mtcrhaal
langs onze kleeren wrijven, als om ons te ver
kennen.
„Mijn beste vrienden" .zegt de gids. „Je kunit niet
gelooven, wat me zoo'n hond waard is. Ze hebben
voor deze, en hij strijkt Liefkoozend over de rug
van Blits, wel honderdvijf en twintig gulden ge
boden, maar ik zou hem niet willen missen."
Op verschillende foto's, die de heer Pols ons toont,
zien we de beide honden, hier een met een eend
in z'n bek, ginds een rustend naast z'n baas, die
met het tweeloops jachtgeweer aan de voet in het
veld staat.
Nu gaan we weer verder op onze tocht.
De beide honden mogen nu mee. Het geweer
wordt over de schouder gehangen en we gaan op
marsch. Gehoorzaam volgen de dieren den baas.
Loopen ze soms even vooruit, zoodra de baas het
geweer van de schouder neemt en aanlegt, blij
ven de honden achter hem.
We gaan naar het haverveld, dat ze juist aan het
maaien zijn.
„Nu zuHen jullie konijnen zien," voegt ons de
gids toe.
De maaimachine gaat snel door het korenveld, en
ja, telkens en telkens komen ze te voorschijn, op
gejaagd door de brommende motor en het neer
vallen van het graan.
Bij tientallen zie je ze wippen; er tusschen door
een enkele haas.
Gedurig paft het geweer en de honden rennen als
bezeten door het veld. De knecht van den boer
slaat er verscheidene dood met een stok en de
honden grijpen ze levend en brengen ze bij den
baas. Het is een interessant schouwspel, dat duurt
tot het laatste koren is neergeveld. Dan wordt het
resultaat van de slag overzien.
Een 35 tot 40 konijnen zijn gedood en ik heb er
zeker wel evenveel geteld, die het veege lyf
hebben kunnen bergen.
Daar liggen ze op een hoop. Het is eigenlijk een
griezelig gezicht al die bloedende lijfjes op elkaar.
„Ja", zegt de jager, „het is een waar slagveld,
maar wat u hier gezien hebt is nog niets. Ginds
wacht dat groote veld nog op de maaimachine en
ik ben er zeker van, dat we er daar een vier
honderd uit halen. De boer be- stigt het en voegt
er aan toe: „Vorige week haalde ik er twee
honderd en veertig uit die akker."
Nu erken ik, dat de jachtopziener niet over
dreven heeft.
Het wordt nu tijd om huiswaarts te keeren. We
nemen afscheid van onzen gids. We hebben in
deze enkele uren hein leeren kennen als een nobel
en plichtsgetrouw mensch, een kenner van zijn
jachtterrein, een liefhebber van planten en dieren,
een kenner van de groote werken Gods op deze
aarde in dit onvergelijkelijk schoone stukje na
tuur in ons eigen vaderland.
Onze veerboot komt op ons herhaald wuiven ons
weer halen. Voor den schipper is een drietal
boutjes meegenomen en wy zelf hebben ieder ons
deel meegekregen.
Inderdaad het is een dag van heerlijk genieten
geweest ouder Gods wyde hemed in de vrye
natuur.
H. W. AALDERS.
DE STRIJD OM DE ECHTHEID
VAN EEN STRADIVARIUS
WANNEER ons beroep ons zoo nu en dan
naar Al Moabit bracht, waar de groote
processen plaats vinden, dan was het meestal met
een gevoel van afkeer, dat we deze taak vervul
den. Want de gedrukte stemming in de corridors
en de bittere ernst in de rechtzaal werkt veelal
deprimeerend en wie in Duitschland, het ryk der
wereldproblemen woont, die heeft in het gewone
dagelijksche leven reeds met zooveel lastige
kwesties te doen, dat hij er bitter weinig voor
voelt, nu ook nog getuige te zijn van processen,
die het leven van de schaduwzijde weergeven!
