11iltiSESi ïis S5ÖSU EiSUaAsS -g«US.!tt VERSTOPPERTJE door ELJO Slot IVAIENEKE staat dan alleen op de stoep voor het deftige huis. Ze begrijpt er niets van. Waarom liet Sien nu haar fijne schuilplekje in de steek? Zal ze haar nahollen, de straat over? Neen. dat durft ze niet. Dadelijk komt Liesje... O, en zij staat hier nog maar zó. Lfesje kan haar zó maar zien. Dan wipt Mien in het portiekje, waar Sien zo net nog stond. Even waagt Mieneke het om in de straat te kijken. O. daar is Liesje. Die zoekt hen overal. Maar ze loopt nu de verkéérde kant uit. Stijf drukt Mien zich tegen de muur. Hier heeft ze-een prachtig hoekje. Haar oogjes schitteren van de pret. SlofSlofSlof Zo gaat het door de lange, lange gang van het deftige huis. SlofSlofSlof De oude d'enstbode moet al weer van de keu ken naar de voordeur. En die gang is zo lang. Ze is een beetje boos. Ze is boos op de bel. Die nare bel. Ze was er van geschrokken in de keuken. Van die harde, luide bel. Ting! Tingeling! Heel hard door het deftige huis. Wie trok nu zo woest aan een bel. Daar is ze eindelijk bij de grote brede voordeur. Boos trekt ze de deur open. Ze ziet een klein meisje staan en bromt: „Wat moet je?" O, wat schrikt die Mieneke. Ze stond zo stil in het fijne portiekje. En daar ineens... De deur open en achter haar staat een boze vrouw. Mieneke beeft ervan. Ze kijkt naar het gezicht van die vrouw. Maar o, die boze ogen. Mieneke durft niet kijken. „Wat moet je? Kun je niet praten? Waarom heb jij hier gebeld? Heb je een bood schap?" Mieneke begrijpt van al die vragen niets. Wat wil de vrouw? Waarom praat die vrouw zo boos tegen haar? En dan Een grote, brede hand pakt Mieneke bij haar schoudertje. „Ik... ik... heb niet gebeld..." snikt kleine Mien Haar lipjes trillen. Traantjes rollen over haar wangen. „Wel heb ik van mijn leven! Wat kun jij jokken Wie weet hoe deze plant heet? En is dit geen aardig voorbeeld om na te tekenen? Eerst hard aan de bel trekken en dan nog zeg gen, dat je het niet gedaan hebt. Ik zal je dat belletje trekken wel afleren. Kom maar eens binnen, jij!" Dan gebeurt het erge! Mieneke wordt in de gang getrokken. De vrouw doet de deur met een harde slag dicht. Zó boos is ze nog. Mieneke is bang in het grote vreemde huis. Ze staat op de deurmat en huilt. O, ze komt er misschien wel nooit weer uit Daar gaat aan de andere kant van de grote brede gang een deur open. „Wat is hier te doen?" vraagt een lieve, zachte Door haar tranen heen ziet Mieneke een oude dame aankomen. „Ja, mevrouw, deze kleine rakker heeft aan de bel getrokken en ik kon helemaal voor niets naar de deur lopen". OM NA TE TEKENEN TWEE BANGE POESJES Twee poesjes, boven in een boom. Zien angstig naar de grond. O, 'k zie het al, ze zijn zo barng Voor Caro, onze hond. Foei, stoute hond, ga weg, ga weg! Jij maakt die poesjes bang! Neen neen, 't is heus geen grapje meer Het duurt al veel te lang. Voort, weg jij! Kom maar, poesjes, komt Niet bang zijn jullie twee. Ik jaag die stoute hond wel weg; Kom gauw maar naar beneê. ROEL DASMUS. Mieneke wil zeggen, dat ze echt waar niet aan de bel getrokken heeft. Maar ze durft niet. Ze kan geen woord zeggen. Zó staat ze te snikken. „Och, och,! Wat een lief meisje", zegt die oude mevrouw. „Kom, niet zo huilen, hoor. Kom maar eens even met mij mee". Met deze lieve mevrouw meegaan, dat durft Mieneke wel. Mevrouw brengt haar in een mooie kamer. Mieneke moet dicht bij de grote stoel van me vrouw staan en haar alles vertellen. Dat gaat niet erg vlug. Eerst moet die oude dame de traantjes drogen. Dan komt het verhaal van Mieneke. Ze vertelt van het verstoppertje spelen. Van haar mooie plekje bij de grote deur. O, en toen was die deur ineens opgegaan ,,'k Heb toch echt niet gebeld......" Mevrouw begrijpt er dan ook niets meer van. Er was toch