „bisitro's" of kroegen, die hier aangetroffen
worden. Laten we nu een huis binnengaan, dat
dicht bij het volkstehuis van de M.PB. staat.
In dit huis wonen ongeveer 40 families. Zelfs nu
op klaarlichten dag kan men geen hand voor de
oogen zien. Daar ik mijn zaklantaarn vergeten
heb, moet ik wel de vochtige vieze trapleuning
Jongensslaapzaal van een der zeven
vacantie-kolonies
vasthouden. Ondanks uiterste voorzichtigheid bots
ik toch tegen iemand aan en een stroom van ver-
wensdhingen hoor ik achter mij.
Na veel zoeken heb ik dan toch de kamer ge
vonden, waar de familie woont, die ik bezoeken
moet. Een troostelooze aanblik. Onder 't zolder
raampje, bij 't zeer schaarsche daglicht tracht de
oudste zoon z'n huiswerk te maken, hij zit daarbij
op de kale vloer, 't schrift op een bankje. Twee
magere joggies spelen met enkele houtjes. Ze zijn
dicht bij de kachel gekropen, maar het is zeer de
vraag of er vuur in is.
De vader, jonge man nog, is werkloos. Hij kijkt
me schuw aan, want hij heeft een flesch drank
voor zich staan. In een hoek van het vertrek ligt
de moeder en slaapt haar roes uit! Het bed, dat
er staat, is ontzettend; de matras is roetzwart,
vuile vodden dienen als bedekking. Naast haar
ontdek ik het jongste kind. 't Is hot kleine vier
jarige meisje, dat door haar schuwheid en hulp
behoevendheid, daar ze bijna niet loopen kan, ons
aller hart gestolen heeft. Neen, het zijn geen
blije kinderoogen, die naar mij opkijken, het
schijnt of al het leed der wereld in haar oogjes
zich weerspiegelt.
We gaan naar een ander vertrek. Het is
een vuil krot. Zeven kleintjes schuilen er bij
elkander. In het half duister vraagt één van hen:
„Bent u het, moeder'" Moeder werkt echter nog
op een fabriek; de vader is weg.
In weer een andere kamer op de eerste etage
woont een familie, waarvan de kinderen den laat-
sten tijd in de „Fraternité" komen. De kamer is
donker en triest. Op een stoel liggen enkele vod
den, wat linnengoed is opgehangen, dwars door
de kamer, 't Is etenstijd, maar er staat niets op
het fornuis en niets op tafel. De moedeT staart
mot leegen, droeven blik voor zich uit, een baby
heeft ze op haar schoot. Twee andere kinderen
zitten schuw in een hoekje. Waar iö de vader?
Sinds drie dagen zit hij in de gevangenis, wegens
diefstal
Deze voorbeelden zijn met vele te vermeerderen,
daar pr niet trien- of honderdtallen zoo zijn, maar
duizenden! Welk een groot Zendingsterrein, niet
waar?
door Zr. M. DE VRIES
„Moederdag" in de zóne. Na jaren zijn de moedert
voor t eerst in groeten getale gekomen
Ontzaggelijk zwaar is het hier te werken, en dik
wijls ook zoo ontmoedigend.
Maar welk een blijdschap is het en hoe moedge
vend, wanneer een gezin voor Christus gewonnen
is en ontrukt aan de maaht der zonde. Welk een
verandering, wanneer ze Jezus zien als hun Ver
losser en gelooven mogen, dat ze niet te diep wa
ren gezonken om nog door Hem gered te worden!
Als herboren beginnen ze een nieuw leven.
Wel is dit vaak nog moeilijk voor hen, maar ze
weten zich gesteund, óók door de „Frat" zooals
het evangelisatiehuis in de geheele wijk genoemd
Dan hebben we nog onze vacantie-kolonie, welke
zoo heel veel beteekent voor de kleine verschop
pelingen en schooiertjes, die het geheele jaar le
ven in een atmosfeer van liefdeloosheid en mis
daad. Een kleine Armeniër zeide eens zoo diep
ontroerend: „Heer Jezus, geef dat we altijd hier
mogen blijven!"