Maar ditmaal beleefden wij een exceptioneel £e-'
val en wij schepten er zelfs behagen in, de poli
tieke crisis, welke al of niet tot een wereldbrand
den 9toot kan geven, voor enkele uren van ons
te kunnen afschudden. Het ging om de al of niet
bewijsbare echtheid van een viool en het verma
kelijke was, dat de zware aanklacht in nauw ver
band gebracht moest worden met een mislukte
verloving. Zoodoende kwamen twee mannen als
aartsvijanden tegenover elkaar te staan, die oor
spronkelijk schoonpapa en schoonzoon geworden
zouden zijn. Van de vrouw in questie kregen We
helaas niets te aanschouwen, doch ter vergoeding
van deze leemte was professor Kulenkampff als
deskundige uitgenoodigd om ter plaatse vast te
stellen, of we hier met een echte stradivarius te
maken hebben of niet. We zouden dus in de recht
zaal vergast worden op een vioolconcert van een
kunstenaar met wereldreputatie! Geen wonder,
dat de publieke tribune dicht bezet was en dat
zoowel de Duitsche als de buitenlandsche pers
sterk vertegenwoordigd bleek te zijn.
Beklaagde Michael Dötsch, 63 jaar oud en ver
maard vakman, moet het instrument geruimen
tijd geleden voor 200 mark gekocht hebben. Hij
nam het houtwerk uiteen, bewerkte het naar het
beroemde voorbeeld om het dan in den ge-
wenschten vorm weer ineen te zetten. Aan den
binnenkant bracht hij een vergeeld papiertje aan,
waarop staat aangegeven, dat men met een Stra
divari uit het jaar 1777 te doen heeft. Daar hy
er zijn reputatie als vakman niet aan wilde wa
gen, bediende hij zich van zekeren Bruno Ra-
drowski, die het kostbare instrument in den
kring van geïnteresseerden aan den man moest
brengen. De verlangde pry's varieerde tusschen
15 en 20.000 mark!
Februari 1936 zocht een vioolfabrikant voor een
goeden klant een stradivarius. Hij wendde zich
tot zijn vakgenoot Dötsch en deze bood hem het
instrument ten verkoop aan, waarvan hij wist,
dat het niet aan de gestelde eischen beantwoord
de. Derhalve zeide hij dan ook, dat het wellicht
een panormo kon zijn, een werk dus van Vicenso
Panormo, die vrijwel dezelfde reputatie geniet
als Antinio Stradivari, de vermaarde meester van
Cremona. Dat beïnvloedde weliswaar den prijs te
zijnen nadeele, maar met „slechts" 17.00<> mark
verklaarde hy zich voor den verkoop tenslotte
bereid. Zoo werd het gewraakte instrument aan
den man gebracht!
In de rechtzaal krijgen wij allerlei pikante bij
zonderheden te hooren, welke de betrouwbaar
heid van „deskundigen" althans op dit gebied
niet bepaald bevorderen. De vioolfabrikant, die
de aanklacht wegens vervalsching heeft inge
diend, is pas in 1933 uit Zwitserland naar Berlijn
gekomen, stelde zich in relatie met den beklaagde
en koesterde weldra sympathie voor diens doch
ter. Maar tot schoonzoon heeft hy het niet ge
bracht, want Michael D. won informaties in en
stelde vast, dat deze in Zwitserland als viooldes-
kundige meerdere malen in bedrogafffaires ver
wikkeld is geweest!
Waarschijnlijk onder den invloed van deze teleur
stelling veranderde de schoonzoon in spé toen
plotseling in aanklager tegen zijn deskundigen
schoonvader en zoo beleven wij het zeldzame
schouwspel, dat hier twee deskundigen niet
slechts als aanklager en beklaagde, maar tevens
als voormalige schoonzoon en schoonvader iy spé
in de rechtzaal tegenover elkander staan. En als
corpus delicti ligt de pseudo-stradivarius op de
lange tafel, waarachter de rechterlijke macht
heeft plaats genomen.
„Heeft Michael D. u gezegd, dat hy het papiertje
met het jaar 1777 aan den binnenkant heeft aan
gebracht?"
„Daar hebben we niet over gesproken."
