DE MATROZENJONGEN OP DE „COLUMBIA" VI (Slot) WE waren nu aan 't eindpunt van de reis gekomen. Na 't eiland Jamaica werd nog een klein plaatsje aangedaan, n.l. Puerto Limon (Costa Rica) en daarna aanvaardde ons schip de thuisreis. Alle plaatsen die ik reeds beschreven heb, wer- den weer aangedaan en na anderhalve week voe ren wij van de kust weer de Oceaan op. Madeira zou nu niet weer worden aangedaan, dus werd er regelrecht doorgestoomd naar Plymouth. In tien dagen zou ik niets anders als water en lucht zien! De eerste vijf dagen leek 't er op alsof het net zulk mooi weer zou blijven als op de uit reis. Maar hoe vergiste ik mij daarin. De zesde dag kwam er een bries opzetten, die weldra aan wakkerde tot een storm. Ons schip werd door de woeste golven op en neder geworpen. Al gauw had ik de tafel van slingerlatten voor zien, maar ondanks dat was het bijv. een grote kunst om een bord soep te verorberen. Nog steeds wakkerde de wind aan en het werd al erger. Overal moest je aan vastgrijpen, wilde je niet neergesmakt worden. De matrozen hadden mij op 't hart gedrukt, voor al de boel, zooals thee, jam, en koffiebussen, borden en kopjes zo goed mogelijk zeevast te zetten, wat ik dan ook zo vlug mogelijk deed. Hoe klein en nietig leek nu ons grote passagier schip,dat zo hopeloos door de huizenhoge golven geslingerd werd. Het werd een ware worstelig tussen de golven en ons schip. Die nacht heb ik weinig geslapen. Telkens hoorde ik dat met groot geweld enorme watermassa's tegen het schip aansloegen en het leek of het nog steeds erger werd. Toen ineens, terwijl ik net even ingesluimerd was, werd ik met een smak uit m'n kooi gewor pen. Versufd kwam ik overeind en even daarna hoorde ik het commando van den bootsman: „Alle hens aan dek!" Vlug schoot ik m'n broek aan om ook even te gaan kijken of m'n boeltje nog wel in orde was, na deze geweldige schok. In de schafthut gekomen (wat nu zeer moei- OPLOSSING van de rebus in de vorige Kinderkrant Het geluk ligt vaak dicht bij, maar stofwolken van ons zelf en van anderen verbergen het. lijk ging, omdat het schip steeds erger een speel bal der golven werd) bleek het, dat mijn twijfel goede gronden had, want een hele stapel borden en kopjes waren uit de kast gewipt en lagen nu in scherven op de grond. In de passagiersgangen zag ik zenuwachtige en zeezieke passagiers strompelen, die natuurlijk ook een slapeloze nacht beleefden. Zo af en toe kreeg ons schip nog een klap waar je kippenvel van kreeg, dan vroeg ik mij wel eens angstig af, of de boot niet zou breken, want het gevoel van zo'n schok is niet te beschrijven, om dit goed te begrijpen moet men 't zelf onder vinden. Toen ik de volgende morgen weer uit een on rustige slaap wakker werd, bemerkte ik, dat de zee aanmerkelijk rustiger was geworden, en tot mijn grote blijdschap werd het tegen de middag weer kalm weer. Maar al was de storm nu geheel weg, sporen had hij wel degelijk nagelaten. De neus van het schip was door de enorme kracht van 't water totaal ingeslagen. Luchtkokers waren als rietjes weggemaaid en ijzeren stutten waren geheel om gebogen. liet was een hopeloze ruïne, en ik was blij, dat de storm was gaan liggen, want ons schip had al geweldig veel averij opgelopen. De zevende dag kwam het bevel van de brug, dat ik moest leren sturen, wat natuurlijk een kolfje naar mijn hand was. Een kwartiermeester zou sturen, terwijl ik dan goed toekeek hoe hij het deed. Al gauw stond ik de verdere dagen alleen aan 't roei*, 's middags van drie tot vier uur, waar ik natuurlijk erg trots op was! Nu en dan keek de stuurman op 't kompas of ik wel goed koers hield en zei hij altijd: „Denk er om zeun, beter recht door zee naar huis, als met bochtjes!" En zo bereikten we Plymouth, alwaar de Engelse passagiers het schip verlieten. Van Plymouth ging het naar Le lïavre. Er werd gelost en ge laden en 