DE MATROZENJONGEN
OP DE „COLUMBIA"
IV
OP 't ogenblik dat we van Madeira vertrokken,
was ik net klaar met mijn werk en vlug
ging ik naar boven op de bak om nog een luchtje
te scheppen.
De zon stond reeds laag bij de zee. Het was een
prachtig schouwspel dat ik zag. De zon, een grote
vuurrode bal, die langzaam wegzonk in de on
metelijke, nu grauwe watermassa. Dan, als het
geheel donker was, zag ik milüoenen heldere
sterren twinkelen aan de hemel. Wat was het nu
heel stil, vergeleken met het drukke gedoe van
een half uur geleden. Alleen het zachte ruisen
van de zee was hoorbaar.
Dan ineens werd ik opgeschrikt doordat er door
den roerganger op de brug acht uur glazen ge
slagen werd, hetwelk de uitkijk die zich in het
neusje" van het schip bevond, herhaalde, daarbij
praaiende „Alles wel"! Als het sein: „Begrepen"!,
liet de stuurman van de wacht enige seconden
een -licht flikkeren, dat geplaatst was op het
schavotje (een ruimte, die zich boven de brug
bevindt, waar o.a. het peilkompas staat). Niet lang
daarna was ik beneden in m'n kooi het land der
dromen binnengereisd.
De zes dagen, die nu volgden, verliepen snel. Af
en toe kwam er een bries opzetten, maar (en dit
zeg ik met eenige trots) zeeziekteverschijnselen
•b even achterwege!
Het werd nu echter met de dag warmer. Al gauw
liep ik in een dun frokje en zonder sokken te
werken. Desniettegenstaande transpireerde ik zo
vee', dat ik al spoedig last kreeg van de z.g. rode
hond (onts'.eking der zweetkliertjes)De matrozen
raadden mij even bij den pil (scheepsdokter) aan
te lopen, wat ik dan ook spoedig deed. Deze gaf
mij een smeerseltje, wat gelukkig goed hielp.
Op de morgen van de zesde dag kwamen wy
te Barbados aan. Ook dit eiland bestond meren
deels uit bergen, waarop geweldig veel huizen
gebouwd stonden. Hier en daar verhief zich een
pa'mboom.
Er was daar ook geen haven, dus gingen wij weer
ten anker. Even voordat het anker viel kwam de
OPLOSSING
van de rebus in de vorige Kinderkrant
De dagelijkse zorgen en plichten, die de mensen
zo vervelend voorkomen, zijn de gewichten aan
de klok des levens, die haar in staat stellen ge
regeld voort te gaan.
(De rebus stond in de oude spelling. We geven
liier de oplossing in de nieuwe spelling.)
REBUS
113
DE KORSTE WEG
De stippellijn wijst de kortste weg aan naar 't
grasveld waar de apen zitten te eten. 't Was hele
maal niet moeilijk te vinden. Vond je wel?
bootsman naar my toe en zei: „Nu ga jij direct
bij de vlaggelijn staan aan stuurboord. Zodra er
gefloten wordt op de brug, dan geef je een ruk
aan de lijn en de vlag waait uit, dat komt om
dat hij opgerold en met een slipsteek vastgemaakt
naar boven is geheschen, trek jij er dus aan, dan
vliegt de slipsteek los en de vlag ontrolt zich."
,,'t Komt in orde, boots," zei ik en vlug ging ik
naar boven. Nu moet men weten, dat al de
vlaggen, zooals 't Geusje, die voorop de steven
waait, de Postvlag, Natievlag, Hollandse vlag,
die op het achterschip waait en de Maatschappij-
vlag in de bazaansmast (achterste mast) allen
tegelijk uitwaaien op het fluitje van den stuurman.
Zo ook nu. Toen er by iedere vlag een mannetje
stond, weerklonk een schril fluitje, een ruk, en
daar ontplooide zich boven myn hoofd de Enge'se
vlag. Tegelijk hoorde ik het commando: „Vallen
anker!", en direct daarop: „Veertig vaam ketting
steken!"
Ondertussen scheen de tropische zon onbarm
hartig neer op m'n boddy, en het was gelukkig
dat er een frisse passaatwind stond, die tenminste
nog wat koelte aanbracht.
Het lossen en laden ging vlug en doelmatig.
Kleine open boten kwamen langszij, de boot
werkers klommen aan boord en begaven zich naar
de ruimen. Ook kwam er een kustploeg (Cura-
saoënaars, die aan boord zijn, zolang het schip
op de kust vaart) ian boord.