„Maar in uw aanklacht heeft u dat wel degelijk
aangegeven!"
„Als ik dat toen beweerd heb, dan houd ik het
voL Na vier jaar kan ik niet precies alles meer
weten, wat we toen als vrienden en vaklui met
elkaar besproken hebben!"
„Is dat de viool, die u toen werd aangeboden?"
„Dat is het ongetwijfeld!"
Nu breekt het groote moment aan: professor Ku
lenkampff wordt naar binnen geroepen, om al3
deskundige een hartig woordje te zeggen. Ook
hem is dit instrument eenige jaren geleden ten
verkoop aangeboden, maar hij is er gelukkig niet
op ingevlogen. Desgevraagd zegt hy:
„Ik ben geen deskundige in de door u aangege
ven beteekenis van 't woord. Ik kan de waarde
van een viool slechts bepalen naar df bespeel
baarheid van het instrument en naar de kwali
teiten van zyn klank."
En om dit waar te maken, wordt het gewraakte
exemplaar hem ter hand gesteld. In de zaal
heerscht plechtige stilte want il maestro gaat een
concert beginnen. Zoo redeneert het publiek,
maar het vergist zich deerlijk: hij tokkelt slechts
een paar klanken, geeft een zacht streekje over
de snaren en stelt daarmee vast, dat we in geen
geval met een stradivarius te doen hebben! En
daarmee is de zaak voor hem klaarblijkelijk af
gedaan! Ter verduidelijking zegt hij alleen nog,
dat de bouw van een waardevolle viool iets heel
bijzonders beteekent en dat men voorzichtig moet
zijn met zyn advies over de echtheid, want zelfs
deskundige attesten kunnen later als een schro
melijke vergissing worden vastgesteld!
Tenslotte komt de officier van justitie aan de
beurt en ook deze erkent, dat het heel moeilijk
schijnt te wezen, om de echtheid van een waar
devolle viool, speciaal van een stradivarius, zelfs
door een deskundige vastgesteld te krijgen.
Meerdere getuigen hebben de viool voor een
waardevol instrument uit de Italiaansehe school
verklaard en de als vervalscht aangegeven attes
ted worden door bevoegde deskundigen voor
echt gehouden. Beklaagde moet niettemin ver
weten worden, dat hy geprobeerd heeft, de viool
-als een echte stradivarius tegen zoo hoogen prijs
aan den man te brengen, maar daarbij moet be
dacht worden, dat anderen eigenlyk de zaak
hebben geregeld. Correct kan zyn handelwijze
niet genoemd worden! Hetzelfde geldt voor den
medebeklaagde, die den verkoop heeft verricht.
Van bedrog in den gebruikelijken zin is echter
geen sprake. Zoodoende kon de officier van justi
tie slechts vrijspraak wegens tekort aan bewij
zen van bedrog voor beide beklaagden eischen,
een besluit, dat bij het publiek algemeen verba
zing wekt, daar men het streven naar bedrog aan
de hand der feiten als bewezen beschouwde.
Michael D. en zijn medewerker Bruno N. kan
men van 't gelaat lezen, dat ze zelf verrast zyn
door het gunstig verloop van dit proces, waaruit
valt te leeren, dat men in den koop van een
stradivarius of een panormo niet voorzichtig ge
noeg kan zijn, een feit, hetwelk door de waar
schuwingen van professor Kulenkampff nadruB»
kelijk wordt bevestigd!
H. PETERMEYER,
Portugeesche Koloniën
Voor verschillende Portugeesche Koloniën zijn
groote series nieuwe frankeer- en luchtpostzegels
verschenen. Het zou te ver voeren deze alle stuk
voor stuk te vermelden. We vermelden alleen
landsnaam en aantal zegels.
Angola 18 frankeer- en 9 luchtpostzegels.
Kaap Verdi 18 frankeer- en 8 luchtpostzegels.
Macao 17 frankeer- en 9 luchtpostzegels.
Mozambique 18 frankeer- en 8 luchtpostzegels.
Port Guinea 18 frankeer- en 9 luchtpostzegels.
