en der Infanterie
Het Hoog Militair Gerechtshof
NEDERLAND! LET OP U SAECK
HERDENKINGSNUMMER van de Vijf Samenwerkende Christelijke Dagbladen blz. 4
Lichte mitrailleurs opgesteld voor
het vuren op luchtdoelen.
HET is van belang, waar deze uitgave geschiedt
in verband met het feit dat het dit jaar 125
jaar geleden is, dat ons Vaderland zijn onafhanke
lijkheid herkreeg, in gedachten even terug te gaan
naar het tijdstip, dat wij als den oprichtingsdatum
van de huidige Koninklijke Landmacht mogen
beschouwen, n.i. 9 Januari 1814, den datum van 't
Koninklijk Besluit, waarbij, voor wat de infante
rie betreft, zouden worden opgericht 6 Bataljons
Jagers en 16 Bataljons Infanterie. Naast deze
Bataljons van Linie, welke zouden bestaan uit
vrijwilliger, bestond de Landmacht, later genoemd
Nationale Militie, waarvan de sterkte bepaald
werd op 20 Bataljons.
Een Bataljonscommandant van dien tijd had het
in tal van opzichten wel heel wat gemakkelijker
dan zijn collega van thans. De bewapening bestond
uit een geweer (vóórlader) met bajonet en een
korte sabel. De bajonet was hoofdzaak, de vuur-
snelheid gezien de lading in idem zooveel tempo's
zeer gering, zoodat ook het munitievraagstuk hem
wel geen bijzondere zorgen gebaard zal hebben.
Daar de strijd hoofdzakelijk in compacte vormen
gevoerd werd was het overzicht over de troepen al
zeer eenvoudig, met het thans dikwijls zoo moei
lijke vraagstuk der verbindingen behoefde hij zich
het hoofd niet te breken, terwijl hij voor wat het'
luchtruim betreft, zich alleen geïnteresseerd zal
hebben of het al dan niet zou regenen geheel on
bewust van het feit, dat zijn latere collega's zich
zorgen zouden maken of wellicht uit dat lucht
ruim vijandelijke escadrilles vliegtuigen hunne
troepen zouden kunnen waarnemen of erger nog
met bommen en mitrailleurs zouden bestoken,
terwijl hem gelukkig ook een der laatste zegenin
gen dér techniek, t.w. de gifgassen, volkomen on
bekend was.
Betrekkelijk langen tijd bleef de toestand tamelyk -
welhetzelfde. Vertelt niet nog Hildebrand in zijn
Familie Stastok" van de oefeningen van een paar
pelotons recruten, die met bevende handen een
gezwinde lading ondernamen, waar zij ruim zoo
veel tijd aan besteedden als hunne nijdige sergean
ten tot die in 4 tempo's noodig hadden? De hier-
voren genoemde organisatie der Infanterie moest
al spoedig worden gewijzigd; Bataljons van Linie
en Bataljons der Nationale Militie smolten samen.
De reden hiervan was het geringe succes der vrij
willige dienstneming; reeds bij de oprichting der
Bataljons in 1814 waren de wervingsresultaten
gering.
"Werd in 2815 besloten elke 3 Bataljons Nationale
Militie met één bataljon van linie tot afdeelingen
te vereenigen, reeds in 1818 werd bepaald dat elk
Bataljon zou bestaan uit *4 deel vrijwilligers en
deel miliciens. Sedert is dit proces waarbij een
steeds grootere rol werd toegekend aan de dienst
plichtigen steeds voortgezet, zij het ook dat insti
tuten als nummer-verwisseling en het stellen van
remplacanten nog langen tijd den toestand ver
troebelden en, wat veel erger was, den militairen
dienst bestempelden tot een bedenkelijke corvee,
waaraan ieder, die voldoende middelen bezat, zich
maar liefst onttrok. Gelukkig behooren deze in
stituten thans tot het verleden en strekt het dra
gen van de uniform eiken jongen Nederlander tot
een eer.
