en der Infanterie Het Hoog Militair Gerechtshof NEDERLAND! LET OP U SAECK HERDENKINGSNUMMER van de Vijf Samenwerkende Christelijke Dagbladen blz. 4 Lichte mitrailleurs opgesteld voor het vuren op luchtdoelen. HET is van belang, waar deze uitgave geschiedt in verband met het feit dat het dit jaar 125 jaar geleden is, dat ons Vaderland zijn onafhanke lijkheid herkreeg, in gedachten even terug te gaan naar het tijdstip, dat wij als den oprichtingsdatum van de huidige Koninklijke Landmacht mogen beschouwen, n.i. 9 Januari 1814, den datum van 't Koninklijk Besluit, waarbij, voor wat de infante rie betreft, zouden worden opgericht 6 Bataljons Jagers en 16 Bataljons Infanterie. Naast deze Bataljons van Linie, welke zouden bestaan uit vrijwilliger, bestond de Landmacht, later genoemd Nationale Militie, waarvan de sterkte bepaald werd op 20 Bataljons. Een Bataljonscommandant van dien tijd had het in tal van opzichten wel heel wat gemakkelijker dan zijn collega van thans. De bewapening bestond uit een geweer (vóórlader) met bajonet en een korte sabel. De bajonet was hoofdzaak, de vuur- snelheid gezien de lading in idem zooveel tempo's zeer gering, zoodat ook het munitievraagstuk hem wel geen bijzondere zorgen gebaard zal hebben. Daar de strijd hoofdzakelijk in compacte vormen gevoerd werd was het overzicht over de troepen al zeer eenvoudig, met het thans dikwijls zoo moei lijke vraagstuk der verbindingen behoefde hij zich het hoofd niet te breken, terwijl hij voor wat het' luchtruim betreft, zich alleen geïnteresseerd zal hebben of het al dan niet zou regenen geheel on bewust van het feit, dat zijn latere collega's zich zorgen zouden maken of wellicht uit dat lucht ruim vijandelijke escadrilles vliegtuigen hunne troepen zouden kunnen waarnemen of erger nog met bommen en mitrailleurs zouden bestoken, terwijl hem gelukkig ook een der laatste zegenin gen dér techniek, t.w. de gifgassen, volkomen on bekend was. Betrekkelijk langen tijd bleef de toestand tamelyk - welhetzelfde. Vertelt niet nog Hildebrand in zijn Familie Stastok" van de oefeningen van een paar pelotons recruten, die met bevende handen een gezwinde lading ondernamen, waar zij ruim zoo veel tijd aan besteedden als hunne nijdige sergean ten tot die in 4 tempo's noodig hadden? De hier- voren genoemde organisatie der Infanterie moest al spoedig worden gewijzigd; Bataljons van Linie en Bataljons der Nationale Militie smolten samen. De reden hiervan was het geringe succes der vrij willige dienstneming; reeds bij de oprichting der Bataljons in 1814 waren de wervingsresultaten gering. "Werd in 2815 besloten elke 3 Bataljons Nationale Militie met één bataljon van linie tot afdeelingen te vereenigen, reeds in 1818 werd bepaald dat elk Bataljon zou bestaan uit *4 deel vrijwilligers en deel miliciens. Sedert is dit proces waarbij een steeds grootere rol werd toegekend aan de dienst plichtigen steeds voortgezet, zij het ook dat insti tuten als nummer-verwisseling en het stellen van remplacanten nog langen tijd den toestand ver troebelden en, wat veel erger was, den militairen dienst bestempelden tot een bedenkelijke corvee, waaraan ieder, die voldoende middelen bezat, zich maar liefst onttrok. Gelukkig behooren deze in stituten thans tot het verleden en strekt het dra gen van de uniform eiken jongen Nederlander tot een eer. Bestond oorspronkelijk zoowel het officierskader als het onderofficierskader uit beroepsmilitairen tijdelijke vrijwilligers formaties als byv. geduren de den 10-daagschen veldtocht daargelaten ook daarin heeft de tijd verandering gebracht. Dit werd ook noodzakelijk door de uitbreiding der legers en vooral door het toenemen van de ver schillen tusschen de vredessterkte en de oorlogs sterkte. Dienstplichtig kader en reserve-kader deden in de laatste decennia van de negentiende eeuw hun in trede en thans is de toestand zoo, dat in het oor- logsleger