Bij den oorsprong van het Nederlandsche Veldleger •j Een toonbeeld NEDERLAND -LET OP U SAECK HERDENKINGSNUMMER van 3e Vijf Samenwerkende Christelijke Dagbladen blz. 2 Orde en krijgstucht zullen onze leger benden kenmerken, zij zijn onafscheidelijk van den waren moed. Wij zullen zorgen dat het onze strijderen aan niets ontbreekt: dat hun vertrouwen niet wankele: de GOD van Nederland strijd voor ons! Gelukkig een dergelijke oproep behoeft thans niet uit te gaan. Maar! op beding van Gods genade blijft 's lands defensie eisch voor 's lands onafhankelijkheid! Eert; volk, dat zijn defensie prijsgeeft óf ver waarloost, geeft te kennen zijn onafhankelijk heid niet waard te zijn. Uit onze eigen lands- historiè zon dit met even treffende als droeve voorbeelden zijn aan te toonen. In onzen tijd begint ons volk weer belang te stelléri in zijn leger en vloot. Dat is,wel eens anders geweest, zelfs'nog niet zoo heel lang geleden. Eveft afkeerig als we zijn van zeker berucht „militarisme", evenzeer zullen we gezonde be langstelling voor en meeleven met 's lands de fensie aanmoedigen. Want ook voor onzen tijd geldt: „O Neder- land! let op u saeck!" Dit bekende Valerius-lied werd geboren in 1577, bij de komst van Don Juan, die beloofde de Spaansche troepeq te zullen wegzenden. En dan waarschuwt de dichter: O Nederland! let op u saeck, De tijt en stont is daer. Opdat nu in den hoeck niet raeck U vrij heit die voorwaer U ouders hebben dier gecocht Met goet en bloet ep Jeven....v Die waarschuwing van 1577 geldt nog voor 1938! En terwijl we onze lezers opwekken met be langstelling kenpis te nemen van wat dit her denkingsnummer in woord en beeld biedt, her inneren we aan de slotstrophe, waarmede Va lerius Zijn waarschuwing besloot: Beschut, beschermt, bewaerd' u land, Let op het groot bedrog! En laet niet nemen-uyt u hand U Privilegiën toch! Maer thoont u elck een man vol moet In 't houden van u wetten. Boven al dient God en valt Hem steeds te voet, Dat Hij op u mach letten. door ZExc. J. J. G. Baron van Voorst tot Voorst Luitenant Generaal, Adjudant in B. D. van KLM. de Koningin Commandant van het Veldleger ÏS er op het oogenblik, dat in Europa ajler- wegen onrust woelt en spanningen trillen, zooals voor en na den grooten oorlog sedert meer dan een eeuw niet voorkwamen, is er wel reden te gedenken hetgeen 125 jaren achter ons ligt? Het antwoord op de eerste vraag moet beves tigend luiden, wanneer men bedenkt, dat in dat tijdsgewricht valt, niet alleen de wedergeboorte van den jongen Staat, die zich had te ontworstelen aan den greep van buitenlandsche militaire overheersching, maar ook de vorming als het ware uit het niet van een weermacht en de organisatie van een leger te velde. Leerrijk en belangwekkend is dit terugzien vooral in onze dagen van versteviging, van uit breiding en zelfs voor een gedeelte van nieuwen opbouw der weermacht te land en dit onder telkens intredende momenten van spanning en mogelijkheden van bedreiging, waarbij de toen malige feitelijk verre achter staan. Ook toen ter tijd intusschen ging aan dé vor ming en hernieuwing der weermacht vooraf een aftakeling der eigen strijdkrachten, welke ech ter allerminst, zooals thans, vrijwillig was aan vaard, doch aan het gekaapte land was opge legd door den overheerscher, die de strategische positie van Nederland zoo dikwijls in eigen land miskend met scherpen blik zag. Zoo vormde het knotten van ons zelfstandig bestaan en de inlijving bij het Napoleontisch Keizerrijk op 10 Juli 1810 feitelijk een handeling gesproten uit militair-politieke overwegingen. Reeds in Maart 1810 waren o.m. Brabant en Zeeland om die redenen bij Frankrijk gevoegd. De inval der Engelschen in Walcheren had de strategische beteekenis van de Zuidelijke Pro vinciën wel zeer duidelijk aangetoond; Walche ren werd herschapen in één sterke en goed be zette wapenplaats. Met het verlies der onafhankelijkheid ging ge paard een vrijwel algeheel verlies van onze nationale