heus wél gebeld. Zo verschrikke lijk hard. Mevrouw was er ook erg van ge schrokken. „Maar je lust toch wel een appeltje, hé, kleine meidHoe heet je?" „Mientje Post", zegt ze zachtjes. Dan mag ze een appel uitzoeken. Een mooie, rode. Daar hoort ze roepen, buiten op straat. „Mien! Mien!" Door een zijraam ziet Mien haar zusje en Lies je lopen. Ze zoeken haar. Ook de oude mevrouw heeft het roepen ge hoord en kijkt naar buiten. „Daar zijn de andere meisjes zeker", zegt ze. „Maar ze zullen je niet gemakkelijk vinden, hier bij mij in de kamer". O, wat kijken Sien en Liesje ongerust. Ze kij ken in elk gangetje en roepen maar aldoor: „Mien! Mien! Waar zit je toch!" Als de meisjes weer voorbij het raam lopen, "tikt mevrouw er tegen. Ze horen het. staan stil en dan Dan zien ze ineens achter het raam van het deftige huis het verloren schaapje staan. Wat kijken ze! Daér begrijpen ze niets van. „Kom maar binnen", zegt mevrouw en ze wenkt met de hand. Even later staan Sien en Liesje ook in de grote, mooie kamer. Zelfs Sien staat nu heel stilletjes te kijken. „Ja. ja", vertelt de oude dame, „er werd ineens heel hard aan de bel getrokken en toen stond Mientje op de stoep. Ze zegt, dat zij heus niet aan de bel getrokken heeft. Maar ze heeft ook niet gezien, dat een ander het gedaan heeft. Ra, ra, hoe kan dat". Dan krijgt Sien een erg rode kleur. Zo maar ineens. „Dat hebikgedaan", hakkelt ze,... en toen ben ik gauw weggelopen en toen stond Mien op mijn'plaatsje". Heel zachtjes komen die woorden eruit Sien durft de oude mevrouw niet eens aan te kijken. „Dat is niet mooi van je, meisje. Foei je moet dat niet doen. Dan lopen oude mensen voor niets naar de deur." „Ja", knikt Sien. Ze staat heel bedeesd. Met haar hoofdje gebogen. ,,'k Zal het nooit weer doen", fluistert ze. „Nu, dan is het goed, hoor". Drie meisjes lopen weer op de straat. Ze bijten en babbelen. Ze bijten in appeltjes, die even rood zijn als hun wangen. En ze babbelen ajle drie tegelijk. Ze praten over het grote huis, de lange gang, de deftige kamer, de boze meid en de lieve me vrouw. Zó hebben ze nog nooit verstoppertje gespeeld. 520 ZATERDAG 19 NOVEMBER No. 46 JAARGANG 1938 DONDERDAGAVOND BUITENLAND JONGE menschen, wier eerzucht hun prestaties te boven gaat, zoeken uit wraak naar iets, dat zij kunnen verscheuren. Meestal zijn dit per sonen, standen, rassen, van welke zij geen weer wraak hebben te duchten; de betere naturen zoe ken rechtstreekschen strijd; ook de zucht tot duelleeren is hieruit te verklaren. Tot de beteren behooren zy, die zich een tegenstander uitzoeken, even sterk als zijzelf, en die achtenswaardig is. Zoo is de strijd tegen de Joden altijd geweest een kenmerk van slechte, jaloersche en laffe naturen, en' wie daaraan thans deelneemt moet wel van een minderwaardige gezindheid wezen Wij zouden deze woorden zonder meer kunnen gebruiken als een inleiding tot een beschouwing over de verwerpelijke handelingen, welke men zich in het Derde Ryk ten opzichte van de Joden veroorloofd heeft, enniemand zou daarin iets vreemds zien. De waarheid gebiedt ons echter te bekennen, dat zij niet van onszelf zijn, doch van een auteur, die in het bijzonder bij onze Ooster buren hoog aanzien geniet, namelijk van den filosoof Friedrich Nietzsche. Dat geeft er wel onder de huidige omstandigheden een zekere pikanterie aan, n.l. van een volk, dat door zijn eigen grooten geoordeeld wordt. Overigens is, wat in het Derde Rijk aan de be trekkelijk kleine Joodsche minderheid is aange daan, van te ingrijpenden aard, en ook te diep tragisch, dan dat wij er ons niet ernstig over zouden bekommeren. De dagbladen hebben op hun voorpagina's relazen van verwoesting, brand stichting en verdrijvingen gebracht, waarover men zich overal ter wereld heeft ontzet. Eens te meer is gebleken, dat „beschaving" slechts een dun vernis is; dat menschen en dingen in onze eeuw wel een ander gelaat kunnen vertoonen, in overeenstemming met tijd en met mode, doch dat het wezen zichzelf gelijk blijft, een afgrond, vol van doodelijk venijn. Wie als kinderen op de schoolbanken over Christenvervolgingen en po groms hoorden, beseften wel, dat dit alles afgrij selijk en onmenschelijk was, doch daarbij trachtte toch de gedachte zich te handhaven: het is zoo lang geleden gebeurd; thans zijn de menschen heel anders. Het honger- en moordbewind in Rusland werd op gelijke manier door menigeen terzijde geschoven; het voormalige Tsarenland immers was Europa niet, en een Rus was eigen lijk een halve Aziaat. Thans echter is Rusland als het ware tot onze grenzen opgeschoven, ja, als wij nauwkeuriger toezien, ontdekken wij elk voor zich gelijke booze trekken in het eigen hart. Wij zouden zoo graag de dingen willen begrijpen. Alsof zij daardoor minder vreeselijk te maken zouden zijnMaar wij slagen daarin niet. Wat dreef een regiem, als thans in Duitschland den toon aangeeft, tot een afgrijselijke misdaad aan een deel der eigen inwoners, als waarvan bran dende Joodsche gebedshuizen, als vee samen gedreven weerlooze Joodsche mannen, en met glasscherven, meubels en koopwaren bezaaide straten overal hebben getuigd? Dit alles gelijkt op waanzin, uit welken hoek men het ook be schouwt. Het Derde Rijk is een staat, die pover in bezit is, en tot zelfs in de vuilnisbakken moet morrelen, om uit afval nog iets bruikbaars te kun nen fabriceeren. Toch laat men zich door haat verleiden tot een nuttelooze vernietiging van on- lijkheid, verdragen te sluiten met een land, dat zoo voiop de ontrechtingen en machtsverschuivin gen van een revolutionnairen staat vertoont? Wie ook kan nog, na de menschonteerende din gen, waaraan Duitschers zich hebben schuldig gemaakt, vertrouwen in de toekomst hebben, welke nieuwe internationale zekerheden, en als gevolg daarvan een algemeene ver'iohting en in perking der bewapening brengen zou? De Ver- eenigde Staten staan als het ware overeind van ziedende verontwaardiging en begroeten met alge meene instemming het terugroepen van den Ame- rikaanschen gezant te Berlijn; er zijn zelfs woord voerders, die met vol'e overtuiging een a'geheele breuk der diplomatieke betrekkingen met Duitsch'and willen. Het is een algemeen beeld van ontreddering, Het Duilsche vo:k, dat in zijn overgroote meerderheid aan de gepleegde gruwe len geen aandeel heeft gehad, dooh gedoemd was tot de rol van zwijgenden toeschouwer, is ook nu machteloos, zijn ware gelaat te toonen, een eigen stem te laten hooren. Het heeft er evenmin besef van, dat het als met één slag de geheele wereld innerlijk tegen zioh in het geweer heeft geroepen; het is, als dagbladlezer en radio-liefhebber, op een nationaal-socialistisch dieet gesteld. Het weet niet, dat de opgeschoten jongens, die onder oog luiking der overheid puien vernielden en ruiten op de straat deden rinkelen, in feite het Duitsche aanzien in de wereld en daarmee tevens voor- loopig de Duitsche toekomst aan diggelen hebben geslagen Het is een lichtpunt, tusschen zooveel donkers als waarover wy hierboven moesten gewagen, dat inmiddels het Britsch-Italiaansche accoord be krachtigd is. Daarmee is een gelukkig einde ge maakt aan de verwijdering tusschen twee vo'ken, welke dagteekent uit den tijd van den Abessijn- schen oorlog. Rome en Londen konden elkander, wapen zij scherp tegenover elkander blijven staan, heel veel onaangenaams bezorgen, zoowel wat da verbindingen ter zee betreft, als door het uit oefenen van schadelijken politieken invloed onder de gekleurde bevolkingen rond Middellandsche en Roode Zee. Nu het gekrakeel gestild is, en Italië niet verder zal gaan met de aanhangers van den Islam