's avonds vertrokken we naar Amster dam! Nu zou ik weer gauw thuis wezen. Met een blij gemoed ging ik die avond naar de kooi. De volgende morgen kwam de Hollandse kust weer in 't zicht en omstreeks tien uur stoomden we de sluizen van IJmuiden door het Noordzeekanaal op. Half twee draaide ons schip, getrokken door sleepboten, weer voor de kade in Amsterdam. Het stond er weer zwart van wuifende mensen en na even gezocht te hebben ontwaardde ik al spoedig mijn ouders, die mij ook al gauw zagen. Eindelijk lag ons schip vast en was mijn eerste reis naar de „West" geëindigd. Nadat mijn bagage bij de douane gecontroleerd was, kon ik mijn ouders gaan begroeten, waarna ik thuisgekomen HERFST Nu bloeien in 't jonge gras niet meer Meizoentjes wit en geel; Nu hoor je niet meer in het dichte groen Gejubel en vogelgekweel. Het krekeltje zwijgt en het Noorden blaast koud. Door 't zwijgende, hijgende woud. Nu zie je in 't gewelf der beukenlaan 't Wazige blauw door 't bruin. Nu wordt het park, dat zo klaaglijk ruist, Een wondere tovertuin. Het zonnetje schuilt, en al vroeger verwacht Wordt de duisterefluist'rende nacht. J. D. C. VAN DOKKUM. al mijn wederwaardigheden van mijn eerste reis naar West-Indië verhaalde. En nu, nu ik deze laatste regels schrijf, heb ik al verscheidene reizen naar West-Indië en Centraal- Amerika achter de rug. Nu ga ik om de Noord- Kaap naar IJsland. En ik hoop binnen afzienbare tijd ook Oost-Indië te aanschouwen. LETTERRAADSEL Mijn geheel bestaat uit twaalf letters en stelt delen van een woord voor, die met één klem legging worden uitgesproken. X 1 X 2 X 3 X 4 X 5 X 6 X 7 X 8 X 9 X 10 X 11 X 12 1 Romeins getalmerk voor 50. 2 Vrucht, wier zaden onder een stevig vlies door een vlezig of saprijk vruchtmoes om geven zijn. 3 Een plaat verkregen door met sterkwater een tekening op een metalen of kalkstenen plaat te laten inbijten. 4 Wastafels waaruit de honingbij haar woning bouwt. 5 Trosachtige bloeiwijze, waarbij de onderste of buitenste takken boven de bovenste en middelste uitsteken. 0 Brokjes ijzer, lood, glas enz. waarmede men vroeger wel schoot. 7. Iedere stof die, in een kleine hoeveelheid ingenomen, reeds nadelig op organische wezens inwerkt. 3 Een los afgemaaide en daarna samengebonden graanhalmen. 9 Een groot binnenlands water, overblijfsel van vroegere overstromingen. 10 Iemands vadervader of moedersvader. 11 Bewoner van het landschap Hessen in Duitsland. 12. Romeins getalmerk voor het getal 900. OPLOSSING van het Letterraadsel in onze vorige Kinderkrant Het geheel is: harmonicatrein. De onderdelen zijn: 1. H. voor 200; 2. nar; 3. ark; 4. hamen; 1>. voorn; 6. klonten; 7. vernissen; 8. verschiet; 9. schaduw; 10. raten; 11. arren; 12. bes; 13. lip; 14. N voor 900. REBUS KOSTENBEREKENING Want wie van u, willende een toren bouwen, zit niet eerst neder en over- rekent de kosten, of hij ook heeft hetgeen tot volmaking noodig is? Lukas 14 28. I eens tegen onze heerlijke, oude torens op, die een heele stad met de naaste omgeving be lt eerschen en het bronzen geluid der klokken wijd en zijd verspreiden. Wat zijn zij slank en hoog! En wat is het fundament klein om het enorme gewicht te dragen! Hoe is het mogelijk bij zulk een verschil van proportie? Uit dat oogpunt alleen is er veel berekening voor noodig. Bovendien is de bouw duur: het materiaal moet van de hoogste kwaliteit zijn, het transport eischt alleen een kapitaal, alles moet opgetakeld worden, er is zwaar steigerwerk voor nood'g, de bovenbouw moet zoo solide zijn, dat geen winddruk het ge vaarte kan doen omvallen, vele jaren gaan met het optrekken van dit bouwwerk heen, deze fac toren maken het onzegbaar duur, maar wat is 't prachtig, wanneer het voltooid is! Een wijs architect begint er niet aan, voordat hij een nauwkeurige kostenberekening gemaakt heeft. Niet zoo'n heel vluchtige schatting, die gauw op 