Port Indië 15 frankeer- en 8 luchtpostzegels.
St. Thomas en Principe 18 frankeer- en 9 lucht
postzegels.
Timor 17 frankeer- en 9 luchtpostzegels.
Een respectabel aantal van ruim 200 zegels. De
verzamelaars van deze gebieden kunnen dus weer
voort.
Finland
Weldadigheidszegel, toeslag ten bate van werk-
looze zieken en gebrekkigen 2 mark y2 mark
blauw. Ter herinnering aan vestiging der Zweed-
sche kolonie aan de Delaware rivier, 300 jaar ge
leden, waaraan ook Finsche zeelieden meewerkten,
verscheen een frankeerzegel in de waarde 3y2
mark donkerbruin. Van deze beide zegels een
afbeelding hieronder.
Liechtenstein
Ter gelegenheid van de gehouden postzegelten
toonstelling te Vaduz verscheen een zegelvelletje
bestaande uit vier stuks van de 50 rappen grys-
blauw.
Het overlijden van prins Franz I was aanleiding
tot de uitgifte van het frankeerzegel 3 francs
zwart. Dit zegel werd gedrukt in vellen van 20
stuks, voorzien van een rouwrand.
Met portret van den nieuwen vorst, Franz Joseph,
verscheen een frankeerzegel van 2 francs bruin-
lila.
Mexico
Ter gelegenheid van het gehouden stedebouwkun
dig congres verschenen de frankeerzegels:
5 centavos bruinrood 5 centavos grijsgroen
10 centavos oranjerood 10 centavos bruin
20 centavis zwart 20 centavos bruinlila
alsmede luchtpostzegels in de waarden
20 centavos rood 20 centavos violet
40 centavos lichtgroen 40 centavos groen
1 peso grijsblauw 1 peso lichtblauw
Vereenigde Staten van Noord-Amerika
Verdere waarden in de nieuwe serie frankeer
zegels:
5 cent ultramarijn (Monroe)
6 cent rood (Adams)
7 cent bruin (Jackson)
CORRESPONDENTIE
No. 93: Wy zullen trachten aan Uw verzoek te
voldoen.
No. 97: Welke reden heeft U voor het door U
gedane verzoek? Zonder nadere motiveering kun
nen we er moeilijk aan voldoen.
No. 49: Gaarne zouden we antwoord ontvangen op
ons laatste schrijven.
No. 2: Uw schrijven ontvangen. Bij gelegenheid
hopen we nog eens een en ander te behandelen.
C. D. Loosduinen. U is ingeschreven onder No. 152.
J. K-, Maassluis. U is ingeschreven onder No. 153.
Tot en met 3 October ontvingen wij boekjes van:
No.
122 3 stuks.
No.
93
2 stuks.
No.
142 3 stuks.
No.
152
3 stuks.
No.
28 1 stuk.
No.
9
1 stuk.
No.
33 1 stuk.
No.
151
1 stuk.
No.
52 5 stuks.
No.
139
1 stuk.
No.
61 1 stuk.
No.
107
1 stuk.
No. 129 1 stuk.
Waardeopgaven van ontvangen boekjes.
No. 100 297,55; 187,45.
No. 55 146,50.
No. 77 262,90.
No. 81 61.25.
No. 116 62,55; 63.75; 45.95.
444
DE PUREE-STAMPER
Door H. VAN LOUWERIJK
OP haar holleblokken klotste Kee door het
morsige pomphok, waar ze de maaltijd
klaarmaakte. De zwartberookte pot, waar de
aardappelen in pruttelden, hing boven het vuur,
waar ze van tijd tot tijd wat dorre takken Op
wierp. Ze moest zich reppen, want nu To vandaag
eens een keer thuis mee zou eten, wilde ze er
wat meer werk van maken, Ach ja, To was het
by haar mevrouw in de stad, waar ze diende, zoo
fijn gewend. Kee zou de aardappelen stampen,
dat had haar meidje graag.