's Avonds vertrokken we naar 't volgende eiland
Trinadad (Eng.), wat bekend is om zijn heerlijk
fruit. Het was die avond, toen we weer op zee
voeren, een drukte van belang op de bak. Dek
passagiers en Curagaoënaars, alles dwarrelde
door elkaar. Ik kon geen woord verstaan van hun
brabbeltaaltje, het z.g. Papiëmento (een meng
seltje van Engels, Spaans en Hollands. Het wordt
het meest op Curasao gesproken). De dekpassa
giers, (de meeste waren van het zwarte ras) die
van het ene eiland naar het andere reisden, kon
ik wel vergelijken met een soort landverhuizers.
Ze voerden van alles met zich mee, zoals: hang
matten en bedden, papegaaien, kippen, ja zelfs
apen Het was dan ook toen ik de volgende mor
gen op de bak kwam een wonderlijke chaos.
Aan de ene kant hoorde je verscheidene hanen
kraaien en vlak daarbij schreeuwden een paar
papegaaien. Voeg daarbij nog het luide geschrei
der negerkindertjes, dan begrijpt men, dat het
een oorverdovend lawaai was.
Maar dan ineens overstemde het geblaas van ons
schip alle geluiden. Ik kee* op en hetgeen ik
nu zag boeide mij geheel. We gingen tussen twee
rijen bergen door. Nog nimmer had ik zo'n mooi
stuk natuur gezien. Links en rechts verhieven
zich, dicht op elkaar, geweldig hoge palmbomen.
Sommige toppen der bergen waren niet te zien,
die gingen schuil in de wolken. Overal slingerde
zich het prachtig groene gewas, duidelijk kon ik
van allerlei soorten tropische vogels onderschei
den. Beneden aan de oever werd het rotsachtig
en er waren verschillende grillig gevormde holen
en grotten te zien.
Vlak langs de oever, waar geen gewas groeide,
stonden hier en daar huisjes of beter gezegd
hutten op palen. In 't eerst vond ik dat erg
vreemd, dat die hutten op palen rustten, wel
anderhalve meter boven de grond. Maar al gauw
wist ik de reden daarvan.
HERFSTLIEDJE
Een vriendlijk, aardig vogelijn
Zong in de heldre zonneschijn
óp zachte toon zijn afscheidslied:
„Vergeet de kleine vogel niet!
Vaarwel, vaarwel, vaarwel,
Vaarwel, de tijd vliedt snel.
Vaarwel, vaarwel."
Ik keek de vogel droevig aan.
En zei: „Ge moogt niet henen gaan.
Ge blijft toch waarlijk al te kort.
Ik zorg voor U, als 't winter wordt;
Blijf hier, blijf hier, blijf hier
Bl\jf hier, mijn aardig dier,
Blijf hier, blijf hier!"
De vogel zong: ,,'t Wordt mij te koud,
Te dor in 't veld, te kaal in 't woud;
In 't voorjaar zien w' elkander weer.
Voor mij zorgt onze Lieve Heer,
Ik kom, ik kom, ik kom,
Ik kom heel gauw weerom.
Ik kom weerom!"
HET FUNDAMENT
Evenwel het vaste Fundament Gods
staat
2 Tim. 2 19a.
TIJDENS Paulus' tweede gevangenschap te
Rome, heeft hij met het doodvonnis voor
oogen dezen brief tot zijn geestelijken zoon Timo-
iheüs gezonden, aan wien de zorg voor de Ge
meente te Efeze toevertrouwd was. Een verant
woordelijk ambt. De waarneming er van werd
moeilijk door allerlei dwalingen, die in de Ge
meente opkwamen. Van den aanvang af heeft de
Christelijke Kerk met dit euvel te strijden gehad.
Naast de waarheid schiet altoos de leugen of
dwaling op. 't Is niet anders mogelijk ondanks
de trouwste leertucht. Jezus heeft zelfs gezegd,
dat het opkomen van ergernissen noodzakelijk
is, maar tevens sprak Hij zijn Wee uit over
degenen, door wie zij kwamen. En Paulus licht
ons over het doel van dit verschijnsel in: 't is
het middel, waardoor de oprecht geloovigen in de
Gemeente openbaar worden (1 Kor. 11 19).
Dit booze kwaad kan in zijn gevolgen dus nuttig
zijn, de Kerk blijft er ook waakzaam door. Zij
vindt steeds haar beeld in de Tien maagden, die
alle in slaap vielen. Deze heel gewone sluimer-
zucht is een gevaar voor den welstand der Kerk.
