mtcrhaal langs onze kleeren wrijven, als om ons te ver kennen. „Mijn beste vrienden" .zegt de gids. „Je kunit niet gelooven, wat me zoo'n hond waard is. Ze hebben voor deze, en hij strijkt Liefkoozend over de rug van Blits, wel honderdvijf en twintig gulden ge boden, maar ik zou hem niet willen missen." Op verschillende foto's, die de heer Pols ons toont, zien we de beide honden, hier een met een eend in z'n bek, ginds een rustend naast z'n baas, die met het tweeloops jachtgeweer aan de voet in het veld staat. Nu gaan we weer verder op onze tocht. De beide honden mogen nu mee. Het geweer wordt over de schouder gehangen en we gaan op marsch. Gehoorzaam volgen de dieren den baas. Loopen ze soms even vooruit, zoodra de baas het geweer van de schouder neemt en aanlegt, blij ven de honden achter hem. We gaan naar het haverveld, dat ze juist aan het maaien zijn. „Nu zuHen jullie konijnen zien," voegt ons de gids toe. De maaimachine gaat snel door het korenveld, en ja, telkens en telkens komen ze te voorschijn, op gejaagd door de brommende motor en het neer vallen van het graan. Bij tientallen zie je ze wippen; er tusschen door een enkele haas. Gedurig paft het geweer en de honden rennen als bezeten door het veld. De knecht van den boer slaat er verscheidene dood met een stok en de honden grijpen ze levend en brengen ze bij den baas. Het is een interessant schouwspel, dat duurt tot het laatste koren is neergeveld. Dan wordt het resultaat van de slag overzien. Een 35 tot 40 konijnen zijn gedood en ik heb er zeker wel evenveel geteld, die het veege lyf hebben kunnen bergen. Daar liggen ze op een hoop. Het is eigenlijk een griezelig gezicht al die bloedende lijfjes op elkaar. „Ja", zegt de jager, „het is een waar slagveld, maar wat u hier gezien hebt is nog niets. Ginds wacht dat groote veld nog op de maaimachine en ik ben er zeker van, dat we er daar een vier honderd uit halen. De boer be- stigt het en voegt er aan toe: „Vorige week haalde ik er twee honderd en veertig uit die akker." Nu erken ik, dat de jachtopziener niet over dreven heeft. Het wordt nu tijd om huiswaarts te keeren. We nemen afscheid van onzen gids. We hebben in deze enkele uren hein leeren kennen als een nobel en plichtsgetrouw mensch, een kenner van zijn jachtterrein, een liefhebber van planten en dieren, een kenner van de groote werken Gods op deze aarde in dit onvergelijkelijk schoone stukje na tuur in ons eigen vaderland. Onze veerboot komt op ons herhaald wuiven ons weer halen. Voor den schipper is een drietal boutjes meegenomen en wy zelf hebben ieder ons deel meegekregen. Inderdaad het is een dag van heerlijk genieten geweest ouder Gods wyde hemed in de vrye natuur. H. W. AALDERS. DE STRIJD OM DE ECHTHEID VAN EEN STRADIVARIUS WANNEER ons beroep ons zoo nu en dan naar Al Moabit bracht, waar de groote processen plaats vinden, dan was het meestal met een gevoel van afkeer, dat we deze taak vervul den. Want de gedrukte stemming in de corridors en de bittere ernst in de rechtzaal werkt veelal deprimeerend en wie in Duitschland, het ryk der wereldproblemen woont, die heeft in het gewone dagelijksche leven reeds met zooveel lastige kwesties te doen, dat hij er bitter weinig voor voelt, nu ook nog getuige te zijn van processen, die het leven van de schaduwzijde weergeven! Maar ditmaal beleefden wij een exceptioneel £e-' val en wij schepten er zelfs behagen in, de poli tieke crisis, welke al of niet tot een wereldbrand den 9toot kan geven, voor enkele uren van ons te kunnen afschudden. Het ging om de al of niet bewijsbare echtheid van een viool en het verma kelijke was, dat de zware aanklacht in nauw ver band gebracht moest worden met een mislukte verloving. Zoodoende kwamen twee mannen als aartsvijanden tegenover elkaar te staan, die oor spronkelijk schoonpapa en schoonzoon geworden zouden zijn. Van de vrouw in questie kregen We helaas niets te