Vol moed en geloofsvertrouwen volbrengen de
werkers hun taak. Ik heb hun work van nabij
gezien en ik weet, dat de woorden, gesproken
door John Mott, waarheid zijn: „De Zending van
Mac All is dag en nacht aan het werk, ja dag en
nacht, om het volk te brengen aan de bron van
het water des levens!"
Ondanks ook groote financieele moeilijkheden
wordt er volgehouden, om met Gods hulp het
Fransche volk het Evangelie te brengen.
Ik zou erg blij zijn, indien ik uw belangsitelling
voor de M.P.E. had opgewekt. Als u er iets voor
voelt dit werk op één of andere wyze te steunen,
sohrijft u mij dan eens! Voor iedere belangstelling
ben ik bij voorbaat hartelijk dankbaar.
M. DE VRIES, Secretaresse der M.PB.
tijdelijk adres Heemsikerksfcnaat 25,
Den Haag
HEEFT DE LOCOMOTIEF AFGEDAAN?
Dat de locomotief haar langsten tijd gehad heeft,
komt wel op sterke wijze tot uitdrukking, in wat
we hieromtrent vinden in de jaarverslagen der
N.S. van de laatste jaren. Wij zien dan, dat sedert
1934, 206 locs. voor afbraak of verkoop zijn buiten
dienstgesteld. Dat is ongeveer 20 pet. van het
totale aantal der locs. Hiervoor kwamen geen
andere locs. in de plaats. Wel werden in die jaren,
(hoofdzakelijk voor rangeerdienst) 60 locomotoren
aangeschaft. Toch ging men, wat de trekkracht
betreft, niet achteruit. Immers 40 D.E. treinstellen
deden hun intrede in het wagenpark, terwijl in
1938, 90 elecr. treinstellen dat park vermeerder
den.
Anders staat het met de personenrijtuigen. Van
1934 tot en met 1937 werden niet minder dan 684
van die rijtuigen afgekeurd en buiten dienst ge
steld, terwijl de aanvulling bestond uit 120 Die-
sel-electr. en 44 gewone rijtuigen, en waarbij we
nog kunnen rekenen de nieuwe electr. rijtuigen
n.L 217 stuks, zoodat in die jaren een aanvulling
kwam van 381 stuks, ergo een vermindering van
rond 300 stuks.
Vooraanzicht van het kasteel. Driemaal werd,
dit midden- en linkergedeelte opgebouwd
HOE overbevolkt ons land mag zijn, toch kunt
ge nog in vrijwel alle provincies van die
verloren hoekjes vinden, waar de vreemdeling
zelden komt en waar slechts een klein aantal
menschen woont. Oók de provincie Utrecht kent
ze en ge moet in 't voorjaar of in den zomer maar
eens vanuit de hoofdstad langs de binnenwegen
den kant van Wijk bij Duurstede opfietsen. Dan
komt ge in de omgeving van het landelijke Neer
langbroek, een gehucht, dat zich uitstrekt langs
de Langbroeksche wetering. Hier strijken in het
voorjaar de kieviten neer op de uitgestrekte wei
den en hier kunt ge 's zomers mannen tot aan
hun middel in de wetering zien baggeren, terwyl
de zeilende stapelwolken zich weerspiegelen in
het stroomende water.
Langs de vaart loopen rechte wegen, waar twee
auto's elkaar nauwelijks kunnen passeeren, we
gen, die over houterige, witte bruggetjes voeren
en die zich ergens schijnen te verliezen in het
hoog opgaande loofhout.
En daar, tusschen de takken der eiken en beu
ken door, kunt ge er zeker van zijn een van de
voor deze streek zoo karakteristieke kasteelen te
zien liggen. Want even goed als in den Achter
hoek kunt ge in dit land van boomen, weide en
water, stoere oude Burchten en zware, groote hui
zen vinden, die al hebben ze ni-'t zoo'n roemrijk
verleden achter zich als de „Feindliche Brüder"
of de „Stolzenfels" van onze Oostelijke buren,
toch behooren tot de echte typische, Utrechtsche
ridderhofsteden.
De Ridderhofsteden herkenbaar aan de er on
afscheidelijk bijhoorende duiventoren vormden
vroeger een gemeente op zichzelf met de er
rondom wonende veelal arme leenhoorige boeren
er by. Nog leeft er iets van den voorbij geganen
tijd in het oude rijmpje, dat de Neerlangbroek-
sche jongens uit het hoofd kennen:
„Neerlangbroek
Die schrale hoek,
Daar wonen niets dan edellui
En bedellui.