weermacht. Terwijl in het burgerlijk bestuur vele Hollan ders geplaatst werden of gehandhaafd bleven, werd het leger stelselmatig uiteengescheurd. De Hollandsche generaals en commandanten van vestingen werden geleidelijk door Fransche officieren vervangen: de acht Hollandsche regi menten infanterie werden gereorganiseerd tot vijf in Franschen dienst: zij werden naar het buitenland gezonden Het vrijwilligers-stelsel maakte 1 Maart löli plaats voor een. met gestrengheid doorgevoerde en spoedig gehate, conscriptie. De Hollander, die steeds den gedwongen dienstplicht had ver foeid. moest thans voor zijn nummer opkomen. Met het stelsel van huurlingen was het uit, ja zelfs werden als gijzelaars tot waarborg van de trouw der oude regenten-families, de „gardes d'honneur" gelicht. Het een zoowel als het ander opende de oogen van de nadenkenden in den lande: het herstel van Hollands onafhankelijkheid zooals dit op geniale wijze door Gijsbert Karei van Hogen- dorp werd ingezien, zou, indien ooit, dan in de eerste plaats op grond van militair strategische overwegingen kunnen worden verkregen. Hol land mocht bij het tanen van Napoleons macht na den volkenslag van Leipzig geen bolwerk vormen tegen de vereenigde Russische en Prui sische legers, doch moest zich zelf bevrijden teneinde omgekeerd een bastion te kunnen zijn tegen Fransche militaire reactie. Het doortastend optreden in militair opzicht van Leopold v. Limburg Stirum. den ..Gouverneur- Generaal" van de te scheppen eerste gewapende macht, bezorgde het gehoopte succes. De degen was getrokken, het juk werd afgeschud en de eerste kleine kernen van de herboren Neder landsche strijdmacht de Nationale gardes waren reeds 17 November 1813 in actie, acht dagen voordat de voorhoede van het Pruisische legerkorps tusschen Borken en Doetinchem over de grens rukte en 12 dagen voordat de eerste Britsche mariniers bij Ter Heijde landden. Om deze kernen schaarden zich de spontaan opgerichte vrijwilligerskorpsen, in totaal een 116-tal. De jonge krijgsmacht ontleende haai Luitenant-generaal J. J. G. Baron van Voorst tot Voorst bestaansrecht als orgaan van den staat echter aan de landing van den Prins van Oranje, den 30sten November te Scheveningen en diens uit roeping tot Souverein Vorst der Vereenigde Nederlanden. Den 6den December zou diens geestdriftig ge steld: „Te Wapen' strekken tot het met vrij willigers uitbreiden van de luttele uit het Napo leontische tijdperk overgebleven korpsen Hol landsche troepen, als het Regiment nationale gardes van Texel gevormd in Den Haag, de bezoldigde gardes van Amsterdam en Rotter dam en een viertal compagnieën kustkanonniers. Daarbij kwamen dan reeds dadelijk het in Engeland gevormde „Oranje-legioen" en de drie Hollandsche bataljons sedert October ge organiseerd in Duitschland uit vrij gelaten krijgsgevangenen en andere Hollandsche sol daten. De Prinses van Oranje, Weduwe van Stadhou der Willem V, gaf voor de organisatie van laatstbedoelde bataljons Haar kostbaarheden en bezittingen in onderpand. De volgens decreet van 20 December te orga- niseeren „Algemeene Volkswapening", berus tend op militie en landstorm, zou de ontwikke ling onzer strijdmacht te land verder beïnvloe den in de richting eener nationale weermacht. Reeds 6 dagen na het verlies van den driedaag- schen slag bij Leipzig, 25 October, schreef Napoleon de bewapening en approviandeering niet slechts van onze Oostelijke rivier- en grens vestingen (Delfzijl, Coevorden, Wesel, Gulik, Venlo, Deventer, en Grave) voor, daarbij den nadruk leggende op de verdediging van den IJssel, maar ook het in staat van tegenweer brengen van de beide hoeksteenen der Vesting Holland, Naarden (als citadel, dus laatste wijk plaats) en Gorkum (als bruggehoofd over de Merwede ter verbinding met Frankrijk). De rivierverdediging moest worden gesteund door kleine gewapende vaartuigen. „In een land als Holland", zoo schreef de Keizer den 11 den ^November uit Saint Cloud aan