't geduldige papier geworpen is. Jezus zegt. dat hij er rustig voor gaat neder zitten om de kosten te overrekenen. Hij neemt er den tijd voor, hij mag niets vergeten, alles moet zuiver kloppen, 't Zou onbedachtzaam en roekeloos zijn, om na een haastige calculatie alvast maar te beginnen met het leggen van een fundament. Neen, zoó dwaas is een bouwmeester niet, die eenig besef van verantwoordelijkheid heeft, hij overrekent de kosten met pijnlijke nauwgezetheid aleer hij de eerste spade in den grond steekt. Hij wil en moet vooraf weten, of de kosten, niet boven zijn finan- cieele vermogen gaan, en niet te hoog zijn om het werk óók te voltooien. Bleef hij midden tn den bouw wegens gebrek aan middelen steken, dat zou de spotzucht der voorbijgangers maar opwekken. Zij zouden lachen om dien toren zonder spits, en onder schouderophalen den draak met den bouwmeester en zijn onvoltooide werk steken, zeggende: „Deze mensch heeft begonnen te bou wen, en heeft niet kunnen voleindigen!" Kostenberekening voorop!by het opzetten van een handelsonderneming, bij het uitbreiden van een zaak, bij het bouwen van een toekomst voor de kinderen, en bovenal bij het besluit om Jezus te volgen en zijn discipel te worden, want met een onoverwogen stap loopt 't mis, en 't is daarop, dat Jezus in de gelijkenis waarschuwend wijst. Een demagogisch Proselytenmaker lokt zooveel mogelijk aanhangers door een korf vol rijke beloften van een onbezorgde toekomst voor hen uit te stallen en de bezwaren te verzwijgen. De Heiland houdt allen juist tegen, die al te lichtvaardig zich achter Hem willen scharen. Hij zet ze in een rustig hoekje neer, om eerst eens kalm na te gaan wat 't hun kosten zal om een waar Christen te worden. Helaas zijn velen te onbedachtzaam om dit nood zakelijke vóór-werk te doen. Zij achten het een lichte zaak om Jezus te volgen in vóór- en tegen spoed, Hem nooit te verloochenen, aan de wereld, die in 't booze ligt, den scheidbrief te geven, de zcnde te haten en te vlieden, en niet voor een poosje, maar 't geheele leven door Hem trouw te blijven. Achter Jezus aan zal het naar hun verwachting een recht gelukkig levenspad zijn, ■waarlangs zij geleid worden. Aan de zwaarte van het kruis, waaraan hun eigen „ik" moet sterven clenken zij niet. Zij overschatten hun eigen kracht, en vergeten, dat de dienstknecht niet meer dan de Meester is, maar zijn lot onvermijdelijk zal deelen: ook hun weg moet een offerweg zijn, waarop zij aan zich zeiven sterven. Veel te over ijld, onder een oogenblikkelijken indruk van een blijmoedige toespraak tot een enthousiastische groote menigte, laten ook zij zich medeslepen, en gaan zij meer af op 't gevoel dan op 't g e- l o of des harten,zij zijn te gauw bereid, zonder kostenberekening, te belijden: „Ja, U kiest mijn hart eeuwig tot zijn Koning!" Deze onbedachtzamen zien de geweldigen ernst van het Christendom voorbij, 't Lijkt wel, alsof het volgen van Jezus niet moeilijker is, dan het bouwen van een licht optrekje, dat in een oogen- blik klaar is. Daarom houdt Jezus hun voor, dat het een machtige torenbouw is, die de uiterste inspanning vordert van 't gansche leven. Hij doet 't niet om hen af te schrikken, maar om hen tot zelfbezinning te roepen: éérst rekenen dan bouwen! Éérst nagaan of uw geestelijke middelen toereikend zijn, en, zoo niet, uit welke Bron gij ze dan kunt betrekken en dan pas de onbe- rouwelijke keus doen! Wie dit nalaat, zal zijn verzuim duur moeten be talen. De eerste jaren van zijn discipelschap mo gen veelbelovend zijn: het fundament ligt er al, een brok muur gaat al in de hoogte,,maar opeens verslapt bij moeilijkheden de trouw aan Christus, er is geen voortgang meer in 't reuzen werk, geen opwassen meer in de genade en ken nis des Heer en, geen streven meer naar omhoog, zooals een toren 't doet. De onbedachtzame blijft ter helfte of eerder