zoowel het officierskader, behalve voor wat betreft de hoogere rangen, alsmede het onder officierskader grootendeels uit reserve-personeel en dienstplichtig personeel bestaat Het dienstplich tig onderofficierskader wordt bij de regimenten op geleid, de opleiding der reserve-officieren heeft plaats aan afzonderlijke scholen. Voor wat betreft de infanterie en militaire administratie geschiedt de opleiding aan de Scholen te Kampen en Breda, waar het totale aantal leerlingen per jaar ruim 500 bedraagt. Een aantal leerlingen van die school kan elk jaar overgaan naar de Koninklijke Militaire Academie en na een tweejaarlijksche opleiding aangesteld worden tot beroeps 2e luitenant. Het spreekt van zelf dat waar de ontwikkeling der techniek, zoo als hierna zal worden aangegeven, het verrichten van de oorlogstaak zooveel moeilijker heeft ge maakt, aan het reservepersoneel veel hoogere eischen moeten worden gesteld. Zoowel door ge regelde opkomst onder de wapenen als door het doen volgen van cursussen wordt getracht de reserve-officieren „bij" te doen blijven. De groote kosten verbonden aan de salarieering vrn het beroepsonderofficierskader hebben in de laatste jaren aanleiding gegeven tot de invoering van het capitulantenstelsel. Volgens dit stelsel kunnen dienstplichtige onderofficieren indien zij als zoodanig goed hebben voldaan, van goed ge drag zijn en ook aan de overige eischen voldoen een verbintenis sluiten als sergeant-capitulant. Zij blijven 6 jaar capitulant, tenzij zij zelf hun ver bintenis eerder wenschen te beëindigen, dan wel blijken niet voor hun taak geschikt te zijn en dientengevolge als capitulant worden ontslagen. door Generaal-Majoor W. F. A. Hackstroh Inspecteur der Infanterie Gedurende die 6 jaar krijgen zij zakgeld en wor den voor rekening van het Rijk gehuisvest, gevoed en gekleed. Na afloop van die 6 jaar kunnen zij in aanmerking worden gebracht hetzij voor de betrekking van beroepsonderofficier hetzij voor een burgerrijksbetrekking. Van deze onderofficie- ren-capitulant, die dus bij het vredesleger als in structeur moeten kunnen optreden, zijn er bij de infanterie it 2000 aanwezig. Zij krijgen thans bij het tijdelijk opgericht kaderbataljon te Laren eene. 4-maandelijksche, opleiding om hen voor hun taak als instructeur geschikt te maken. Wat de organisatie der Infanterie betreft behoeft het geen verwondering te wekken, dat gedurende het tijdvak wat thans achter ons ligt een geleide lijke uitbreiding heeft plaats gehad. Tot 1861 was de uitbreiding niet belangrijk, waarbij echter ook rekening gehouden werd met de schutterij, welke laatste instelling bij de totstandkoming der, landweerwet, ingevoerd 1 April 1903, uit ons leger- stelsel verdween. Tengevolge van de in dien tijd tot stand gekomen wetten bestond de sterkte der Infanterie uit 72 Bataljons Infanterie en 48 land- weerbataljöns, waarmede de mobilisatie van 1914 werd ingegaan. Organisatie-wijzigingen in hèt tijd- perk vanaf den grooten oorlog tot op heden heb ben tot gevolg gehad, dat thans het oorlogsleger voor wat de Infanterie betreft bestaat uit 48 Re gimenten Infanterie a 3- Bataljons, terwijl het in stituut van de landweer is opgeheven. In vredestijd bestaat het wapen der Infanterie thans uit 24 Regimenten inbegrepen het Regiment Grenadiers en het Regiment Jagers. Bestond tot voor kort het vredesregiment uit 2 schoolcompag- nieën en bedroeg de eerste oefeningstyd der dienstplichtigen bij de infanterie slechts 514 maand, door de jongste maatregelen der Regee- ring bestaat thans het vredesregiment uit 2 batal jons elk a 2 binnenkort 3 compagnieën en is voor de dienstplichtige soldaten de eerste oefe ningstij d verdubbeld en dus op 11 maanden ge bracht, van welken tyd zij 5 maanden bij het Ie en 6 maanden bij hgt He bataljon dienen. Het spreekt vanzelf, dat deze wijziging groote voordeelen met zich heeft gebracht Ten eerste is de