zijnen Minister van Marine, „is het van belang, dat ik meester ben van alle wateren" en hij voegde er 5 dagen later aan toe „écrivez au due de Tarente qu'il soigne Tljssel". Ik haal een en ander vooral aan teneinde het inzicht van den Veldheer Napoleon in de stra tegische positie van Nederland te doen uit komen. Onze eerste Koning zag zich wilde hij niet afhankelijk zijn van zijn verbondenen ge noodzaakt onze militaire organisatie niet alleen van meet af op te zetten, maar daarbij den grootsten spoed te betrachten. En zulks moest geschieden terwijl de doormarsch en maanden lange bezetting door de Britsche en Pruisische korpsen en de ruwe en plunderende Russische hulptroepen zwaar drukte op de bewoners, die onder het leveren van geweldige voorraden levensmiddelen en fourage en het bijeenbrengen van groote wapenparken en verdere approvian deering en requisities gebukt gingen en in nood geraakten. Welke konden de uitkomsten der legerimpro- visatie onder die omstandigheden echter wel zijn bij een bevolking van toenmaals slechts 1.800.000 zielen? Wat de beschikbare mannen betreft bedenke men dat gedurende de drie jaren van de Fran sche overheersching uit de jaarklassen 1788— 1795 (dus tot de achttien jarigen toe) ongeveer 28.000 man 2) d.i. ruim 1,5 van de bevolking door de conscriptie bij de Fransche legers wa ren ingelijfd en de 5 Regimenten Nederland sche infanterie in Franschen dienst grootendeels waren ten onder gegaan in de Spaansche gue rilla, op de sneeuwvelden van Rusland en ten slotte aan typhus-epidemieën na Leipzig. Toch stonden bij dezen opbouw de groote grondbeginselen voorop welker verwaarloozing vroeger ën later steeds voerde tot minderwaar digheid van Nederland in militair opzicht. Zij kunnen ook thans nog in velerlei opzicht totf overdenken en leering strekken. Als eerste noem ik, dat het jonge Rijk niet slechts wenschte zich te kunnen verdedigen door vesting troepen of bezettingsbataljons, op te stellen achter rivieren en in de liniën en stel- lingen, in loopgraven en bastions, maar zijn verdediging in de eerste plaats toevertrouwde aan strijdbare bataljons veldtroepen. De te vormen onderdeden zouden derhalve niet hoofdzakelijk dienen tot het bevrijden van het oude landsgebied van achtergebleven Fransche onderdeden en het tot overgave dwingen van de nog bezette vestingen, neen de vorming van een Veldleger stond voorop. Het tweede grondbeginsel was, dat dit Veld leger al evenmin diende voor mobiele verdedi ging der stellingen of algemeene reserve in het binnenland, maar om den strijd te kunnen voe ren tot in de buitengewesten en zelfs om zich bij !e bondgenooten te kunnen aansluiten en aldus de noodige medezeggenschap te kunnen verkrijgen in den raad der mogendheden ter verdediging van de belangen van Staat en Volk. Wij zien dan ook, dat reeds omstreeks half Februari 1814, generaal De Perponcher te velde trok met 4 bataljons infanterie en 1 bat terij artillerie, welk Nederlandsch detachement werd toegevoegd aan het Britsche Korps van generaal Graham. Korten tijd daarna vinden de benoemingen plaats voor de staven van „Onze Armée te velde" en na ruim 4 maanden onafgebroken arbeid, welke de werkkracht van twee Minis ters had gesloopt, den 11 den April 1814, datum waarop de Erfprins in zijn Hoofdkwartier Breda het bevel over het „mobiele corps d'armée" van Hollandsche troepen te velde op zich nam, bestond dit uit: 20 bataljons infanterie, 3 eskadrons huzaren en dragonders en 3 batterijen artillerie tezamen vormende twee divisiën, elk van 2 brigades. Het «eerste kleine Nederlandsche Veldleger stond opgesteld tusschen Breda en s-Hertogen- bosch gereed voor operatief gebruik. Ook in ander opzicht valt uit de geschiedenis dier dagen leering te trekken en wel aangaande de nog tot in den jongsten tijd verkondigde speculatieve opvatting, dat in tijd van nood ons wel dadelijk zooveel hulp van buiten zal toe vallen, dat wij de voorzieningen ten aanzien onzer weermacht tot