Bestond oorspronkelijk zoowel het officierskader
als het onderofficierskader uit beroepsmilitairen
tijdelijke vrijwilligers formaties als byv. geduren
de den 10-daagschen veldtocht daargelaten ook
daarin heeft de tijd verandering gebracht. Dit
werd ook noodzakelijk door de uitbreiding der
legers en vooral door het toenemen van de ver
schillen tusschen de vredessterkte en de oorlogs
sterkte.
Dienstplichtig kader en reserve-kader deden in de
laatste decennia van de negentiende eeuw hun in
trede en thans is de toestand zoo, dat in het oor-
logsleger zoowel het officierskader, behalve voor
wat betreft de hoogere rangen, alsmede het onder
officierskader grootendeels uit reserve-personeel
en dienstplichtig personeel bestaat Het dienstplich
tig onderofficierskader wordt bij de regimenten op
geleid, de opleiding der reserve-officieren heeft
plaats aan afzonderlijke scholen. Voor wat betreft
de infanterie en militaire administratie geschiedt
de opleiding aan de Scholen te Kampen en Breda,
waar het totale aantal leerlingen per jaar ruim
500 bedraagt.
Een aantal leerlingen van die school kan elk jaar
overgaan naar de Koninklijke Militaire Academie
en na een tweejaarlijksche opleiding aangesteld
worden tot beroeps 2e luitenant. Het spreekt van
zelf dat waar de ontwikkeling der techniek, zoo
als hierna zal worden aangegeven, het verrichten
van de oorlogstaak zooveel moeilijker heeft ge
maakt, aan het reservepersoneel veel hoogere
eischen moeten worden gesteld. Zoowel door ge
regelde opkomst onder de wapenen als door het
doen volgen van cursussen wordt getracht de
reserve-officieren „bij" te doen blijven.
De groote kosten verbonden aan de salarieering
vrn het beroepsonderofficierskader hebben in de
laatste jaren aanleiding gegeven tot de invoering
van het capitulantenstelsel. Volgens dit stelsel
kunnen dienstplichtige onderofficieren indien zij
als zoodanig goed hebben voldaan, van goed ge
drag zijn en ook aan de overige eischen voldoen
een verbintenis sluiten als sergeant-capitulant. Zij
blijven 6 jaar capitulant, tenzij zij zelf hun ver
bintenis eerder wenschen te beëindigen, dan wel
blijken niet voor hun taak geschikt te zijn en
dientengevolge als capitulant worden ontslagen.
door Generaal-Majoor W. F. A. Hackstroh
Inspecteur der Infanterie
Gedurende die 6 jaar krijgen zij zakgeld en wor
den voor rekening van het Rijk gehuisvest, gevoed
en gekleed. Na afloop van die 6 jaar kunnen zij
in aanmerking worden gebracht hetzij voor de
betrekking van beroepsonderofficier hetzij voor
een burgerrijksbetrekking. Van deze onderofficie-
ren-capitulant, die dus bij het vredesleger als in
structeur moeten kunnen optreden, zijn er bij de
infanterie it 2000 aanwezig. Zij krijgen thans bij
het tijdelijk opgericht kaderbataljon te Laren eene.
4-maandelijksche, opleiding om hen voor hun taak
als instructeur geschikt te maken.
Wat de organisatie der Infanterie betreft behoeft
het geen verwondering te wekken, dat gedurende
het tijdvak wat thans achter ons ligt een geleide
lijke uitbreiding heeft plaats gehad. Tot 1861
was de uitbreiding niet belangrijk, waarbij echter
ook rekening gehouden werd met de schutterij,
welke laatste instelling bij de totstandkoming der,
landweerwet, ingevoerd 1 April 1903, uit ons leger-
stelsel verdween. Tengevolge van de in dien tijd
tot stand gekomen wetten bestond de sterkte der
Infanterie uit 72 Bataljons Infanterie en 48 land-
weerbataljöns, waarmede de mobilisatie van 1914
werd ingegaan. Organisatie-wijzigingen in hèt tijd-
perk vanaf den grooten oorlog tot op heden heb
ben tot gevolg gehad, dat thans het oorlogsleger
voor wat de Infanterie betreft bestaat uit 48 Re
gimenten Infanterie a 3- Bataljons, terwijl het in
stituut van de landweer is opgeheven.