opleiding van de dienstplichtigen beter ver zekerd, de eerste diensttijd van 5}4 maand bleek Sluiter bestemd voor het tot stand brengen van de verbinding in de compagnie. toch tekort om,, nu de moderne oorlog zulke groote eischen stelt aan den individueelen soldaat, hem een voldoende geoefendheid te verleenen. Als men nagaat, dat men in 1814 de eigenlijke kern van het leger de Bataljons van linie uit beroeps soldaten wilde doen bestaan, dat nog langen tijd er naar gestreefd werd om bij" de compagnieën een zeker aantal vrijwilligers te handhaven en dat bij de Militiewet van 1861 de eerste oefeningstijd in beginsel, op 12 maanden werd gesteld, dan behoeft het geen verwondering te baren, dat een oefe ningstijd van 5\4 maand, gevolgd door slechts 2 herhalingsoefeningen van een paar weken geheel onvoldoende was. In tegenstelling met in 1814 en nog vele daarop volgende jaren toch, vecht de in fanterist niet meer in dichte massa's, met den moreelen steun zijner kameraden, onder het recht- streeksch toezicht van de hem met stem en voor beeld aanmoedigende officieren. Door de ijle vor men en groote uitgestrektheden der gevechts eenheden, waarbij een enkele compagnie in ver schillende gevallen meerdere honderden meters front inneemt, is hij meer dan ooit overgelaten aan de demoraliseerende invloeden van het vijande lijke wapengeweld, waarbij de moderne techniek steeds nieuwe verschrikkingen voegt. De moderne strijdmiddelen van verschillenden aard eischen van hem een groote technische vaardigheid. Om hem hiervoor op te voeden was een zoo korte oefeningstijd ten een en male onvoldoende. De verlenging van den eersten oefeningstijd heeft mede het gevolg gehad, dat thans gedurende het geheele jaar bij de ne Bataljons beschikt wordt over een voldoend aantal geoefende .soldaten, waardoor bij everitueele onverhoedsché strategi sche overvallen, eventueel met gemotoriseerde strijdkrachten, de mogelijkheid bestaat den inval ler een halt toe te -roepen. De oprichting van deze Bataljons heeft, mede door hun bovengenoemde strategische taak, aanleiding gegeven tot een groot aantal nieuwe garnizoenen. Tal van plaatsen dicht bij de grens gelegen, ik noem byv. Roozendaal, Tilburg, Weert, Roermond, Grave, Doesburg, e.a. zijn garnizoensplaats gewor den, een feit dat door de inwoners dier plaatsen ten zeerste op prijs is gesteld geworden. Het spreekt vanzelf, dat een dergelijke plotselinge verdubbeling van de vredessterkte van de infan terie de noodige moeilijkheden heeft mede ge bracht. Het sterk ingekrompen beroepspersoneel was natuurlijk ten eenenmale onvoldoende, zoodat op groote schaal reservepersoneel in de gelegen heid wérd gesteld om vrijwillig onder de wapens te komen, een gelegenheid waarvan op ruime schaal gebruik is gemaakt, terwijl aan een groot aantal jonge reserve-officieren de gelegenheid is geopend om na een aanvullende opleiding aan de Koninklijke Militaire Academie in actieven dienst ov'éi tè'gaan. Uiteraard heeft laatstgenoemde maatregel nog geen invloed kunnen hebben en is het begrijpe lijk, dat aan de kleine kern beroepskader in deze lijden zware eischen worden gesteld. Echter beseft een ieder, dat deze moeilijkheden maar tijdelijk zijn en overwonnen kunnen en moe ten worden. Ten slotte zou dit, zij het ook nog zoo summier, overzicht al zeer onvolledig zijn als niet de aan dacht werd gevestigd op den grooten invloed die de vorderingen der techniek ook op het wapen der Infanterie hebben gehad. Want tusschen de in 1814 met een voorlaadgeweer gewapende infanterie en de in ruime mate van automatische vuurwapens voorziene infanterie van thans is wel een hemels breed verschil. Gedurende tal van jaren had de technische vooruitgang alleen verbeteringen aan het geweer tengevolge. Het voorlaadgeweer van 1814 werd getransformeerd tot achterlader, later vervangen door het achterlaadgeweer stelsel Beau mont model '71, in 1883 verder