Ridders
En broodbidders,
Daar zijn niets als kasteelen en nesten,
Sterkenburg is het beste."
Inderdaad, een der meest voorname en imposante
kasteelen in deze buurt is de Sterkenburg, die er
ligt tusschen Hardenbroek en Beverweert eener-
zijds, en tusschen Kromme Rijn en Langbroek
sche wetering anderzijds. Hoog steekt de ronde
toren uit boven het loofhout en als ge over het
witte bruggetje de oprijlaan ingaat, staat ge er
plotseling voor. Duidelijk is te zien, dat het ge
heele linker- en middengedeelte van jongeren
datum moet zijn dan de ronde toren, met zijn
metersdikke muren. Bijna massief is deze, met
onderin, op den beganen grond de kapel, waar de
oude kerkbijbels liggen van de tegenwoordige be
woners en waar men door een der gothische ra
men een blik kan werpen in den tuin. In het ge
deelte boven de kapel is alleen ruimte uitge
spaard voor de wenteltrap en wanneer ge toe
stemming krijgt om den toren te beklimmen,
kunt ge vanaf den trans de geheele provincie
Stichting
Oud is deze toren zeker en meer dan zes eeuwen
heeft hy er reeds gestaan. In de dertiende eeuw
is de „Starckenborgh" gesticht door Gijsbert van
Wulven en het toenmalige kasteel was tot ver in
den omtrek beroemd om zijp sierlijken trapgevel
met de hangende torentjes.
Leven op Starckenborgh
Soms waren er feesten op de Starckenborgh en
dan reden de karossen van de gasten van alle
kanten aan. Piepend draaiden de zware ijzeren
deuren van de voorpoort open en rommelend rol
den de koetsen over de planken de binnenplaats
op. Daar wachtten reeds de rijknechten om de
paarden af te spannen en onderwijl betraden de
gasten de ophaalbrug, die over de breede slot
gracht het kasteel binnenvoerde. Ruim en hoog
waren er de kamers en in de ryk gemeubileerde
vertrekken schaarden allen zich om den gereed-
staanden disch. Klaterend klonken de stemmen
op tegen de wanden, de glazen rinkelden en een
lach schalde door de feestelijke zalen.
Na het feest keerde het gewone leven van allen
dag er terug, de weken gingen onmerkbaar voor
bij en de jaren vloden steeds sneller. Kinderen
werden er geboren en ouders ten grave gedragen
en twee eeuwen lang ging de Starckenborch van
vader op zoon over en regeerden de Van Wul-
ven's de streek.
Doch niet altijd zou de burcht in het bezit blij
ven van de familie Van Wulven.... De laatste
manlijke telg zag zijn dochter huwen met een
zoon van de Betuwsche familie van Izendoorn.
Op een stralend en dag werd de oude Van Wul
ven ten grave gedragen en op een even mooien
dag reed de schout van den heer Van Izendoorn
door de voorpoort de binnenplaats op „Daar
„houwde hij met een byll in seckere boom,
staende op 't pleijn off voorwerek van Starcken
borgh en groef met een schop in de aerde, sluy-
tende de deur van denselven huys toe" om door
deze handeling te kennen te geven, dat het
kasteel overgegaan was op de familie van Izen
doorn.
Enkele weken later kwam de heer van Izendoorn
zelf met zijn vrouw in een lange stoet van koet
sen aanrijden en nam zijn intrek op Starcken
borgh. Weer werd er feest gevierd, weer klonken
er vroolyke klanken en opnieuw nam het gewone
leven een aanvang en volgden de geslachten el
kaar op.
Doch ook de naam Izendoorn bleef niet voor im
mer aan het kasteel verbonden. Na hun dood
kwamen er anderen, de familie van Aeswijn ves
tigde er zich, de Mathenesse's leefden er jaren en
de burchtheer van Hardenbroek kreeg zeggen
schap over de streek.
Door de jaren rijden zich aaneen en weer kwa
men er nieuwe bewoners.... Leden van de 18e
eeuwsche Utrechtsche burgemeestersfamilie, de
Van Westrenen's namen er hun intrek en op hen
volgden de Van Hindelopen's, totdat tenslotte de
Starkenburg overging in de familie Kneppelhout,
die er thans nog woont.