aanschouwen, doch ter vergoeding van deze leemte was professor Kulenkampff als deskundige uitgenoodigd om ter plaatse vast te stellen, of we hier met een echte stradivarius te maken hebben of niet. We zouden dus in de recht zaal vergast worden op een vioolconcert van een kunstenaar met wereldreputatie! Geen wonder, dat de publieke tribune dicht bezet was en dat zoowel de Duitsche als de buitenlandsche pers sterk vertegenwoordigd bleek te zijn. Beklaagde Michael Dötsch, 63 jaar oud en ver maard vakman, moet het instrument geruimen tijd geleden voor 200 mark gekocht hebben. Hij nam het houtwerk uiteen, bewerkte het naar het beroemde voorbeeld om het dan in den ge- wenschten vorm weer ineen te zetten. Aan den binnenkant bracht hij een vergeeld papiertje aan, waarop staat aangegeven, dat men met een Stra divari uit het jaar 1777 te doen heeft. Daar hy er zijn reputatie als vakman niet aan wilde wa gen, bediende hij zich van zekeren Bruno Ra- drowski, die het kostbare instrument in den kring van geïnteresseerden aan den man moest brengen. De verlangde pry's varieerde tusschen 15 en 20.000 mark! Februari 1936 zocht een vioolfabrikant voor een goeden klant een stradivarius. Hij wendde zich tot zijn vakgenoot Dötsch en deze bood hem het instrument ten verkoop aan, waarvan hij wist, dat het niet aan de gestelde eischen beantwoord de. Derhalve zeide hij dan ook, dat het wellicht een panormo kon zijn, een werk dus van Vicenso Panormo, die vrijwel dezelfde reputatie geniet als Antinio Stradivari, de vermaarde meester van Cremona. Dat beïnvloedde weliswaar den prijs te zijnen nadeele, maar met „slechts" 17.00<> mark verklaarde hy zich voor den verkoop tenslotte bereid. Zoo werd het gewraakte instrument aan den man gebracht! In de rechtzaal krijgen wij allerlei pikante bij zonderheden te hooren, welke de betrouwbaar heid van „deskundigen" althans op dit gebied niet bepaald bevorderen. De vioolfabrikant, die de aanklacht wegens vervalsching heeft inge diend, is pas in 1933 uit Zwitserland naar Berlijn gekomen, stelde zich in relatie met den beklaagde en koesterde weldra sympathie voor diens doch ter. Maar tot schoonzoon heeft hy het niet ge bracht, want Michael D. won informaties in en stelde vast, dat deze in Zwitserland als viooldes- kundige meerdere malen in bedrogafffaires ver wikkeld is geweest! Waarschijnlijk onder den invloed van deze teleur stelling veranderde de schoonzoon in spé toen plotseling in aanklager tegen zijn deskundigen schoonvader en zoo beleven wij het zeldzame schouwspel, dat hier twee deskundigen niet slechts als aanklager en beklaagde, maar tevens als voormalige schoonzoon en schoonvader iy spé in de rechtzaal tegenover elkander staan. En als corpus delicti ligt de pseudo-stradivarius op de lange tafel, waarachter de rechterlijke macht heeft plaats genomen. „Heeft Michael D. u gezegd, dat hy het papiertje met het jaar 1777 aan den binnenkant heeft aan gebracht?" „Daar hebben we niet over gesproken." „Maar in uw aanklacht heeft u dat wel degelijk aangegeven!" „Als ik dat toen beweerd heb, dan houd ik het voL Na vier jaar kan ik niet precies alles meer weten, wat we toen als vrienden en vaklui met elkaar besproken hebben!" „Is dat de viool, die u toen werd aangeboden?" „Dat is het ongetwijfeld!" Nu breekt het groote moment aan: professor Ku lenkampff wordt naar binnen geroepen, om al3 deskundige een hartig woordje te zeggen. Ook hem is dit instrument eenige jaren geleden ten verkoop aangeboden, maar hij is er gelukkig niet op ingevlogen. Desgevraagd zegt hy: „Ik ben geen deskundige in de door u aangege ven beteekenis van 't woord. Ik kan de waarde van een viool slechts bepalen naar df bespeel baarheid van het instrument en naar de kwali teiten van zyn klank." En om dit waar te maken, wordt het gewraakte exemplaar hem ter hand gesteld. In de zaal heerscht plechtige stilte want il maestro gaat een concert