Vlug nam ze de pot van het vuur en liet het
borrelende afgietwater in het putje loopen, waar
het klokkend in verdween. Ze schudde wat aan
de dampende aardappelen, klemde de pot tus
schen haar klompen op den grond en begon met
den grooten houten stamper, die haar man met
zijn mes uit een stuk hout had gesneden, de
piepers verwoed te verpletteren. Het zweet
drupte langs haar neus. Haar hoofd werd gloeiend
in de wolk van damp, die uit de pot steeg. Kee
zuchtte van inspanning. Het was of verborgen
handjes in de pot zaten, die den rouw houten
stamper krampachtig vast hielden, zoo moest ze
trekken om het vastgezogen werktuig los te ruk
ken. Kee rustte even. Voor haar man en de kin
deren was het zoo al lang fijn genoeg, maar jawel
Tootje zou haar neus optrekken, als ze er harde
bonkjes in vond. Kee zag het al voor zich, dan
krulde het kind haar lippen en keek verachtelijk
naar den leelijken stamper. Ze zou hem nu maar
wegstoppen, want den laatsten keer, dat ze thuis
gegeten had, was vader woedend uitgevaren: „As
madam de speule van der ouwers niet mooi ge-
nog meer vond, moest ze heelemaal mar weg-
blijve
Kee had haar hart vastgehouden en gauw gesust,
want ze begreep wel, als ze het meidje zoo rond
zag kijken in hun schamel huisje, dat ze haar
vroeg genoeg geheel kwijt zouden zijn. Het trof
haar pijnlijker dan ze blijken liet, dat haar meidje
weer zoo gauw mogelijk zag weg te komen, als
ze om de zes weken een halven dag thuis was.
Ze kon haar man niet afvallen, maar ze begreep
To toch ook wel. Het kind, dat in de keuken van
Terhorst. Momenteel gaat het met Truus niet zoo
goed. Het proces kan moeilijk tot stilstand wor
den gebracht, en dat is
Nee, dat begrijp ik, dokter, dat is niet zoo
mooi, voltooide het oudje de zin.
En dan, haar andere long is ook niet in erde.
Er is
Ik dank U, dokter, zegt zij moedig, ik ben blij,
dat U mij op de hoogte gesteld heeft. Als het God
behaagt haar van mij weg te nemen, zal ik het
met Zijn hulp geduldig dragen.
Ongelooflijk, wonderlijk bijna, denkt de direotem
en laat haar uit.
Moeder Terhorst zit bij Truus aan het ledikant.
De zon werpt een vroolijk schijnsel op het bleeke,
ingevallen gelaat van haar dochter. Op een tafel
tje staat een vaasje verwelkte gladiolen, die lus
teloos naar beneden hangen. Een brutale vogel
wipt op het venster, en knikt vriendelijk met het
kleine kopje, dan naar links, dan naar rechts, om
dan weer even zoo snel weg te vliegen als hij
gekomen is. Onmerkbaar haast gaat een zuster
voorbij en werpt door de halfgeopende deur een
blik naar binnen. Dan is alles weer stil.
Hoe gaat het, kindlief?
Truus slaat de oogen op, kijkt haar moeder vra
gend aan en zegt dan onverschillig: U heeft toch
zoo juist den directeur gesproken? Hij zal U toch
wel over het een en ander hebben ingelicht,
moeder?
Ja, ik ben bij hem geweest. Maar misschien
wordt je wel spoedig beter. Je mag in geen geval
de moed laten zakken; hoop doet leven, m'n kind.
Och wel ja, misschien wel hoor, maar m'n
sputum is nog steeds positief.
Onafgebroken staart de oude vrouw op het mat-
bleeke gelaat van haar dochter en tracht het ge
sprek op een ander onderwerp over te brengen.
Vind je het hier nogal gezellig, Truus?
Enof! In het begin was het wat vreemd voor
mij, maar je went wel aan de omgeving. Als je
hier pas binnenkomt is het alsof je in een andere
wereld komt. En dat is ook inderdaad zoo, moe
der. Maar nu gaat het wel, en verlang ik zelfs
niet meer naar de stad; de drukke, rumoerige
stad, waar alles draait, en vliegt en jaagt. Hier in
deze kleine wereld, zal ik sterven, sterven, moe
der, want ik word niet meer beter.
