CHRI
ft
DE MATROZENJONGEN
OP DE „COLUMBIA"
ui.
JA, „de ouwe" was op komst.
Vlug wierp ik nog een blik in de hutten;
ja, zo te zien was alles in orde. En daar zag
ik aan 't begin van de dienstgang den kapitein
reeds aankomen, gevolg door den eersten stuur
man, den purser en den dokter. Overal werd
streng geïnspecteerd.
Ook in mijn afdeling kwam de ouwe en met klop
pend hart keek ik toe. Toen hij dan ook met z'n
vinger stof van het richeltje der deur afhaalde,
wenste ik, dat ik op dat ogenblik plotseling kon
verdwijnen, want hy wierp mij een vernietigende
blik toe en daarop hoorde ik bulderen: „Je zorgt
er zeker wel voor, dat dit schoon komt, hè?!!"
Werkelijk was ik op dat ogenblik even uit het
veld geslagen.
De kapitein was al weer weggegaan en ineens
hoorde ik een stem vlak bij me: „En, was de ouwe
nogal vriendelyk?" Ik draaide me om en keek in
het grijnzende gezicht van den bootsmansjongen.
Meteen voegde deze er aan toe, dat ik nu maar
eens de tafel moest gaan dekken voor 't middag
eten, want het was al half twaalf.
Met nog een teleurgesteld gemoed begon ik daar
aan. Maar toen het om twaalf uur schaften was,
was ik het al weer vergeten, daar het eten al mijn
aandacht in bes'ag nam. Onder het schaften door
hoorde ik van de matrozen, dat we 's middags het
anker weer zouden lichten om dan een gedeelte
van de Oceaan over te steken naar het Portugeese
eiland Madeira.
Nadat het één uur geweest was ging ik weer de
boel afwassen, na eerst één uur glazen geslagen
te hebben. Niet lang daarna stoomde ons schip
de Grote Oceaan op. Er stond een stevige bries
en om eerlijk te blijven: ik kreeg al een beden
kelijk raar gevoel in m'n buik.
Het werd middag en ik had ondanks mijn draaie
righeid toch nog koffie kunnen malen voor de
wacht, die 's nachts zelf koffie zet.
Om half drie ging ik thee zetten. De matrozen,
De matrozen, die om drie uur kwamen „pikken"
(theedrinken), zagen al direct, dat er wat „loos"
was. Plagend hielden ze mij «en stuk spek voor
WIE ZOEKT MEE?
OPLOSSING REBUSSEN
In Kinderkrant van 17 September:
Onze ergste vijand is de twijfel, niets verlamt
meer onze krachten dan besluiteloosheid en on
zekerheid.
In Kinderkrant van 24 September:
Wie de stormen vreest, heeft nooit de kracht be
proefd van zijn roer.
Deze twee kinderen hebben een hele middag in
de Diergaarde gedwaald, en nu willen ze graag
naar 't grasveld toe, waar de drie apen zitten
te eten.
Wie zoekt even de kortste weg voor hen op?
(waar je in zo'n toestand juist van walgt) met de
woorden: „Hier, eet op jó, da's goed voor de zee
ziekte". Ik voelde me op dat ogenblik echt
miserabel.
Gelukkig verliep de dag nu snel en nadat het
avondeten verlopen was, en ik m'n maag weer
eens voor de zoveelste keer geleegd had, dook
ik maar gauw de kooi in.
De volgende dag was het tot myn grote blijdschap
kalme zee en was ik van mijn zeeziekte bevrijd.
Het werk vlotte nu al veel beter dan de vorige
dag. De zee bleef kalm die dag en ook de daarop
volgende dagen. Zo nu en dan passeerden wij een
ander schip, maar verder zag je niets anders als
water en lucht. Al gauw was ik nu geheel ver
trouwd geraakt met het werk.
Na vier dagen kwam Madeira in 't zicht. Wij
waren nu in het zg. zacht-tropisch klimaat. Aan
de horizont zag je langzaam de bergen van Ma
deira oprijzen, die een prachtig contrast vormden
met de helder blauwe zee.
Toen we dichter bij kwamen kon ik het werkelijk
schone eiland beter onderscheiden. Langs de dicht
REBUS
begroeide helling der bergen stonden ontelbare
kleine witte huisjes met typische koepeltjes.
Middenin stond een wit kerkje, dat omgeven werd
door het prachtige groene gewas, dat langs de
gehele berghelling welig groeide. Het lichtblauwe
water was kristalhelder; daarin zag je het geheele
panorama weerkaatsen.
Nauwelijks was het anker gevallen of daar
zwermde het reeds van kleine vaartuigjes om ons
schip heen. De geel-bruin getinte Madeirezen
boden daar hun snuisterijen aan. Je kon bij hun
kopen of vertjinken (verruilen). Voor een oude
broek of jas had je al een heel aardig ding, b.v.
een pronk Madeira-wijnvaatje, uitgesneden naai
dozen, zijden kleedjes en natuurlijk hadden ze
ook de beroemde Madeira-wyn bij zich. Verder
waren er ook nog geldduikers, die onophoudelijk
schreeuwden in 't Engels: „Hallo, tien cent, hallo,
tien cent!" en daarbij maakten zij een gebaar
naar 't water. Gooide dan de een of andere pas
sagier een dubbeltje naar beneden het water in,
dan doken ze en even later kwamen ze weer
grijzend boven, met het ge\dstukje in de hand.
Het was een werkelijk interessant gezicht en ik
vond het jammer, dat ik ons schip al weer het
sein van vertrek hoorde geven.