verbeterd en in 1895 vervangen door het goede thans nog in ge bruik zijnde snellaadgéweer type Mannlicher, waardoor de vuurkracht van de infanterie enorm werd verbeterd. Doch het groote feit was de in voering van den mitrailleur. Df bij de Nederlandsche infanterie ingedeelde mi trailleurs worden onderscheiden in zware mitrail leurs, model 1908, gemonteerd op een stevige affuit en voorzien van waterkoeling, waarmede een vuur tot op 3.5 km. mogelijk is en een vuursnelheid van 400 schoten in de minuut kan worden bereikt. De lichte mitrailleur model 1920 is bestemd voor kortere afstanden tot maximum 1 km.; zij heeft luchtkoeling en is meer bestemd voor het afgeven van korte vuurstooten; bij het schieten wordt de mitrailleur met de kolf tegen de schouder gedrukt en rust aan de voorkant op aan de mitrailleur be vestigde steunen. De mitrailleurs zijn mede voor zien van inrichtingen tot het vuren op luchtdoelen. Het Bataljon infanterie telt in oorlogstijd 4 com pagnieën, waarvan 3 tirailleurcompagnieën, elk beschikkende over 12 lichte mitrailleurs en 1 mitrailleurcompagnie van 12 zware mitrailleurs. De invloed van de moderne mitrailleur is van overwegende beteekenis geweest op het gevecht. De groote afstootende kracht van het moderne mitrailleurvuur maakt het mogelijk met dezelfde sterkte aan mannen een veel grooter front te ver dedigen dan vroeger. Nog meer dan vroeger moet de aanvaller zijn toevlucht zoeken in het aan nemen van ijle vormen. Wil hij kans hebben den verdediger met de bajonet en handgranaat te lijf te gaan, teneinde de beslissing te bevechten, dan is een krachtige artilleriesteun noodzakelijk. Ja velen achten een aanval op een krachtig verdedig de stelling niet wel mogelijk zonder den steun van gepantserde vechtwagens (tanks). Het is dan ook niet overdreven de mitrailleur den Koning van het slagveld te noemen. Door de hiervoren genoemde grootere fronten was het noodig de infanterie van telefonische en opti sche verbindingsmiddelen te voorzien, georgani seerd in verbindingsafdeelingen, welke ingedeeld zijn bij de Staven der Regimenten en Bataljons, welke ook door middel van afgesproken teekens, te geven met de U-lap, de verbinding met vlieg tuigen bewerkstelligen, terwijl ter bestrijding van vijandelijke mitrailleurs en doelen achter verti cale dekkingen afdeelingen mortieren van een kaliber van 8 cm. werden toegevoegd, gladde (dus niet getrokken) krombaan vuurwapenen, die met groote juistheid hunne projectielen tot op 2 km. werpen. Per Regiment Infanterie is eene compag nie mortieren ingedeeld bestaande uit 3 secties van 2 stukken. Tenslotte maakte het optreden van gepantserde vechtwagens, op zich zelf een gevolg van de groote afstootende kracht van het infanterievuur, de invoering van een speciaal afvuurwapen noodzakelijk. Gedurende enkele jaren is vol staan met het voor dit doel niet geconstrueerde en uiteraard niet zeer geschikte kanon van 6 veld; gelukkig is thans een aanvang gemaakt met de invoering van hoogst modern pantserafweer- geschut van een kaliber van 4.7 cm., terwijl nog proeven worden genomen met een z.g. anti-tank geweer. Het kanon van 4.7 heeft motortractie en verschiet twee soorten projectielen n.l. een bri- santpantsergranaat, die het pantser doorboor; om daarna (dus in de tank) te springen en een bri- santgranaat tegen niet gepantserde doelen. Per Regiment Infanterie zal eene compagnie gemoto riseerd pantgerafweergeschut, bestaande uit 3 sec ties van aanvankelijk 2, later 3 stukken, geschut worden ingedeeld, terwijl tot de organisatie der Divisie bovendien een Bataljon geschut bestaan de uit 3 dergelijke compagnieën zal behooren. Zijn eenmaal die wapenen in voldoende mate bij de infanterie voorhanden dan kan zij steunende op haar zeer goede mitrailleurs en geweren een aanval van welke buitenlanjlsche strijdkracht ook met gerustheid tegemoet zien. in verband met onze