In vredestijd bestaat het wapen der Infanterie
thans uit 24 Regimenten inbegrepen het Regiment
Grenadiers en het Regiment Jagers. Bestond tot
voor kort het vredesregiment uit 2 schoolcompag-
nieën en bedroeg de eerste oefeningstyd der
dienstplichtigen bij de infanterie slechts 514
maand, door de jongste maatregelen der Regee-
ring bestaat thans het vredesregiment uit 2 batal
jons elk a 2 binnenkort 3 compagnieën en is
voor de dienstplichtige soldaten de eerste oefe
ningstij d verdubbeld en dus op 11 maanden ge
bracht, van welken tyd zij 5 maanden bij het
Ie en 6 maanden bij hgt He bataljon dienen.
Het spreekt vanzelf, dat deze wijziging groote
voordeelen met zich heeft gebracht Ten eerste is
de opleiding van de dienstplichtigen beter ver
zekerd, de eerste diensttijd van 5}4 maand bleek
Sluiter bestemd voor het tot stand brengen van
de verbinding in de compagnie.
toch tekort om,, nu de moderne oorlog zulke groote
eischen stelt aan den individueelen soldaat, hem
een voldoende geoefendheid te verleenen. Als men
nagaat, dat men in 1814 de eigenlijke kern van
het leger de Bataljons van linie uit beroeps
soldaten wilde doen bestaan, dat nog langen tijd
er naar gestreefd werd om bij" de compagnieën een
zeker aantal vrijwilligers te handhaven en dat bij
de Militiewet van 1861 de eerste oefeningstijd in
beginsel, op 12 maanden werd gesteld, dan behoeft
het geen verwondering te baren, dat een oefe
ningstijd van 5\4 maand, gevolgd door slechts 2
herhalingsoefeningen van een paar weken geheel
onvoldoende was. In tegenstelling met in 1814 en
nog vele daarop volgende jaren toch, vecht de in
fanterist niet meer in dichte massa's, met den
moreelen steun zijner kameraden, onder het recht-
streeksch toezicht van de hem met stem en voor
beeld aanmoedigende officieren. Door de ijle vor
men en groote uitgestrektheden der gevechts
eenheden, waarbij een enkele compagnie in ver
schillende gevallen meerdere honderden meters
front inneemt, is hij meer dan ooit overgelaten aan
de demoraliseerende invloeden van het vijande
lijke wapengeweld, waarbij de moderne techniek
steeds nieuwe verschrikkingen voegt. De moderne
strijdmiddelen van verschillenden aard eischen
van hem een groote technische vaardigheid.
Om hem hiervoor op te voeden was een zoo korte
oefeningstijd ten een en male onvoldoende.
De verlenging van den eersten oefeningstijd heeft
mede het gevolg gehad, dat thans gedurende het
geheele jaar bij de ne Bataljons beschikt wordt
over een voldoend aantal geoefende .soldaten,
waardoor bij everitueele onverhoedsché strategi
sche overvallen, eventueel met gemotoriseerde
strijdkrachten, de mogelijkheid bestaat den inval
ler een halt toe te -roepen.
De oprichting van deze Bataljons heeft, mede door
hun bovengenoemde strategische taak, aanleiding
gegeven tot een groot aantal nieuwe garnizoenen.
Tal van plaatsen dicht bij de grens gelegen, ik
noem byv. Roozendaal, Tilburg, Weert, Roermond,
Grave, Doesburg, e.a. zijn garnizoensplaats gewor
den, een feit dat door de inwoners dier plaatsen
ten zeerste op prijs is gesteld geworden.