En schiet er dwaling of ketterij op, dan schrikt
men wakker, wrijft zich de oogen uit en komt in
't geweer tegen de dwaalleer, die, bleef zij onbe
streden, de Gemeente zou verwoesten. Paulus
vergoelijkt haar dan ook volstrekt niet. Integen
deel noemt hij haar een kanker, die al verder
voortvreet. Zij raakte een centrale waarheid,
namelijk de opstanding des vleesches op den
jongsten Dag. Deze verwachting was volgens de
nieuwe leer een ijdele droom, want de hieir be
doelde opstanding was reeds geschied in de
geestelijke opstanding der geloovigen uit het
zondegraf. Deze vervalsching der waarheid vond,
helaas, ingang bij sommigen. Naar een nieuw
geluid hoort men graag. De dwaling deed zich
ook in Efeze als een vernielende macht voelen,
tvant sommiger geloof werd er door verkeerd en
te gronde gericht. Vanzelf kwam de bezorgde
vraag nu op. of de nog jonge Kerk tegen deze
proef bestand zou zijnzou zij er niet zelve
bij ondergaan? Neen, schrijft Paulus met nadruk
in den tekst. Hoe ernstig de dreiging ook zij,
evenwel heit vaste Fundament Gods stddt, heb
bende dit zegel: de Heere kent degenen, die de
Zijnen zijn; èn: een iegelijk, die den naam van
Christus noemt, sta af van ongerechtigheid!"
1 i
Het vaste Fundaanent Gods staat!
De ééne, heilige, algemeene Christelijke Kerk is
geen lichte revolutie-bouw, waarvan men slechts
verdriet beleeft. Zij is niet gelijk het op zand
gebouwde huis, waarvan Jezus in andier verband
sprak, dat voor 't oog misschien wei heel mooi
leek, maar niet in den stormwind staande kon
blijven, en de watervloeden niet kon trctseeren,
maar er door weggespoeld werd. Zij wordt in
tegendeel gemakkelijk herkend in dat tweede
huis, hetwelk op een rotssteen gebouwd was, en
daarom in het noodweer onbewogen op zijn plaats
staande bleef. Want ook de Kerk is gebouwd op
een vast of sterk Fundament, naimelijk op Jezus
Christus en zijn verlossende werk zelf. Dit blijkt
reeds uit Jezus' antwoord op Petrus' belijdenis,
dat Hij was de Christus, de Zoon des levenden
Gods: Op deze petra of steenrots zal Ik mijne
Gemeente bouwen, en de poorten der hel zullen
haar niet overweldigen, 't Blijkt eveneens uit
Paulus' getuigenis, dat niemand een ander Fun
dament kan leggen, dan hetgeen gelegd is. het
welk is Jezus Christus (1 Kor. 3 11). Natuurlijk
is er de Christus der Schriften mede bedoeld, Hij,
die overgeleverd is om onze zonden en opgewekt
om onze rechtvaardigmaking. Alle andere voor
stellingen van Christus zijn fantasie-beelden in
plaats van Goddelijke waarheid, menschen-
werk, dat vroeg of laat gebroken wordt, terwijl
de belijdenis van Jezus als den Christus en Zoon
des levenden Gods de vrucht was van de open
baring van den Vader in de hemelen.
De tekst noemt Hem het Fundament Gods.
Alzoo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij
Jezus Christus, zijn eeniggeboren Zoon gegeven
heeft, opdat een iegelijk, die in Hem gelooft, niet
verderve, maar het eeuwige leven hebbe. Hij is 't,
die Hem gezalfd heeft met den Geest zonder mate
als onzen hoogsten Profeet of Leeraar, die ons
den weg der zaligheid w ij stals onzen èènigen
Priester, die ons door zijn zoenoffer den weg der
zaligheid baant; als onzen eeuwigen Koning,
die ons door zijn genademacht op den weg der
zaligheid houdt, er ons op voortleidt en ons
veilig stelt tegen alle geestelijke gevaren, die ons
bedreigen. Hij is 't, die Hem tot een dragend
Fundament eigenhandig gelegd heeft, en als de
almachtige God gewerkt heeft, wie zal het kee-
ren? Zijn werk is onvernietigbaar.
De tekst noemt 't ook een vast Fundament,
't Is sterker en solider dan 't zwaarste gramiet.