Onafhankelijkheidsherdenking HET is een zeer gelukkige gedachte van de samenstellers van dit Herdenkingsnummer geweest, ook het Hoog Militair Gerechtshof, als hoogste vertegenwoordiger der militaire justitie, in deze herdenking van het 125-jarig bestaan on zer nationale onafhankelijkheid te betrekken. Reeds in den aanvang van het Bewind van onzen eersten Souvereinen Vorst heeft namelijk het belangrijke historische feit plaats gegrepen, dat Prins Willem van Oranje (bij Souverein Besluit van 27 December 1813) opdracht heeft gegeven tot het samenstellen van de wetten, allereerst van „Regtsplegingen voor de Landmagt en voor de Zeemagt", teneinde te geraken tot een waar lijk nationaal militair straf- en tuchtrecht Onmiddellijk daarop hebben hoogst bekwame mannen, onder voorzitterschap van Mr F. H. Moorrees, die een jaar later, in 1814, de eerste President van het Hoog Militair Gerechtshof is geworden, zich van hun taak gekweten. De Commissie verkeerde in de gelukkige om standigheid, dat de heer Moorrees, destijds Lid van de Hooge Militaire Vierschaar, in de jaren 18061810 bijna onafgebroken zijn krachten had gewijd aan het ontwerpen van Wetten voor de militairen en dat er dus na de daarop volgende donkere jaren nog bouwstoffen in voldoende mate aanwezig waren. Spoedig was de Commissie dan ook met het samenstellen van de met onzen volksaard over eenkomende en in den volsten zin des woords als „nationaal" aan te merken strafprocesrechte- lijke regelingen gereed. De urgentie was inderdaad groot; van het voort bestaan van de Fransche procedure en de Fran- sche Wetboeken voor de militairen wilde niemand weten. Een groote tegenstelling daar mede vormt het feit, dat de Fransche Code d'In struction Criminelle voor de burgers nog tot 1838 heeft gegolden en de „voorloopige" handhaving door Mr. E. Jellinghaus President van het Hoog-Militair Gerechtshof van den Code Pénal tot 1886 heeft geduurd: De Commissie-Moorrees waarin ook officieren van de Zeemacht en van de Landmacht zitting hadden wilde zooveel mogelijk alles vermijden wat deed denken aan de vernederende en gehate Fransche overheersching, welke nog zoo versch in het geheugen lag. Men verkoos den naam „Hoog Militair Ge rechtshof der Vereenigde Neder land e n", „aangezien somtijds de beste zaak door een verkeerde benaming wordt bedorven en in een hatelijk of verkeerd daglicht wordt gesteld". Bovendien was de Commissie van oordeel, „dat aan het militaire wezen geenen minderen rang in de Sociëteit (gemeenschap) kan gegeven wor den dan aan het Burgerlijke". (Prof. Mr. H. van der Hoeven, „Onze militaire strafwetgeving", blz. 47), zoodat het als gelijke in rang moest wor den ingesteld naast het Hoog Gerechtshof, dat tot de instelling van den Hoogen Raad der Ne derlanden in 1838 het hoogste burgerlijke rechts college hier te lande is geweest. De plechtige installatie van het Hoog Militair Gerechtshof te Utrecht vond plaats op den 17den October 1814 in het vroegere paleis van Koning Lodewijk Napoleon aan de Drift, waarin het Hof gevestigd is gebleven tot Januari 1925, in welke maand de overplaatsing van 's Hofs zetel naar het Paleis van Justitie te 's-Gravenhage om be zuinigingsredenen plaats vond. De installatie geschiedde namens den Souverei nen Vorst door den eersten President van het Hooggerechtshof, den grooten jurist Mr. C. F. van Maanen. De President van het Hoog Militair Gerechtshof verzocht, blijkens de door 's Hofs Griffier, Jhr. Jeugdportret van Koning Willem I. Naar een teékening uit 1808. Het originet is thans in het Kon. Paleis te Soestdijk Mr. Mollerus, van deze plechtige zitting opge maakte Notulen, aan den heer Mr. van Maanen „Z.K.H. den Prince van Oranje, Souverein Vorst, te willen overbrengen de hartelijke gevoelens van trouw, verkleefdheid en eerbied, welke het aan Hoogstdenzelven en aan het Vaderland ver binden en hen bestendig zullen aansporen, oir de aanzienlijke