Een rilling gaat door het lichaam van de oudi
vrouw, maar haar antwoord is beslist en liefde-
yol: Maar dan ga je weer naar een andere wereld;
haar mevrouw met al die mooie dingen omging.
Als vader er niet bij was, vertelde ze er wel eens
opgetogen van. Dan liet Kee zich mede voeren en
kwam er een vreemde herinnering in haar
Ach ja, dan kon ze wel met haar meidje mede
voelen, dat ze de grove spullen bij haar ouders
leelijk vond. Iets gemakkelijker dingen zouden
ze ook wel eens kunnen aanschaffen, maar vader
wilde van al dat „fabrieksspul niks hebbe". Op
zyn gewone plompe manier maakte hij zoo ve 1
mogelijk alles zelf. Zeker, Kee deed het er mee-
ze wist niet beter, maar
Opnieuw begon ze weer te stampen, al wist zc,
het nooit zoo fijn te krijgen, als To het bij haar
mevrouw opdiende.
Zou ze? Voor in de kast stond een gloednieuwe
puree-stamper, een nieuwerwetsche uit de fa
briek, een mooi glimmend ijzeren met een prach
tig glad kleurig heft. To had hem de vorige keer
meegebracht uit de stad.
Kee had wel gesputterd, dat dat te mooie spullen
voor hun soort menschen waren, maar ze was er
heimelyk wat trots op. Het gebeurde wel, dat ze
een wereld van vrede en rust, waar geen ziekte
meer zijn zal; of een wereld, waar alles nog
wreder is dan de wereld hier beneden. Heb je
daar al eens over nagedacht, kindlief?
Truus geeft niet dadelijk antwoord, maar staart
onafgebroken op het helder-witte laken. Zij knijpt
in het kussen en zucht. Vervolgens werpt ze een
blik naar de andere zijde der hal en haar oogen
zeggen tegen de patiënten: Kijken jullie alsje
blieft voor je; het zweet breekt me toch al uit.
Heb je daar al eens aan gedacht? klinkt
het haar nog in de ooren. Je doet hier niet anders
dan denken. Eerst over: beter worden gezond
zijn huppelen, springen, dansen en uitgaan.
Maar je bemerkt al spoedig dat het niet zoo goed
met je gaat en je denkt over: verhooging van
temperatuur op bed blijven rusten, niets
anders dan rusten. En ten slotte denk je er over:
dat je sputum positief blijft nu en dan een
weinig bloed opgeven niet meer beter worden
dooddooddan ben je uitgedacht.
Ach, welnee moeder, dat heb ik mij nog nooit
afgevraagd, maar maak U daar niet ongerust
over, dat doe ik nog wel. U zult het toch wel met
mij eens zijn, dat dergelijke dingen niet op één
dag aankomen. Nu niet zoo bezorgd naar me
kijken en je voorhoofd zoo vol rimpels zetten;
je doet me schrikken.
Moeder Terhorst schudt het oude, grijze hoofd.
Onmerkbaar! Zij ziet Truus vóór haar als kind.
Toen kon zij haar gezag nog laten gelden, en haar
naar de kerk en Zondagsschool sturen, doch nu..
Maar zij werd ouder en kwam in aanraking met
andere meisjes. Meisjes, die nergens anders aan
dachten dan aan dans en sport en bioscoop en
Truus naar die plaatsen meenamen. Naar plaat
sen die haar op het hellend vlak brachten. Ik heb
haar op dat groote gevaar gewezen, maarze
werd uitgelachen en dom moedertje genoemd, die
zich niet aan kon passen bij de moderne jeugd.
Jeugd!
Ik zal bidden, dat is het eenige wat ik voor je
doen kan.
Dank U, moeder, stamelt Truus, en dan nog
eenige onverstaanbare woorden. Lusteloos strijkt
zij het haar achter haar ooren en zakt in de kus
sens terug. Vermoeid.