hejj. uiterste kunnen be perken. Wij zagen reeds hoe Koning Willem I en Van Hogendorp, door hun juist inzicht in hetgeen wij uit eigen kracht moesten bewerken, eerbied en bereidheid tot erkenning onzer rech ten van het buitenland afdwongen. Bovendien bleek al spoedig, dat Engeland ons aanvanke lijk wel kon helpen aan wapenen en kleeding, maar slechts in zeer beperkte mate aan troepen. De wapenleveranties waren trouwens betrekke lijk beperkt gebleven, zij bestonden hoofdzake lijk uit geweren. Ik wees reeds op de positie van Nederland als bolwerk, waarvan het bezit voor ieder der par tijen van beteekenis kon zijn. Ook bij het verder verloop van de oorlogshandelingen kwam naar voren, hoezeer ligging en configuratie van ons land de oorlogshandelingen kqnnen beïnvloe den. Immers de vrije doortocht over ons land ver zekerde den bondgenooten den overgang over den Rijn, hetgeen vooral daarom van beteekenis was, omdat elders tegen den overgang onder zicht en vuur van Napoleons troepen en met de bedreiging van een tegenoffensief met de rivier in den rug werd opgezien. Bovendien beschikten de bondgenooten aldus over een om vattende operatiebasis en konden de aanval lende bewegingen tegen Frankrijk van twee zijden worden ingezet. Omgekeerd beschikte Napoleon, zoolang zijn legers Nederrijn en Lek, Waal en Merwede konden vasthouden, over een sterk, aan de zee gaten en maritieme stellingen aangeleund, front, met mogelijkheid van krachtige voor-verdedi ging. Hieruit blijkt opnieuw, hoezeer onze zelfstan- digheidspolitiek haar kracht moet kunnen ont- leenen aan een goede weermacht en wel in de eerste plaats aan een sterk veldleger, teneinde te voorkomen niet alleen, dat één der partijen overvalling, overweldiging en bezetting be proeft om zich de daaraan verbonden strategi-' sche voordeelen te verzekeren, maar teneinde de andere partij geen aanleiding te geven uit vrees hiervoor tot overeenkomstige oorlogs handelingen over te gaan. Uit de geschiedenis der omwenteling blijkt, dat het bewonderenswaardig staatsmanschap van Van Hogendorp zich moest kunnen verlaten op den durf, de voortvarendheid en de bekwaam heid der militaire bevelhebbers. Tenslotte waren het ook hier, evenals in andere benarde tijden, de Oranje's de Souvereine Vorst en diens zoon erfprins Willem die door het onvermoeid en met vaste hand geven van leiding en stuwkracht waar het gold de vorming, de oefening en het gebruik onzer nieuwe weermacht, daarmede den jongen Staat hebben kunnen schragen en behouden en zelfs tot een Koninkrijk hebben kunn«»i uitbouwen. Aanhalingen ontleend aan „historisch Gedenk boek der Herstelling van Neêrlands onafhankelijk heid in 1813", samengesteld onder leiding van gep. Luitenant-Generaal G. J. W. Koolemans Beynen. Een gelukkige gedachte door ZExc. Luitenant-Generaal I. H. Reynders Chef van den Generalen Staf OMDAT gedenkdagen de strekking hebben de gedachtenis aan een belangrijk gebeuren te bewaren, zal de herdenking van de vestiging van het nieuwe, onafhankelijke Nederland voor 125 jaar vanzelfsprekend de herinnering in ons wakker roepen aan den strijd tegen een vreemde overheersching, wel ke het Nederlandsche volk had doen verdwijnen uit de rij der volken. Zij zal in ons geheugen terugroepen hoe, onder de vereenigingsleuze „Oran je", waaronder allen, met voorbij zien van vroegere geschillen, zich aaneen sloten, een vrij volk werd herboren, dat door zijn eigenschappen en onder leiding van zijn vorstenhuis, zich weder een eer volle plaats onder de volken van Europa wist te verwerven. Grooten dank zijn .wij verschuldigd aan hen, die in deze tijden de leiding van het Nederlandsche volk op zich namen, om het terug te voeren onder de zegen rijke regeering van het Huis van Oranje. Wij kunnen dezen dank niet beter tot uiting brengen dan door zorg te dragen, dat wij niet alleen bereid, doch ook te allen tijde in staat zijn om onze onafhan kelijkheid met al onze krachten en tot den laatsten druppel bloed te