aan zich te binden ten koste van het Brit- sche imperium, is een toestand geschapen waarin In aller heeren landen is thans de onwil aange wassen, om nog met het huidige Duitsche regiem van doen te hebben. Chamberlain, de groote man der toenadering, heeft in het Britsche parlement ten opzichte van het Rijk een strenge reserve aan den dag moeten leggen, om niet met zijn vrien den van gisteren over één kam te worden ge schoren. Frankrijk en Engeland beiden hebben zich genoopt gezien tot geruststellende verklarin gen, wat het koloniale vraagstuk aanbelangt. Zij zullen aan Duitschland geen grondgebied afstaan, gelijk op officieele wyze werd afgekondigd. Slechts door zulk een pertinente verklaring kon de gisting worden bezworen, welke zich begon te openbaren. De publieke opinie immers kan heden ten dage de veronderstelling niet verdragen, dat wellicht in een dichtbije toekomst aan Duitsche koloniale besturen macht zou worden verleend over koloniale bevolkingen, die in hun hand een weerlooze massa zouden zyn. Derhalve is ook dit probleem verder geraakt van zijn oplossing, dan ooit tevoren. Wie gelooft thans nog in de moge Gezicht op de eeuwenoude Abdij te Middelburg. —I Deze week is door de Tweede Kamer goedgekeurd het wetsontwerp tot onteigening van het hotel „De Abdij" ten behoeve van het uitbreiden van de Provinciale griffie en archief. telbare winkelvoorraden; een verspilling, waarbij voor millioenen onder den voet werd geloopen. Het Derde Rijk heeft niets zoozeer noodig, dan begrip voor zijn idealen en welwillendheid ten opzichte van zijn toekomstplannen bij andere volken. De ontmoeting van de staatslieden te München scheen in dit opzicht een dageraad te wezen; men mocht verwachten, dat eindelijk een brug was gelegd, langs welke de democratieën en de dictaturen elkander de hand konden reiken. Doch nauwlijks zijn de eerste resultaten van een betere verstandhouding aangekondigd, of men begaat van nationaal-socialistische zijde een serie gruwelijke wandaden, welke overal ontsteltenis en verontwaardiging teweeg brengen. Is er dan te Berlijn geen eenheid onder hen, die aan dit groote land leiding moeten geven? Streeft men in den kring der nazi-aanvoerders doeleinden na, welke elkander niet verdragen? Er is inderdaad grond voor het vermoeden, dat het niet kortzich tigheid alleen is, welke tot deze toomelooze ravage heeft gevoerd. Elke revolutie, dus ook de Duitsche, kent haar ultra-linksche aanhangers, die als het ware op den loer liggen naar een gelegenheid, om het extremisme te laten losbar sten. Goebbels en Goermg vindt men in dit tijds gewricht tegenóver elkander. De propaganda- minister, wien het niet gelukte tijdens de ramp spoedige dagen van ultimo September een alge- meenen oorlogsgeest onder radio-luisteraars en dagbladlezers te voorschyn te roepen, schijnt revanche te hebben willen nemen over zijn ver loren invloed, om door middel van een anti- Joodsche terreur weer zyn psychische macht over de menigte te hernemen. Vandaar de helaas maar al te goed gelukte aanslag op de Joden, die reeds geleidelijk, door een geheele reeks van maatrege len, uit het politieke en cultureële leven waren teruggedrongen, en die men thans, door hen ook geheel en al uit het bedrijfsleven te schuiven, tot de positie van berooide zwervers heeft terug gebracht. Het moet Goering, als leider der econo mische herstelplannen, bijzonder onwelgevallig zijn geweest, dat men zijn arbeid door kapitaal vernietiging op groote schaal een spaak in het wiel gestoken heeft. Heeft hy de zware brand schatting van het Joodsche vermogen verordend, om o.a. door het opleggen van een milliard boete en het confiskeeren van assurantiepenningen ook nog aandeel te hebben in den buit?

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1938 | | pagina 11