Een zuster komt binnen, met afgemeten pasjes.
Juffrouw, het bezoek is afgeloopen, wilt U
afscheid nemen?
Dan is Truus weer alleen.
Zonder moeder.... en zonder God.
hem op haar eentje stond te bewonderen. Lam,
dat ze zoo'n mooi ding voor haar man verborgen
moest houden, die zou het schandalig vindén als
ze daarmee zou stampen. „Mensch, hou je by je
degelijke ouwerwetsche stamper, dat fabrieksspul
is niks waard," zou hij zeggen.
Steeds meer druppels zweet gutsten van haar ge
zicht. Telkens doken er nog brokjes aardappel op
in de weeke massa.
Zou ze? Even op de klok kijken voor in de ka
mer. Vlug deed ze het deksel op de dampende pot,
schoot uit haar klompen en stond in de „mooie
kamer". Het was nog een kwartier voordat vader
uit de polder thuis kon zijn. Een overmoedige
trek was op haar gezicht gekomen.
Zou ze? Waarom niet, hij was er toch voor? Ze
droogde haar handen af aan haar schort, ontsloot
de kast en pokte de blinkende stamper vast.
Als een stout kind, die iets ondeugends doet, ver
borg ze hem onder haar schort en snelde er mee
naar achter.
„Eigenlyk zonde" dacht ze nog, toen de gele
brokkerige massa het blinkende ding verzwolg.
Het lichte voorwerp, was als een veertje in haar
aan grof werk gewende handen.
„Nou zou To's fijne toetje niks op haar stamppot
aan te merken hebben," lachte het in Kee. Het
ging nu gemakkelijker en vlug.
Gelukkig had ze nog wat warm water staan, waar
ze de stamper mede kon afwasschen. Zorgvuldig
droogde ze hem af en repte er mee naar voren.
Toen ze in het pomphok terugkwam, zag ze juist,
dat haar man het deksel van de pot oplichtte.
„Zoo, stamppot," hoorde ze hem mompelen.
„Ja, stamppot," gaf ze terug, „pottekijker! Doe je
klompen maar uit, want we eten dezen keer in
de kamer, nou To mee-eet."
Hij mopperde iets van overdrevenheid. Nou moest
hy zyn handen nog wasschen ook en ging naar
de pomp.
Kee zag zijn tegenzin en voer uit: „As ik jou je
gang liet gaan, kwam ze haar vrije halve dag
ook niet meer thuis. Wij motte het haar ook wat
naar haar zin maken."
Vader keek aandachtig naar zijn groote gegroefde
handen onder de terechtwijzing van Kee. Hij wil
de wat tegenmopperen, doch zweeg mokkig.
To huppelde binnen met een: „Dag vader, dag
moeder."
„Dag meidje," zei Kee hartelijker dan ze gewoon
was, „hoe gaat het."
Uit de hock by de pomp klonk een gegrom als
groet
„Zoo," plaagde To, „het is maar goed, dat ik thuis
kom, dan worden de handen nog eens gewas-
schen.
Het gegrom klonk iets grimmiger.
Kee gebaarde aan To, dat ze zwijgen moest.
Het meisje ontdeed zich vlug en droeg borden
naar de kamer. De andere kinderen waren ook
binnengekomen en schaarden zich om de tafel,
blij dat To er was.
Kee kwam met de dampende pot binnen. To
lichtte het deksel op en prees: „Fyn, aardappel
puree!"
„Stamppot, zegge we hier," bromde Vader.
Kee lachte ondeugend en wenkte naar de kast.
To begreep. Onder het eten vertelde ze allerlei
grapjes uit de stad. Intusschen prees ze telkens
de puree. Kee glunderde. Zelfs vader werd goed
geluimd en zei: „Zyn de arpels je fyn ge
noeg, meidje?" En tegen Kee: „Je zal er een
heele stamp aan gehad hebbe. Ze zyne waarempel
zoo smeeig as appelmoes."
„Dat komt zeker van de nieuwe stamper," flapte
Jantje er uit.
.Vader fronste.
441