Het spreekt vanzelf, dat een dergelijke plotselinge
verdubbeling van de vredessterkte van de infan
terie de noodige moeilijkheden heeft mede ge
bracht. Het sterk ingekrompen beroepspersoneel
was natuurlijk ten eenenmale onvoldoende, zoodat
op groote schaal reservepersoneel in de gelegen
heid wérd gesteld om vrijwillig onder de wapens
te komen, een gelegenheid waarvan op ruime
schaal gebruik is gemaakt, terwijl aan een groot
aantal jonge reserve-officieren de gelegenheid is
geopend om na een aanvullende opleiding aan de
Koninklijke Militaire Academie in actieven dienst
ov'éi tè'gaan.
Uiteraard heeft laatstgenoemde maatregel nog
geen invloed kunnen hebben en is het begrijpe
lijk, dat aan de kleine kern beroepskader in deze
lijden zware eischen worden gesteld.
Echter beseft een ieder, dat deze moeilijkheden
maar tijdelijk zijn en overwonnen kunnen en moe
ten worden.
Ten slotte zou dit, zij het ook nog zoo summier,
overzicht al zeer onvolledig zijn als niet de aan
dacht werd gevestigd op den grooten invloed die
de vorderingen der techniek ook op het wapen der
Infanterie hebben gehad. Want tusschen de in 1814
met een voorlaadgeweer gewapende infanterie en
de in ruime mate van automatische vuurwapens
voorziene infanterie van thans is wel een hemels
breed verschil. Gedurende tal van jaren had de
technische vooruitgang alleen verbeteringen aan
het geweer tengevolge. Het voorlaadgeweer van
1814 werd getransformeerd tot achterlader, later
vervangen door het achterlaadgeweer stelsel Beau
mont model '71, in 1883 verder verbeterd en in
1895 vervangen door het goede thans nog in ge
bruik zijnde snellaadgéweer type Mannlicher,
waardoor de vuurkracht van de infanterie enorm
werd verbeterd. Doch het groote feit was de in
voering van den mitrailleur.
Df bij de Nederlandsche infanterie ingedeelde mi
trailleurs worden onderscheiden in zware mitrail
leurs, model 1908, gemonteerd op een stevige affuit
en voorzien van waterkoeling, waarmede een vuur
tot op 3.5 km. mogelijk is en een vuursnelheid
van 400 schoten in de minuut kan worden bereikt.
De lichte mitrailleur model 1920 is bestemd voor
kortere afstanden tot maximum 1 km.; zij heeft
luchtkoeling en is meer bestemd voor het afgeven
van korte vuurstooten; bij het schieten wordt de
mitrailleur met de kolf tegen de schouder gedrukt
en rust aan de voorkant op aan de mitrailleur be
vestigde steunen. De mitrailleurs zijn mede voor
zien van inrichtingen tot het vuren op luchtdoelen.
Het Bataljon infanterie telt in oorlogstijd 4 com
pagnieën, waarvan 3 tirailleurcompagnieën, elk
beschikkende over 12 lichte mitrailleurs en 1
mitrailleurcompagnie van 12 zware mitrailleurs.
De invloed van de moderne mitrailleur is van
overwegende beteekenis geweest op het gevecht.
De groote afstootende kracht van het moderne
mitrailleurvuur maakt het mogelijk met dezelfde
sterkte aan mannen een veel grooter front te ver
dedigen dan vroeger. Nog meer dan vroeger moet
de aanvaller zijn toevlucht zoeken in het aan
nemen van ijle vormen. Wil hij kans hebben den
verdediger met de bajonet en handgranaat te lijf
te gaan, teneinde de beslissing te bevechten, dan
is een krachtige artilleriesteun noodzakelijk. Ja
velen achten een aanval op een krachtig verdedig
de stelling niet wel mogelijk zonder den steun van
gepantserde vechtwagens (tanks). Het is dan ook
niet overdreven de mitrailleur den Koning van
het slagveld te noemen.