steken in het volgen van Jezus. En het slot is een omkomen op den weg des heils en een terugkeer tot het oude leven, en de spotlach der wereld klinkt dien Demas overal tegen: „Deze mensch heeft begonnen te bouwen, en heeft niet kunnen voleindige n!" Hoeveel beter is de mensch er aan toe, die geen overhaaste keuze doet, maar vooraf onder de oogen ziet wat het hem kosten zal afstand te doen van zich zelf, en Christus de leiding van zijn geheele leven over te geven. Zoo iets gaat niet in een vluchtig moment; de cijfers waarmede men reke nen moet, zijn er te groot voor; hier is het „neder- 3 BEDE VAN EEN PREDIKER Z\ X x Ik vraag niet: X v dat mijn kerk barst van de menschen. v A Ik vraag alleen: x dat, als ik Christus' boodschap breng, *s Zij Christus mogen zien. Ik vraag niet: X Dat mijn preeken men zal roemen. <y\ Ik vraag alleen: dat, als ik Christus' boodschap breng, De harten God mogen vinden. Ik vraag niet: Om zangkoor en om veel muziek. Ik vraag alleen: Dat, als ik Christus' boodschap breng, Hij ons nab ij mag zijn. Ik vraag niet: Om een plaats vooraan in het gelid: Ik vraag alleen: Dat, als ik Christus' boodschap breng, Mijn Redder andr en redt. V R. S. C. X zitten" van de gelijkenis een eerste vereischte, het bedenken in alle kalmte voor 's Heeren aan gezicht, welke offers hij moet brengen, om in Jezus' gevolg een bescheiden plaatsje te vinden, en het ernstig overwegen, of hij genegen is de versmaadheid van Christus voor meerderen gees telijken rijkdom te houden, dan den stoffelijken rijkdom van de voor 't vleesch zoo aantrekkelijke schitter van Egypte? Het overrekenen der kosten is een ander woord voor het inkeeren tot het eigen hart om zichzelf te beproeven op den geweldigen eisch van Christus: alles, of niets! Hij maakt aanspraak op het denken van ons hoofd, dat alle gedachten gevangen moet leiden tot de gehoorzaamheid van Christus; op de genegenheden van ons hart, naar de orde God lief te hebben boven alles en allen, zelfs boven vader en moeder, indien de noodzaak zich voordoet, zoodat wij bereid zijn het liefste op aarde op te offeren, ja, ook ons eigen leven om onze trouw aan Christus metterdaad te be wijzen; óók op de energie van onzen wil legt Christus beslag, opdat alwat wij doen ter eere van den hoogen God zij,.... waarlijk de kosten vallen niet mee! Hooge cijfers, zware getallen! Maar 't gaat ook om een torenbouw! Ja, dit is een lichtend ideaal. Er zijn echter ont zaglijke kapitalen voor noodig. Overrekenen wij daarbij ook onze eigen middelen, dan zouden wij den moed haast willen opgeven. Wat zijn wij in ons zelf? Onwaardige, zwakke, struikelende, ge vallen menschen, doodarm,ja, met schuld beladen. Als 't van ons zélf moest komen, werd er geen steen gelegd. Maar nu is dit 't geheim der God delijke genade, dat wie zijn hart aan Jezus ver loren heeft, aanhoudend door 't gebed mag putten uit zijn volheid wat hem zelf ontbreekt. Uit Hem moet ons toevloeien dag aan dag de genade, de wil, de kracht, de volharding, die noodig zijn over 't groote bouwwerk van 't Christelijk leven. Wij arbeiden dan met zijn kapitaal. En wordt zijn kracht aldus in ónze zwakheid volbracht, dan rijst en streeft het leven als een toren naar Om hoog, ja, als een zingende toren, die in 't zware geluid der klokken Gods eer en heerlijkheid ver kondigt. teit op literair gebied doorgaat op de wijze zooals de laatste vijftig jaar het geval is geweest, dan zal het over honderd of tweehonderd jaar wel niet meer mogelijk zijn alles te omvatten en zal men toch tot verder specia.i- seering gedwongen worden. Merk waardig is in dit verband dat Kalff en Te Winkel wel de onder hun na men bekend staande literaire hand boeken in een aantal deelen zelf schreven, maar dat bij het nieuwe uit gebreide werk, dat zal pretendeeren Kalff te vervangen en dat verleden jaar werd aangekondigd, verschillende