beginnen. Zoo redeneert het publiek, maar het vergist zich deerlijk: hij tokkelt slechts een paar klanken, geeft een zacht streekje over de snaren en stelt daarmee vast, dat we in geen geval met een stradivarius te doen hebben! En daarmee is de zaak voor hem klaarblijkelijk af gedaan! Ter verduidelijking zegt hij alleen nog, dat de bouw van een waardevolle viool iets heel bijzonders beteekent en dat men voorzichtig moet zijn met zyn advies over de echtheid, want zelfs deskundige attesten kunnen later als een schro melijke vergissing worden vastgesteld! Tenslotte komt de officier van justitie aan de beurt en ook deze erkent, dat het heel moeilijk schijnt te wezen, om de echtheid van een waar devolle viool, speciaal van een stradivarius, zelfs door een deskundige vastgesteld te krijgen. Meerdere getuigen hebben de viool voor een waardevol instrument uit de Italiaansehe school verklaard en de als vervalscht aangegeven attes ted worden door bevoegde deskundigen voor echt gehouden. Beklaagde moet niettemin ver weten worden, dat hy geprobeerd heeft, de viool -als een echte stradivarius tegen zoo hoogen prijs aan den man te brengen, maar daarbij moet be dacht worden, dat anderen eigenlyk de zaak hebben geregeld. Correct kan zyn handelwijze niet genoemd worden! Hetzelfde geldt voor den medebeklaagde, die den verkoop heeft verricht. Van bedrog in den gebruikelijken zin is echter geen sprake. Zoodoende kon de officier van justi tie slechts vrijspraak wegens tekort aan bewij zen van bedrog voor beide beklaagden eischen, een besluit, dat bij het publiek algemeen verba zing wekt, daar men het streven naar bedrog aan de hand der feiten als bewezen beschouwde. Michael D. en zijn medewerker Bruno N. kan men van 't gelaat lezen, dat ze zelf verrast zyn door het gunstig verloop van dit proces, waaruit valt te leeren, dat men in den koop van een stradivarius of een panormo niet voorzichtig ge noeg kan zijn, een feit, hetwelk door de waar schuwingen van professor Kulenkampff nadruB» kelijk wordt bevestigd! H. PETERMEYER, Portugeesche Koloniën Voor verschillende Portugeesche Koloniën zijn groote series nieuwe frankeer- en luchtpostzegels verschenen. Het zou te ver voeren deze alle stuk voor stuk te vermelden. We vermelden alleen landsnaam en aantal zegels. Angola 18 frankeer- en 9 luchtpostzegels. Kaap Verdi 18 frankeer- en 8 luchtpostzegels. Macao 17 frankeer- en 9 luchtpostzegels. Mozambique 18 frankeer- en 8 luchtpostzegels. Port Guinea 18 frankeer- en 9 luchtpostzegels. Port Indië 15 frankeer- en 8 luchtpostzegels. St. Thomas en Principe 18 frankeer- en 9 lucht postzegels. Timor 17 frankeer- en 9 luchtpostzegels. Een respectabel aantal van ruim 200 zegels. De verzamelaars van deze gebieden kunnen dus weer voort. Finland Weldadigheidszegel, toeslag ten bate van werk- looze zieken en gebrekkigen 2 mark y2 mark blauw. Ter herinnering aan vestiging der Zweed- sche kolonie aan de Delaware rivier, 300 jaar ge leden, waaraan ook Finsche zeelieden meewerkten, verscheen een frankeerzegel in de waarde 3y2 mark donkerbruin. Van deze beide zegels een afbeelding hieronder. Liechtenstein Ter gelegenheid van de gehouden postzegelten toonstelling te Vaduz verscheen een zegelvelletje bestaande uit vier stuks van de 50 rappen grys- blauw. Het overlijden van prins Franz I was aanleiding tot de uitgifte van het frankeerzegel 3 francs zwart. Dit zegel werd gedrukt in vellen van 20 stuks, voorzien van een rouwrand. Met portret van den nieuwen vorst, Franz Joseph, verscheen een frankeerzegel van 2 francs bruin- lila. Mexico Ter gelegenheid van het gehouden stedebouwkun dig congres verschenen de frankeerzegels: 5 centavos bruinrood 5 centavos grijsgroen 10 centavos oranjerood 10 centavos bruin 20 centavis zwart 20 centavos bruinlila alsmede luchtpostzegels in de waarden 20 centavos rood 20 centavos violet 40 centavos lichtgroen 40 centavos