Door de hiervoren genoemde grootere fronten was
het noodig de infanterie van telefonische en opti
sche verbindingsmiddelen te voorzien, georgani
seerd in verbindingsafdeelingen, welke ingedeeld
zijn bij de Staven der Regimenten en Bataljons,
welke ook door middel van afgesproken teekens,
te geven met de U-lap, de verbinding met vlieg
tuigen bewerkstelligen, terwijl ter bestrijding van
vijandelijke mitrailleurs en doelen achter verti
cale dekkingen afdeelingen mortieren van een
kaliber van 8 cm. werden toegevoegd, gladde (dus
niet getrokken) krombaan vuurwapenen, die met
groote juistheid hunne projectielen tot op 2 km.
werpen. Per Regiment Infanterie is eene compag
nie mortieren ingedeeld bestaande uit 3 secties
van 2 stukken.
Tenslotte maakte het optreden van gepantserde
vechtwagens, op zich zelf een gevolg van de groote
afstootende kracht van het infanterievuur,
de invoering van een speciaal afvuurwapen
noodzakelijk. Gedurende enkele jaren is vol
staan met het voor dit doel niet geconstrueerde
en uiteraard niet zeer geschikte kanon van 6 veld;
gelukkig is thans een aanvang gemaakt met de
invoering van hoogst modern pantserafweer-
geschut van een kaliber van 4.7 cm., terwijl nog
proeven worden genomen met een z.g. anti-tank
geweer. Het kanon van 4.7 heeft motortractie en
verschiet twee soorten projectielen n.l. een bri-
santpantsergranaat, die het pantser doorboor; om
daarna (dus in de tank) te springen en een bri-
santgranaat tegen niet gepantserde doelen. Per
Regiment Infanterie zal eene compagnie gemoto
riseerd pantgerafweergeschut, bestaande uit 3 sec
ties van aanvankelijk 2, later 3 stukken, geschut
worden ingedeeld, terwijl tot de organisatie der
Divisie bovendien een Bataljon geschut bestaan
de uit 3 dergelijke compagnieën zal behooren.
Zijn eenmaal die wapenen in voldoende mate bij
de infanterie voorhanden dan kan zij steunende
op haar zeer goede mitrailleurs en geweren een
aanval van welke buitenlanjlsche strijdkracht ook
met gerustheid tegemoet zien.
in verband met onze Onafhankelijkheidsherdenking
HET is een zeer gelukkige gedachte van de
samenstellers van dit Herdenkingsnummer
geweest, ook het Hoog Militair Gerechtshof, als
hoogste vertegenwoordiger der militaire justitie,
in deze herdenking van het 125-jarig bestaan on
zer nationale onafhankelijkheid te betrekken.
Reeds in den aanvang van het Bewind van onzen
eersten Souvereinen Vorst heeft namelijk het
belangrijke historische feit plaats gegrepen, dat
Prins Willem van Oranje (bij Souverein Besluit
van 27 December 1813) opdracht heeft gegeven
tot het samenstellen van de wetten, allereerst
van „Regtsplegingen voor de Landmagt en voor
de Zeemagt", teneinde te geraken tot een waar
lijk nationaal militair straf- en tuchtrecht
Onmiddellijk daarop hebben hoogst bekwame
mannen, onder voorzitterschap van Mr F. H.
Moorrees, die een jaar later, in 1814, de eerste
President van het Hoog Militair Gerechtshof is
geworden, zich van hun taak gekweten.
De Commissie verkeerde in de gelukkige om
standigheid, dat de heer Moorrees, destijds Lid
van de Hooge Militaire Vierschaar, in de jaren
18061810 bijna onafgebroken zijn krachten had
gewijd aan het ontwerpen van Wetten voor de
militairen en dat er dus na de daarop volgende
donkere jaren nog bouwstoffen in voldoende
mate aanwezig waren.