Wat is er veel op gebouwd, 't Huis der Gemeente
is er in den loop der eeuwen op verrezen^ De ge
loovigen z\jn de „levende steenen", die op 't Fun
dament neergevlijd werden, maar er ook op 't
allerinnigst mede verbonden zijn en er een één
heid mede uitmaken. Steeds hooger worden de
levende muren opgetrokken. Maar eer zullen
bergen wijken en heuvelen wankelen, dan dat het
Fundament zich begeeft, want Jezus Christus is
gisteren en heden dezelfde en in der eeuwigheid.
Dit sterke Fundament staat.
'f Staat onbewegelijk vast. Allerlei wind van leer
zou in de toekomst, gelijk in de dagen van Paulus,
door de wereld waaien en söms tot een razenden
storm aanzwellen, zooals in den tijd der Refor
matie. Allerlei aanslagen zouden beraamd worden
om de Kerk van Christus tot in het Fondament
toe te treffen. Allerlei verdrukking zou zij moeten
verduren. En zeker zouden sommigen en zelfs
velen door deze bezoekingen in 't geloof bezwij
ken. De bovenbouw, de Gemeente, zou er door
geschaad kunnen worden. Maar het vaste Funda
ment Gods zou en zal dit alles overleven: het
stddt, 't staat vast in eeuwigheid.
Het is een eigenaardigheid van elk fundament,
dat de vastheid of zwakheid er van van grooten
invloed is op den staat van den bovenbouw, die
er op rust. Is het fundament niet solide, dan
duurt het niet lang, of de muren vam 't huis ver-
toonen scheuren en reten; dikwijls verzakken zij
en dreigen met algeheele instorting. Is het fun
dament echter sterk en daardoor van groote
draagkracht, dan zal de bovenbouw geen gevaar
loopen in puin te vallen.
Daarom vrage elk geloovige, elke levende steen
van Sions muren zich af, waarop hij zijn zaligheid
grondt, als op een fundament. Zoo iemand steunt
op iets in zich zelf: op zijn eigen gerechtigheid
of goede werken; op zijn liefde voor 't Woord of
voor de Kerk des Heeren; op zijn bidden of dan
ken, en op zijn vasten van de geneugten der
wereld; op zijn geloof en vroomheid of op zijn
geestelijke bevindingen,zie, dan bouwt hij
de hope der zaligheid op een veel te zwak fun
dament, hij zal er beschaamd mede uitkomen.
Op zulk een slappen bodem is niet te bouwen.
Wie evenwel steunt op Christus alléén en rust op
en in zijn volbrachte werk, die heeft een vast
staand Fundament onder zich als draagvlak. En
üe vastheid van dit Fundament zal zich mede-
deelen aan de levende steenen der muren, m.a.w.
aan al het genadewerk, dat Christus i-n hem ge
wrocht heeft.
Vast wordt dan 't geloof, inplaats van als een
bies tusschen hopen en vreezen aanhoudend ge
slingerd te worden, 't zal onder de aanvechtingen
vast staan.
Vast wordt dan de liefde tot Christus; zij zal niet
meer, zooals vroeger, bij tijden en oogenblikken
opvlammen, om daarna als een rookende vlaswiek
in te zinken tot droefheid en schaamte over u zelf.
Vast en diep wordt ook de vrede in uw ziel, gij
hebt dan niet meer te klagen ovefhet afwisselen
van ebbe en vloed, maar de innerlijke stilheid is
bestendig bezit.
Vast en onberouwelijk is dan ook de keuze van
't goede Deel, dat niet en nooit van u weggenomen
zal worden.
Vast tenslotte de hope des eeuwigen levens; zij
is dan niet meer een vage verwachting, maar een
zeker weten, dat geen dood of leven, geen hoogte
of diepte, noch eenig ander schepsel u zal kunnen
scheiden van de liefde Gods, die daar is in Jezus
Christus.
nen, te veel voor de zaak. En nu
moet hij haar ontmoeten na het we
ten van het onherroepelijke en on
herstelbare.
Een droef verhaal, een prachtige psy
chologische analyse van de verhou
ding tusschen die twee, vrouw en
man, eindelijk samen, in plaats van
elk alléén....
Wel moet ons van het hart, dat het
Kerstfeest, het laatste, niet qua Chris-
tusfeest, slechts als decoratieve om
lijsting hier voorkomt.
Triest is het slot na de verzoening in
het licht van. 't naderend Kerstfeest:
„Van af de zijmuur, om de hoek van
het huis, klonk, kort en afgebeten,
de roep van de tokèh.
„Zeven keer, dat brenjjt geluk," zei ze
zacht.
En in haar glimlach was geen bitter
heid".