groen 1 peso grijsblauw 1 peso lichtblauw Vereenigde Staten van Noord-Amerika Verdere waarden in de nieuwe serie frankeer zegels: 5 cent ultramarijn (Monroe) 6 cent rood (Adams) 7 cent bruin (Jackson) CORRESPONDENTIE No. 93: Wy zullen trachten aan Uw verzoek te voldoen. No. 97: Welke reden heeft U voor het door U gedane verzoek? Zonder nadere motiveering kun nen we er moeilijk aan voldoen. No. 49: Gaarne zouden we antwoord ontvangen op ons laatste schrijven. No. 2: Uw schrijven ontvangen. Bij gelegenheid hopen we nog eens een en ander te behandelen. C. D. Loosduinen. U is ingeschreven onder No. 152. J. K-, Maassluis. U is ingeschreven onder No. 153. Tot en met 3 October ontvingen wij boekjes van: No. 122 3 stuks. No. 93 2 stuks. No. 142 3 stuks. No. 152 3 stuks. No. 28 1 stuk. No. 9 1 stuk. No. 33 1 stuk. No. 151 1 stuk. No. 52 5 stuks. No. 139 1 stuk. No. 61 1 stuk. No. 107 1 stuk. No. 129 1 stuk. Waardeopgaven van ontvangen boekjes. No. 100 297,55; 187,45. No. 55 146,50. No. 77 262,90. No. 81 61.25. No. 116 62,55; 63.75; 45.95. 444 DE PUREE-STAMPER Door H. VAN LOUWERIJK OP haar holleblokken klotste Kee door het morsige pomphok, waar ze de maaltijd klaarmaakte. De zwartberookte pot, waar de aardappelen in pruttelden, hing boven het vuur, waar ze van tijd tot tijd wat dorre takken Op wierp. Ze moest zich reppen, want nu To vandaag eens een keer thuis mee zou eten, wilde ze er wat meer werk van maken, Ach ja, To was het by haar mevrouw in de stad, waar ze diende, zoo fijn gewend. Kee zou de aardappelen stampen, dat had haar meidje graag. Vlug nam ze de pot van het vuur en liet het borrelende afgietwater in het putje loopen, waar het klokkend in verdween. Ze schudde wat aan de dampende aardappelen, klemde de pot tus schen haar klompen op den grond en begon met den grooten houten stamper, die haar man met zijn mes uit een stuk hout had gesneden, de piepers verwoed te verpletteren. Het zweet drupte langs haar neus. Haar hoofd werd gloeiend in de wolk van damp, die uit de pot steeg. Kee zuchtte van inspanning. Het was of verborgen handjes in de pot zaten, die den rouw houten stamper krampachtig vast hielden, zoo moest ze trekken om het vastgezogen werktuig los te ruk ken. Kee rustte even. Voor haar man en de kin deren was het zoo al lang fijn genoeg, maar jawel Tootje zou haar neus optrekken, als ze er harde bonkjes in vond. Kee zag het al voor zich, dan krulde het kind haar lippen en keek verachtelijk naar den leelijken stamper. Ze zou hem nu maar wegstoppen, want den laatsten keer, dat ze thuis gegeten had, was vader woedend uitgevaren: „As madam de speule van der ouwers niet mooi ge- nog meer vond, moest ze heelemaal mar weg- blijve Kee had haar hart vastgehouden en gauw gesust, want ze begreep wel, als ze het meidje zoo rond zag kijken in hun schamel huisje, dat ze haar vroeg genoeg geheel kwijt zouden zijn. Het trof haar pijnlijker dan ze blijken liet, dat haar meidje weer zoo gauw mogelijk zag weg te komen, als ze om de zes weken een halven dag thuis was. Ze kon haar man niet afvallen, maar ze begreep To toch ook wel. Het kind, dat in de keuken van Terhorst. Momenteel gaat het met Truus niet zoo goed. Het proces kan moeilijk tot stilstand wor den gebracht, en dat is Nee, dat begrijp ik, dokter, dat is niet zoo mooi, voltooide het oudje de zin. En dan, haar andere long is ook niet in erde. Er is Ik dank U, dokter, zegt zij moedig, ik ben blij, dat U mij op de hoogte gesteld heeft. Als het God behaagt haar van mij weg te nemen, zal ik het met Zijn hulp geduldig dragen. Ongelooflijk, wonderlijk bijna, denkt de direotem en laat haar uit. Moeder Terhorst zit bij Truus aan het ledikant. De zon werpt een vroolijk schijnsel op het bleeke, ingevallen gelaat van haar dochter. Op een tafel tje staat een vaasje verwelkte gladiolen, die lus teloos naar beneden hangen. Een brutale vogel wipt op het venster, en knikt