en gewichtige functiën, hun dooi 's Vorsten vertrouwen opgedragen, met oprecht heid, eerlijkheid en ijver waar te nemen." De verdere ontwikkelingsgang van het militair: recht is langzaam doch tot dusverre bevredigen: geweest. De Provisioneele Instructie voor he Hoog Militair Gerechtshof, zoomede de Regts pleging voor de Landmagt en die voor de Zee magt zullen binnenkort honderd vijf en twintij jaren hebben bestaan. Het moge waar zijn, da zij thans (ondanks enkele wijzigingen van par tieelen aard) in verschillende opzichten ver ouderd zijn, niettemin blijkt uit hun langei levensduur reeds, welk voortreffelijk werk d: Commissie-Moorrees omstreeks 125 jaren ge leden heeft verricht. Ook in België, waar ten gevolge van de Vereeniging de beide Regtsple gingen van kracht werden, gelden zij grooten deels nog steeds. Het materieele recht echter is in 1923 vernieuwd De Crimineele Wetboeken, waaraan Mr. Moor rees ook een werkzaam aandeel heeft gehad - en waarbij hij naast de hulp van bekwame offi eieren van 's Prinsen Land- en Zeemacht zee veel aansluiting heeft gezocht bij de voor diei tijd zeer bruikbare militaire strafwetgeving, ont worpen door den Auditeur-Militair Petru Wierdsma, een Friesch rechtsgeleerde (1799), - maakten in 1923 plaats voor een nieuwe militair: straf- en tucht wetgeving. In dat jaar werden gevoerd het Wetboek van Militair Strafrecht de Wet op de Krijgstucht, waarvan de Leidsch: Hoogleeraar Mr. H. van der Hoeven de ontwer per is geweest en waaraan verder ook gezagheb bende militairen van Hr. Ms. Zee- en Land mpcht, namelijk Schout bij Nacht N. J. J. Rijn van Alkemade en Luitenant-Generaal P. C. Collette, leden van het Hoog Militair Gerechts hof, een zeer werkzaam aandeel hebben gehad Langzamerhand heeft vooral in de mobilisatie- en de na-oorlogschejaren, naarmate de Weer macht meer en meer werd samengesteld uit all: bevolkingskringen de gedachte zich baan ge broken, dat het militaire straf- en tuchtrechl zich richt tot het geheele volk en niet enkel to een betrekkelijk kleine groep uit de bevolking en dat het zelfs niet goed zal kunnen function- neeren, indien het niet door het geheele volk wordt aanvaard, gevoeld en gedragen. Zeer juist werd zulks in 1936 ter Eerste Jaarlijk sche Algemeene Ledenvergadering van de jonge, doch reeds tot grooten bloei gekomen Militair- Rechtelijke Vereeniging betoogd door haar Voor zitter, Prof. Mr. J. M. van Bemmelen, die daar aan met klem toevoegde, dat het geheele volk moet begrijpen en aanvaarden, dat in oorlogs tijd samenwerking, tucht en verantwoordelijk heid naast gehoorzaamheid van ieder geëischt moeten worden. Wy zouden den geheelen ontwikkelingsgang de militair-rechterlijke organisatie en van het militaire recht in den ruimsten zin des woords moeten volgen om volledig te zijn. Zulks is echter niet het doel van deze bijdrage. Het vorenstaan de moge reeds voldoende zijn om te doen blijken, dat, indien er één College in den lande reden heeft om zich wederom in de gedachten leven in den tijd van groot nationaal gebeuren, dit juist het Hoog Militair Gerechtshof is. Wat, meer in het bijzonder, de vorenstaande, in dien grootschen tijd aan den Prince van Oranje afgelegde belofte betreft, moge met dankbaar heid vermeld worden, dat steeds door tot oordee- len bevoegden algemeen erkend is, dat de juris prudentie van dit hoogste Militair-Rechterlijk College een richtsnoer is geweest voor de hand having eener gezonde krijgstucht bij de weer macht, waaruit.dus blijkt dat het Hoog Militair Gerechtshof naar zijn vermogen heeft medege werkt om de weermacht te helpen opbouwen tot een krachtig instrument ter handhaving van onze, nu 125 jaren geleden herwonnen, nationale zelfstandigheid en van den Vrede. 's-Gravenhage, September 1938. Lichte mitrailleur, Telefoon-centrale, Zware mitrailleur in stelling.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1938 | | pagina 14