Spoedig was de Commissie dan ook met het
samenstellen van de met onzen volksaard over
eenkomende en in den volsten zin des woords
als „nationaal" aan te merken strafprocesrechte-
lijke regelingen gereed.
De urgentie was inderdaad groot; van het voort
bestaan van de Fransche procedure en de Fran-
sche Wetboeken voor de militairen wilde
niemand weten. Een groote tegenstelling daar
mede vormt het feit, dat de Fransche Code d'In
struction Criminelle voor de burgers nog tot 1838
heeft gegolden en de „voorloopige" handhaving
door Mr. E. Jellinghaus
President van het Hoog-Militair Gerechtshof
van den Code Pénal tot 1886 heeft geduurd:
De Commissie-Moorrees waarin ook officieren
van de Zeemacht en van de Landmacht zitting
hadden wilde zooveel mogelijk alles vermijden
wat deed denken aan de vernederende en gehate
Fransche overheersching, welke nog zoo versch
in het geheugen lag.
Men verkoos den naam „Hoog Militair Ge
rechtshof der Vereenigde Neder
land e n", „aangezien somtijds de beste zaak door
een verkeerde benaming wordt bedorven en in
een hatelijk of verkeerd daglicht wordt gesteld".
Bovendien was de Commissie van oordeel, „dat
aan het militaire wezen geenen minderen rang
in de Sociëteit (gemeenschap) kan gegeven wor
den dan aan het Burgerlijke". (Prof. Mr. H. van
der Hoeven, „Onze militaire strafwetgeving",
blz. 47), zoodat het als gelijke in rang moest wor
den ingesteld naast het Hoog Gerechtshof, dat
tot de instelling van den Hoogen Raad der Ne
derlanden in 1838 het hoogste burgerlijke rechts
college hier te lande is geweest.
De plechtige installatie van het Hoog Militair
Gerechtshof te Utrecht vond plaats op den 17den
October 1814 in het vroegere paleis van Koning
Lodewijk Napoleon aan de Drift, waarin het Hof
gevestigd is gebleven tot Januari 1925, in welke
maand de overplaatsing van 's Hofs zetel naar
het Paleis van Justitie te 's-Gravenhage om be
zuinigingsredenen plaats vond.
De installatie geschiedde namens den Souverei
nen Vorst door den eersten President van het
Hooggerechtshof, den grooten jurist Mr. C. F. van
Maanen.
De President van het Hoog Militair Gerechtshof
verzocht, blijkens de door 's Hofs Griffier, Jhr.
Jeugdportret van Koning Willem I.
Naar een teékening uit 1808. Het originet
is thans in het Kon. Paleis te Soestdijk
Mr. Mollerus, van deze plechtige zitting opge
maakte Notulen, aan den heer Mr. van Maanen
„Z.K.H. den Prince van Oranje, Souverein Vorst,
te willen overbrengen de hartelijke gevoelens
van trouw, verkleefdheid en eerbied, welke het
aan Hoogstdenzelven en aan het Vaderland ver
binden en hen bestendig zullen aansporen, oir
de aanzienlijke en gewichtige functiën, hun dooi
's Vorsten vertrouwen opgedragen, met oprecht
heid, eerlijkheid en ijver waar te nemen."
De verdere ontwikkelingsgang van het militair:
recht is langzaam doch tot dusverre bevredigen:
geweest. De Provisioneele Instructie voor he
Hoog Militair Gerechtshof, zoomede de Regts
pleging voor de Landmagt en die voor de Zee
magt zullen binnenkort honderd vijf en twintij
jaren hebben bestaan. Het moge waar zijn, da
zij thans (ondanks enkele wijzigingen van par
tieelen aard) in verschillende opzichten ver
ouderd zijn, niettemin blijkt uit hun langei
levensduur reeds, welk voortreffelijk werk d:
Commissie-Moorrees omstreeks 125 jaren ge
leden heeft verricht. Ook in België, waar ten
gevolge van de Vereeniging de beide Regtsple
gingen van kracht werden, gelden zij grooten
deels nog steeds.