vriendelijk met het kleine kopje, dan naar links, dan naar rechts, om dan weer even zoo snel weg te vliegen als hij gekomen is. Onmerkbaar haast gaat een zuster voorbij en werpt door de halfgeopende deur een blik naar binnen. Dan is alles weer stil. Hoe gaat het, kindlief? Truus slaat de oogen op, kijkt haar moeder vra gend aan en zegt dan onverschillig: U heeft toch zoo juist den directeur gesproken? Hij zal U toch wel over het een en ander hebben ingelicht, moeder? Ja, ik ben bij hem geweest. Maar misschien wordt je wel spoedig beter. Je mag in geen geval de moed laten zakken; hoop doet leven, m'n kind. Och wel ja, misschien wel hoor, maar m'n sputum is nog steeds positief. Onafgebroken staart de oude vrouw op het mat- bleeke gelaat van haar dochter en tracht het ge sprek op een ander onderwerp over te brengen. Vind je het hier nogal gezellig, Truus? Enof! In het begin was het wat vreemd voor mij, maar je went wel aan de omgeving. Als je hier pas binnenkomt is het alsof je in een andere wereld komt. En dat is ook inderdaad zoo, moe der. Maar nu gaat het wel, en verlang ik zelfs niet meer naar de stad; de drukke, rumoerige stad, waar alles draait, en vliegt en jaagt. Hier in deze kleine wereld, zal ik sterven, sterven, moe der, want ik word niet meer beter. Een rilling gaat door het lichaam van de oudi vrouw, maar haar antwoord is beslist en liefde- yol: Maar dan ga je weer naar een andere wereld; haar mevrouw met al die mooie dingen omging. Als vader er niet bij was, vertelde ze er wel eens opgetogen van. Dan liet Kee zich mede voeren en kwam er een vreemde herinnering in haar Ach ja, dan kon ze wel met haar meidje mede voelen, dat ze de grove spullen bij haar ouders leelijk vond. Iets gemakkelijker dingen zouden ze ook wel eens kunnen aanschaffen, maar vader wilde van al dat „fabrieksspul niks hebbe". Op zyn gewone plompe manier maakte hij zoo ve 1 mogelijk alles zelf. Zeker, Kee deed het er mee- ze wist niet beter, maar Opnieuw begon ze weer te stampen, al wist zc, het nooit zoo fijn te krijgen, als To het bij haar mevrouw opdiende. Zou ze? Voor in de kast stond een gloednieuwe puree-stamper, een nieuwerwetsche uit de fa briek, een mooi glimmend ijzeren met een prach tig glad kleurig heft. To had hem de vorige keer meegebracht uit de stad. Kee had wel gesputterd, dat dat te mooie spullen voor hun soort menschen waren, maar ze was er heimelyk wat trots op. Het gebeurde wel, dat ze een wereld van vrede en rust, waar geen ziekte meer zijn zal; of een wereld, waar alles nog wreder is dan de wereld hier beneden. Heb je daar al eens over nagedacht, kindlief? Truus geeft niet dadelijk antwoord, maar staart onafgebroken op het helder-witte laken. Zij knijpt in het kussen en zucht. Vervolgens werpt ze een blik naar de andere zijde der hal en haar oogen zeggen tegen de patiënten: Kijken jullie alsje blieft voor je; het zweet breekt me toch al uit. Heb je daar al eens aan gedacht? klinkt het haar nog in de ooren. Je doet hier niet anders dan denken. Eerst over: beter worden gezond zijn huppelen, springen, dansen en uitgaan. Maar je bemerkt al spoedig dat het niet zoo goed met je gaat en je denkt over: verhooging van temperatuur op bed blijven rusten, niets anders dan rusten. En ten slotte denk je er over: dat je sputum positief blijft nu en dan een weinig bloed opgeven niet meer beter worden dooddooddan ben je uitgedacht. Ach, welnee moeder, dat heb ik mij nog nooit afgevraagd, maar maak U daar niet ongerust over, dat doe ik nog wel. U zult het toch wel met mij eens zijn, dat dergelijke dingen niet op één dag aankomen. Nu niet zoo bezorgd naar me kijken en je voorhoofd zoo vol rimpels zetten; je doet me schrikken. Moeder Terhorst schudt het oude, grijze hoofd. Onmerkbaar! Zij ziet Truus vóór haar als kind. Toen kon zij haar gezag nog laten gelden, en haar naar de kerk en Zondagsschool sturen, doch nu.. Maar zij werd