A. WAPENAAR
IN een op ongeregelde tijden ver
schijnend blaadje „De Oud-
Kwek e 1 i n g", dat geredigeerd
wordt uit den kring der rëunisten
van de Herv. Kweekschool te Zwol
le, vonden wij onderstaand stukje,
dat te goed geslaagd is dan dat het
verloren zou mogen gaan in een ver
geten hoek.
Zeg het met titels!
Een ieder wordt op zijn tijd voor de
zeer gewichtige vraag geplaatst:
„Quo vadis?"
Sommige gaan naar „de werk
plaats"; enkelen worden „strooschip-
pers" onder de „wisselende luchten"
van „de lage landen bij de zee"; ve
len gaan handelen met „de weeg
schaal"; anderen bieden in hun win
kel „pijp en toebak" aan en wij oud
kwekelingen hebben destijds in de
„karaktervorming bij jeugdigen" „het
heerlijk ambacht" gezien en zo „de
weg naar het geluk" trachten te vin
den.
EilaciU ,,'t Geluk hangt als een drui
ventros".
„Onze wonderbaarlijke wereld" is vol
van „oorlog", want „conflicten" zijn
aan de orde van de dag.
En „wie" zijn „de bevrijders", die
„nieuwe geluiden" doen horen en de
„strijd" „een heilig neen" toeroepen?
„Bevrijding", lijkt wel een „fata mor
gana"; „parade gaat door" en „de op-
standigen" blijven „vuur over land"
en „mensenwee" in „het menselijk
leven" brengen, zonder „het verraad"
als „de nieuwe lof der zotheid" te be
schouwen.
De wereld is een „ware-nar" en daar
om weten we „uit eigen land" mee
te spreken van „de lichte last" der
gebrachte „offers" vooral op onder
wijsgebied.
Door de noodgedwongen bezuiniging
zijn „burgers in nood" en „armoede"
wordt vaak geleden in een „camera
obscura" „onder lage daken" in „het
huisje aan de „sloot", want niet ieder
is „ein Sohn aus gutem Hause".
De Minister-President deed tijdens
„de kritische reis" voor de verkiezin
gen een beroep op „het geweten"
van 't volk en deelde mee, dat de re
geering „haar eigen weg" moest
gaan en „langs lijnen van geleidelijk
heid" tot een „batig slot" moest ge
raken. 't Gevolg voor het onderwijs
was: „het ingekimde land"; immers
vonden de kwekelingen bij „de klop
op de deur", gesloten grenzen".
„Ieder is alleen" „in dagen van strijd"
tegen „het wassende water" van de
crisis; zonder „de stille lach" en „op
hoop van zegen" schrijdt „de stille
strijder" voort op „het eenzame pad",
waar de „winden waaien om de rot-
Huiverend wordt de zucht geslaakt:
„Waarop wachten wij?" We wachten
nog steeds op „het derde réveil" en
„het verklaarde uitzicht".
De onderwijzersverenigingen vonden
„de weg tot elkander" en maakten
„de afspraak" eendrachtig voor „het
vergeten deel" te pleiten. Aan „Zijne
Excellentie" is uitgelegd, dat „de
worsteling om het kind" in volle
gang is. Immers is er grote vraag
naar „kinderen, die over zijn", om de
tellingen toch maar te kunnen hand
haven of opvoeren. Toen ook enkele
Kamerleden zich ervoor interesseer
den, werd het een „Hollands drama"
en kwamen er „karakters in botsing".
De dringende vraag: „Geef gij hun
te eten" kon niet afgewimpeld wor
den met de wedervraag: „Is het
mijn schuld?"
Met „brandende harten", de ogen op
Den Haag gericht, hebben velen ge
dacht: „Het getij verloopt"
Men kan zich daarom de ontnuchte
ring voorstellen, die de tijding: „lm
Westen nichts Neues" bracht. „Der
Weg zurück" was den Minister te
moeilijk; „das Kapital" ontbrak, want
defensie en financiën zijn sinds enige
tijd geëngageerd.
De Regering heeft aan de Kamer nog
wel „stalen op zicht" gevraagd voor
een eventuele voorziening, doch daar
mee is „ons isolement" niet verbro
ken.
Enfin! „Wij voegen ons".
En „eeuwig zingen de bossen":
„Saevis tranquillus in undis!"
ZWARTHAND
NASCHRIFT
Op een conferentie der Chr. letter
kundige kringen te Woudschoten
wordt nog al eens aan literaire
puzzle's gedaan. Hier is er een van
een heel leerzaam soort: Schrijf de
naam van den auteur achter de hier
genoemde titels.
A. WAPENAAR
439