Het materieele recht echter is in 1923 vernieuwd
De Crimineele Wetboeken, waaraan Mr. Moor
rees ook een werkzaam aandeel heeft gehad -
en waarbij hij naast de hulp van bekwame offi
eieren van 's Prinsen Land- en Zeemacht zee
veel aansluiting heeft gezocht bij de voor diei
tijd zeer bruikbare militaire strafwetgeving, ont
worpen door den Auditeur-Militair Petru
Wierdsma, een Friesch rechtsgeleerde (1799), -
maakten in 1923 plaats voor een nieuwe militair:
straf- en tucht wetgeving. In dat jaar werden
gevoerd het Wetboek van Militair Strafrecht
de Wet op de Krijgstucht, waarvan de Leidsch:
Hoogleeraar Mr. H. van der Hoeven de ontwer
per is geweest en waaraan verder ook gezagheb
bende militairen van Hr. Ms. Zee- en Land
mpcht, namelijk Schout bij Nacht N. J. J.
Rijn van Alkemade en Luitenant-Generaal P.
C. Collette, leden van het Hoog Militair Gerechts
hof, een zeer werkzaam aandeel hebben gehad
Langzamerhand heeft vooral in de mobilisatie-
en de na-oorlogschejaren, naarmate de Weer
macht meer en meer werd samengesteld uit all:
bevolkingskringen de gedachte zich baan ge
broken, dat het militaire straf- en tuchtrechl
zich richt tot het geheele volk en niet enkel to
een betrekkelijk kleine groep uit de bevolking
en dat het zelfs niet goed zal kunnen function-
neeren, indien het niet door het geheele volk
wordt aanvaard, gevoeld en gedragen.
Zeer juist werd zulks in 1936 ter Eerste Jaarlijk
sche Algemeene Ledenvergadering van de jonge,
doch reeds tot grooten bloei gekomen Militair-
Rechtelijke Vereeniging betoogd door haar Voor
zitter, Prof. Mr. J. M. van Bemmelen, die daar
aan met klem toevoegde, dat het geheele volk
moet begrijpen en aanvaarden, dat in oorlogs
tijd samenwerking, tucht en verantwoordelijk
heid naast gehoorzaamheid van ieder geëischt
moeten worden.
Wy zouden den geheelen ontwikkelingsgang
de militair-rechterlijke organisatie en van het
militaire recht in den ruimsten zin des woords
moeten volgen om volledig te zijn. Zulks is echter
niet het doel van deze bijdrage. Het vorenstaan
de moge reeds voldoende zijn om te doen blijken,
dat, indien er één College in den lande reden
heeft om zich wederom in de gedachten
leven in den tijd van groot nationaal gebeuren,
dit juist het Hoog Militair Gerechtshof is.
Wat, meer in het bijzonder, de vorenstaande, in
dien grootschen tijd aan den Prince van Oranje
afgelegde belofte betreft, moge met dankbaar
heid vermeld worden, dat steeds door tot oordee-
len bevoegden algemeen erkend is, dat de juris
prudentie van dit hoogste Militair-Rechterlijk
College een richtsnoer is geweest voor de hand
having eener gezonde krijgstucht bij de weer
macht, waaruit.dus blijkt dat het Hoog Militair
Gerechtshof naar zijn vermogen heeft medege
werkt om de weermacht te helpen opbouwen tot
een krachtig instrument ter handhaving van
onze, nu 125 jaren geleden herwonnen, nationale
zelfstandigheid en van den Vrede.
's-Gravenhage, September 1938.
Lichte mitrailleur,
Telefoon-centrale,
Zware mitrailleur in stelling.