ouder en kwam in aanraking met andere meisjes. Meisjes, die nergens anders aan dachten dan aan dans en sport en bioscoop en Truus naar die plaatsen meenamen. Naar plaat sen die haar op het hellend vlak brachten. Ik heb haar op dat groote gevaar gewezen, maarze werd uitgelachen en dom moedertje genoemd, die zich niet aan kon passen bij de moderne jeugd. Jeugd! Ik zal bidden, dat is het eenige wat ik voor je doen kan. Dank U, moeder, stamelt Truus, en dan nog eenige onverstaanbare woorden. Lusteloos strijkt zij het haar achter haar ooren en zakt in de kus sens terug. Vermoeid. Een zuster komt binnen, met afgemeten pasjes. Juffrouw, het bezoek is afgeloopen, wilt U afscheid nemen? Dan is Truus weer alleen. Zonder moeder.... en zonder God. hem op haar eentje stond te bewonderen. Lam, dat ze zoo'n mooi ding voor haar man verborgen moest houden, die zou het schandalig vindén als ze daarmee zou stampen. „Mensch, hou je by je degelijke ouwerwetsche stamper, dat fabrieksspul is niks waard," zou hij zeggen. Steeds meer druppels zweet gutsten van haar ge zicht. Telkens doken er nog brokjes aardappel op in de weeke massa. Zou ze? Even op de klok kijken voor in de ka mer. Vlug deed ze het deksel op de dampende pot, schoot uit haar klompen en stond in de „mooie kamer". Het was nog een kwartier voordat vader uit de polder thuis kon zijn. Een overmoedige trek was op haar gezicht gekomen. Zou ze? Waarom niet, hij was er toch voor? Ze droogde haar handen af aan haar schort, ontsloot de kast en pokte de blinkende stamper vast. Als een stout kind, die iets ondeugends doet, ver borg ze hem onder haar schort en snelde er mee naar achter. „Eigenlyk zonde" dacht ze nog, toen de gele brokkerige massa het blinkende ding verzwolg. Het lichte voorwerp, was als een veertje in haar aan grof werk gewende handen. „Nou zou To's fijne toetje niks op haar stamppot aan te merken hebben," lachte het in Kee. Het ging nu gemakkelijker en vlug. Gelukkig had ze nog wat warm water staan, waar ze de stamper mede kon afwasschen. Zorgvuldig droogde ze hem af en repte er mee naar voren. Toen ze in het pomphok terugkwam, zag ze juist, dat haar man het deksel van de pot oplichtte. „Zoo, stamppot," hoorde ze hem mompelen. „Ja, stamppot," gaf ze terug, „pottekijker! Doe je klompen maar uit, want we eten dezen keer in de kamer, nou To mee-eet." Hij mopperde iets van overdrevenheid. Nou moest hy zyn handen nog wasschen ook en ging naar de pomp. Kee zag zijn tegenzin en voer uit: „As ik jou je gang liet gaan, kwam ze haar vrije halve dag ook niet meer thuis. Wij motte het haar ook wat naar haar zin maken." Vader keek aandachtig naar zijn groote gegroefde handen onder de terechtwijzing van Kee. Hij wil de wat tegenmopperen, doch zweeg mokkig. To huppelde binnen met een: „Dag vader, dag moeder." „Dag meidje," zei Kee hartelijker dan ze gewoon was, „hoe gaat het." Uit de hock by de pomp klonk een gegrom als groet „Zoo," plaagde To, „het is maar goed, dat ik thuis kom, dan worden de handen nog eens gewas- schen. Het gegrom klonk iets grimmiger. Kee gebaarde aan To, dat ze zwijgen moest. Het meisje ontdeed zich vlug en droeg borden naar de kamer. De andere kinderen waren ook binnengekomen en schaarden zich om de tafel, blij dat To er was. Kee kwam met de dampende pot binnen. To lichtte het deksel op en prees: „Fyn, aardappel puree!" „Stamppot, zegge we hier," bromde Vader. Kee lachte ondeugend en wenkte naar de kast. To begreep. Onder het eten vertelde ze allerlei grapjes uit de stad. Intusschen prees ze telkens de puree. Kee glunderde. Zelfs vader werd goed geluimd en zei: „Zyn de arpels je fyn ge noeg, meidje?" En tegen Kee: „Je zal er een heele stamp aan gehad hebbe. Ze zyne waarempel zoo smeeig as appelmoes." „Dat komt zeker van de nieuwe stamper," flapte Jantje er uit. .Vader fronste. 441

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1938 | | pagina 15