Noord- en, Zuid-Nederlandsche des kundigen zullen samenwerken. Het is een gelukkig verschijnsel dat een werk van deze opzet voor „den beschaafden leek" kan worden uit gegeven, d.w.z. dat een uitgever, die toch z'n publiek kent, oordeelt dat er een debiet voor is. Er is vaak geklaagd dat de groote figuren in onze litera tuur om van de kleinere maar te zwijgen toch maar zeer opper vlakkig gekend worden. Er is bijv. onlangs veel aan Vondel-herdenking gedaan en toen is terecht opgemerkt, dat er op dat moment wel veel over Vondel gepraat werd, maar dat hij ook wel weer gauw vergeten zou worden. Laten we het maar gerust zeggen zooals het is: voor velen zijn de groote namen ook niets meer dan namen en wat men er verder van „weet" heeft men uit radio-lezingen of uit kran tenartikels, die wat algemeenheden bevatten ter gelegenheid van „jubi lea": iemand .is bijv. 100, 125, 150 etc. jaren geleden geboren of gestorven of hij heeft een bepaald aantal jaren ge'eden het een of ander werk ge- pub'iceerd, en dan komen er artikelen of lezingen over hem. Maar wat weet men door eigen studie of lectuur van de werken van den auteur af? Om daartoe te komen kan een literatuur geschiedenis met een bespreking van de voornaamste werken en vooral met vakkundige bespreking van de stroo mingen die in bepaalde perioden heerschten en van de verschillende dichters, prozaschrijvers en drama turgen afzonderlijk, uitstekende dien sten bewijzen. Natuurlijk is er verschil aan te wijzen in wat de medewerkers aan dit werk hebben geleverd. Voor een deel ligt dat in hun eigen opvatting van of houding tegenover de literatuur of ook in hun eigen levensbeschouwing. Van Dr Karsemeyer, die o.m. behan delt de komst en de bloeitijd van het Calvinisme in ons land, zal men ver wachten, dat hij de 16e en 17e eeuw anders beschouwt dan iemand die niet vanuit het Calvinistisch beginsel leeft. Toch kan niet gezegd worden dat hij eenzijdig is geweest, hoewel het toch ook weer heelemaal niet verkeerd is wanneer men in een dergelijk werk merkt hoe de gceste'ijke oriënteering van een redacteur is. Maar de Calvi nist verraadt zich bijv. op. b!z. 80, als van Hooft gezegd wordt: „niet af kerig stond hij tegenover de schrif tuurlijke waarheden". Een ander zou dat allicht niet aldus gezegd hebben of anders de laatste twee of drie woor den tusschen aanhalingsteekens heb ben geplaatst. Ook in het verdere van deze zin .waar over Hooft getuigd wordt dat „van zondebesef, van be hoefte aan verlossing bij hem geen spoor" is, laat door de woordkeus be merken wie van de medewerkers hier het woord heeft, zelfs zonder dat men eerst de inhoudsopgave heeft nage keken. Dr Karsemeyer is erin geslaagd zeer veel stof te verwerken in een betrekke'ijk beknopte ruimte. Vooral de karakteristieken van de tijd die hij aan het begin van zijn hoofdstuk ken plaatst, treffen door juiste en bon dige typeeringer.. Het moeilijkst moet ongetwijfeld ge weest zijn het schrijven van het hoofd stuk over „de laatste vijftig jaar". Maar de heer Van Leeuwen heeft kans gezien een goed overzicht te geven, al zouden we wel iets hebben op te merken. Bijv. waarom hij bij de critici uit de Protestantsch-Christe- lijke groep (blz. 277) A. Wapenaar niet genoemd heeft. Zijn naam is toch bekend genoeg, zoowel binnen als bui ten deze kring. Van Alie Smeding wordt op blz. 229 gezegd, dat ver scheiden van haar boeken nogal stof opjoegen door hun openhartigheid, maar het eerste van de a'.s voorbeeld genoemde werken verscheen niet in 1931, doch in 1927. Dat zijn echter tenslotte kleinigheden. Zeer goed zijn ook de hoofdstukken over de literatuur in Zuid-Nederland en dat van Prof. 3esselaar over de Afrikaansche literatuur, dat hij ons, vóór hij naar Zuid-Afrika vertrok, als een herinnering heeft nagelaten. Pr. 463

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1938 | | pagina 15