verdedigen. Allereerste voorwaarde hiertoe is het bezit van een krachtige, modern be wapende en uitmuntend geoefende weer macht. Wil deze weermacht aan haar taak kunnen voldoen, dan is het noodig, dat zij gesteund wordt door de belangstelling en de sympathie van het geheele volk. Het is daarom een gelukkige gedachte van „De Rotterdammer" en de met dit blad samenwerkende dagbladen, om in dit herdenkingsnummer Leger en Vloot Luitenant-generaal I. H. Reynders den hoofdtoon te doen voeren. Moge deze uitgave in veler handen komen en haar doel, het verhoogen van de belangstelling van het Nederlandsche volk voor zijn weermacht, in alle opzich-i ten worden bereikt. „Ik ben besloten en zal faam, goed en bloed over hebben of sterven." WILLEM DE ZWIJGER. Nederland zij groot in alles waarin ook een klein volk groot kan zijn." KONINGIN-MOEDER. „Dat 't vólk dat niet wil sterven ook roemrijk leven blijft." SCHIMMEL. door ZExc. C. J. I. M. Weiter Minister van Koloniën DE laatste jaren hebben mij het groote voorrecht gebracht in verschillende deelen der wereld, in en buiten Europa te reizen en ken nis te maken met vele landen, vele volken, vele menschen. Een der meest treffende ervarin gen, welke ik daarbij heb opgedaan, is het moreel prestige, dat Neder land en Nederlanders in de wereld genieten, en de daaruit geboren sympathie voor ons land en volk. Waarom zou ik het niet ronduit zeggen? „Men mag ons" in de wereld, om dat men algemeen gevoelt en waar deert, dat ons land is een hoog beschaafd, oud cultuurland, waar geestelijke waarden in hooge eéte zijn, waar orde," rust, stabiliteit heer- schen, omdat een volk van vrije burgers wil, dat dit zoo zal zijn. Algemeen in de wereld, voor zoo ver ik mocht waarnemen, is de sym pathie met onze staatkundige instel lingen, culmineerend in een monar chie, zoodanig verankerd en ge groeid in de harten des volks, dat zij daarmede als het ware één is ge worden. Men begrijpt elders zeer goed dat ons volk groote kracht moet ontleenen aan dat centrale punt, tegelijk symbool en waarborg van een eenheid, die bewondering wekt en soms ook wel eenige jalousie. Wat een natie vormt, heeft Renan gezegd, is: le désir d'être ensemble. De wereld weet, dat wij Nederlanders samen willen zijn en blijven als één groot, goed gezin onder de vertrouwde leiding van het Huis van Oranje, dat eeuwenlang niet alleen heeft medegeleefd met vreugde en leed, maar altijd en on der alle omstandigheden als zijn eersten plicht heeft beschouwd de rechten en vrijheden des volks te waarborgen en te beschermen. En zoo vormt het groote Neder landsche gezin onder de leiding van Hare Majesteit Koningin Wilhel- mina in de wereld een toonbeeld van wat een natie van vrije mannen en vrouwen behoort te zijn. Een natie, die gerespecteerd wordt, niet omdat zij beschikt over legers en vloten, maar omdat zij vertrouwen inboe zemt. Dat vertrouwen richt zich in de eerste piaats naar onze Vorstin, die de wonderbare kunst heeft ver staan veertig jaren lang op waarlijk vlekkelooze wijze de monarchie te dragen en daardoor te heffen tot een hoogte, waar zij buiten bereik staat van elke critiek, óók van buiten. Het is de uit liefde en oprechte waardeering geboren eenheid van Vorstin en Volk, die de wereld om ons heen sympathiek doet staan tegenover ons land, omdat zij beseft, dat dit een goed is van edele en zuivere waarde, en omdat wat goed en edel is Gode zij dank nog altijd en overal sympathie ontmoet. Onberekenbaar is niet alleen de winst aan prestige, die voor ons land daaruit is ontstaan, maar ook, wat men met een zakelijken term noemt, "good will". Naar mijn zeer stellige ervaring is voor het buitenland dat prestige en die "good will" gesym boliseerd in Haar. die ook voor ons is het symbool onzer eenheid, onze geëerbiedigde Vorstin. Nederland had waarlijk alle reden op 6 September 1938 te bid den: Heer, bescherm en bewaar onze Koningin.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1938 | | pagina 12