Geslachten kwamen er, geslachten gingen heen,
doch de ronde toren overleefde hen allen. Roem
rijke tijden zag deze aan zich voorbij gaan. Tyden
van voorspoed en geluk, doch ook dagen van
achteruitgang en verval.... In het midden der
18e eeuw was het eigenlijke huis zoo bouwvallig
geworden, dat het afgebroken moest worden. Een
nieuw kwam er voor in de plaats, doch het haal
de in schoonheid niet bij het oude. 't Was een
stijf en recht gebouw waarop de toren neer zag,
dat echter en misschien gelukkig! na een
eeuw op zyn beurt viel onder de slagen van den
moker.... Toen, in 1848, verrees voor de derde
maal de Sterkenburg, echter thans in een stijl, die
meer overeenkomst vertoonde met die van hel
eerste huis. Nog eenmaal beleefde de burcht een
tijd van luister, weer reden de koetsen af en aan
en bleef 't kasteel 'n eigen gemeente vormen. Doch
in 1857 werd ze bij Driebergen getrokken en naar
mate de jaren verstreken veranderden de tijden,
veranderden ook de gewoonten
En thans, nu de moderne tijd veel van de oude
romantiek heeft weggevaagd, ryst de oude ron
de toren van Sterkenburg nog op boven het ge
boomte en is het kasteel een sieraad voor de
Utrechtsche dreven.
P. G. BINS.
ZEILSCHIPPER
Door GOZEWIJN
NOU Gerrit, als 't zoo blijft, zijn we nog voor
den avond in Dordt," zei schipper Steensma.
„Daar zal 't niet aan mankeeren, schipper, maar
toch lijkt het my verstandig, dat we een reef in
het zeil gestoken hebben," antwoordde Gerrit, en
hij keek met een bedenkelijk gezicht naar do
lucht, die in het Westen dreigende koppen ver
toonde.
En beiden dachten, zonder het te zeggen, hetzelfde.
Het zou al erg meevallen als er geen storm kwam.
Maar met het vooruitzicht den Zondag bij vrouw
en kinderen te kunnen doorbrengen, bleef je toch
niet met een leege schuit in Zierikzee liggen!
Bovendien kon de „Maria", een goed getuigde
tjalk, heel wat hebben. Neen, Steensma dacht er
niet over z'n vrouw dezen Zondag alleen te laten,
't Was net tien uur, de vloed begon juist aardig
door te zetten, dus ze konden nog prachtig voor
het donker in Dordt zijn.
Nauwelijks buiten de havenhoofden, toen de
Noordwesterbries in de zeilen ging blazen, zette
de „Maria" er flink de spat in, scherp door de
reeds nukkige golven van de Oosterschelde snij
dend. Het buisde behoorlijk en Gerrit had voorop
al gauw z'n oliegoed aangetrokken. „Wordt het
te nat, jong," riep de schipper grijnzend, „er zal
nog wel meer komen hoor!" Gerrit lachte eens
terug en haalde de sohooten nog wat aan. Nu
moesten ze er uit halen wat er in zat!
Steensma voelde zich in z'n element. Uit een oud
schippersgeslacht gesproten was hij nog steeds de
zeilvaart trouw gebleven. Als de wind niet wou
helpen, keek hij wel eens met een scheel oog naar
de nijdig ploffende motoren van z'n collega's, maar
by 'n briesje als op dezen somberen wintermorgen
had hij lak aan alles wat naar olie en benzine
rook. Heisa, wat ging die tjalk er over heen. Hy
voelde de vaart in z'n vingers. En Gerrit had het
niet minder naar z'n zin zoo. Voor een echten zeil
schipper was het vandaag werkelijk om te water
tanden. Mot den storm zou het heusdh wel los
loopen.
„Vooruit Gerrit, we zetten de kluiver d'r by.
Tot de Keeten gaan we bijna recht voor 't lapje
en ieder kwartier is er een
Vyf minuten later stond de tweede fok er by en
vol-getuigd jaagde nu de „Maria" op huis aan,
de zeilen bol en de touwen strak. Daar hoefde je
geen motor voor te verlangen. Vooral niet als je
zoo kon zeilen als Steensma. Niet velen zouden
81