We waren slechts enige uren op Madeira geweest
omdat er zo goed als geen lading was te lossen
of in te nemen. Nadat het anker weer gehieuwd
was, stoomde ons schip de Oceaan op, om na zes
dagen het eerste Brits-West-Indische eiland Bar
bados aan te doen.
LETTERRAADSEL
Mijn geheel bestaat uit 12 letters en stelt weef
sels voor, vervaardigd door zekere diertjes en
waarin zij verblyf houden.
X
12
Romeins letterteken voor het getal 70.
Naam van een zeer bekende badplaats in
het Oosten van België.
Ieder orgaan, dat een vocht uit 't bloed af
scheidt.
De bekende vrucht van de gewone okker-
noteboom, in de gewone spreektaal meestal
eenvoudig noot genoemd.
Stukjes afval van hout, by het hakken ont
staan.
Een geheime rechtbank der Middeleeuwen.
Mannen, die des nachts de huizen langs
gaan om te zien, of er soms onraad is.
Zeeschepen met scherpe boeg en platte spie
gel, als een kof getuigd.
Register, waarin de officieren de met de log
gedane waarnemingen optekenen.
Tafel of lijst, bevattende een overzicht van
iets, gewoonlijk enkel in namen en cijfers
en zó gerangschikt, dat men ze gemakkelijk
kan overzien.
Vrucht wier zaden onder een stevig vlies
door een vlezig of saprijk vruchtmoes om
geven zijn.
Romeins getalmerk voor het getal 900.
OPLOSSING
van het Letterraadsel in het vorige Zondagsblad
Het geheel is: sneeuwstormen.
De onderdelen zijn: 1. S, voor 70; 2. enk; 3.
zeelt: 4. schemer; 5. zwaluwtje; 6. nachtwakers;
7. kloosters; 8. marters; 9. snoek; 10. arm; 11. M.,
voor 1000.
434
GIF EN TEGENGIF
Man Gods! de dood is in den pot. En
zij konden het niet eten. Maar hij
zeide: brengt dan meelen hij wierp
het in den pot.
2 Kon. 4 40—41.
ELISA, de man Gods, was het erkende hoofd
der Profetenscholen, waarvan er één te
Gilgal gevestigd was. Hij is daar op een rondreis
aangekomen juist in een tijd van algemeenen
hongersnood. De jonge mannen, die later een
heilige roeping zouden ontvangen, zaten als leer
lingen voor zijn aangezicht, om door hem in de
dingen Gods onderwezen te worden. Het uitdeelen
van deze geestelijke spijze was het èèrst-noodige
want dit is een spijze voor de ziel, die méér dan
het lichaam is. Maar Elisa dacht óók aan de
lichamelijke behoeften der discipielen, die in den
noodtijd nauwelijks bevredigd konden worden.
Hij beveelt zijn jongen den grooten pot aan te
zetten, en die grootepot beloofde een ruimen
maaltijd!de Profeet treedt op als een milden
gastheer voor een honderdtal leerlingen!
Toen ging er één uit in 't veld om moeskruiden
te verzamelen, 't Zou geen rijk, maar wel een
overvloedig maal worden. Wat hindert dat? Beter
7S een gerecht van groen moes, waar ook liefde
is, dan een gemeste os en haat daarbij. Jammer
alleen, dat de jongen terug kwam met een schort
vol giftige koTbkwinten, die er als augurken
uitzien. Zijn onk"unde had hem parten gespeeld.
De spijs is spoedig toebereid. Naar men verwacht
zal het met dien gróóten pot een waar feestmaal
midden in een hongerend land worden, 't Werd
echter een groote teleurstelling, toen er opge
schept werd. De eersten, die er van proefden,
merkten aan den walgelijken, bitteren smaak, dat
het niet pluis was. De spijs was oneetbaar, scha
delijk voor de gezondheid, zij zouden er zich den
dood aan eten, daarom roepen ze waarschuwend
uit: „Man Gods, de dood is in den pot!"
Elisa laat zich nu een handvol meel brengen, hij
werpt die in de giftige spijze, 't Is wel een heel
eenvoudig middel, dat als tegengif moet dienen
om de geheele spijze eetbaar en voedzaam te
maken. De wonderkracht Gods heeft geen groote
middelen noodig om haar werk te doen: het meel,
de grondstof van voedzaam brood, mengt zich met
de kolokwinten,en toen voltrok zich het
wonder, want zie en proef, er was niets
kwaads in den pot!
Gif en Tegengif!'t is een sterk contrast. Maar
tevens heilzaam als waarschuwing om voorzichtig
te zijn met de spijs voor hoofd en hart, die u op
den maatschappelijken disch voorgezet wordt. Er
zijn al te vaak giftige kolokibinten bij. 't Geschiedt
meestal te goeder trouw, evenals in 't verhaal over
de Profetenzonen. Men heeft niet de bedoeling om
de ziel des volks te vergiftigen, maar meent op
recht, dat de spijs voor beginselen, raadgevingen
en theorieën, die men voordient, het allerbeste
voedsel voor den geest is, om de volkskracht te
sterken en te vernieuwen.
't Was geen boos opzet, maar een valsche over
tuiging, toen men in breede lagen des volks den
klassestrijd en dien tegen het kapitalisme predikte
en daarmede de massa op een dwaalspoor leidde.
Wilde kolokwinten zijn het ook, wanneer men
met schijnbaar profetisch gezag beweert, dat de
volken het in eigen hand hebben den algemeenen
vrede te stichten zonder vernieuwing der harten
door de genade van Christus, ofschoon Hij de
éénige is, die in den rijksten zin den naam van
Vredevorst draagt. Schadelijke spijs is ook het
streven naar een Dictatuur, die noodzakelijk moet
leiden tot een geestelijke dienstbaarheid van mee
ningen, gedachten en geweten, en daarmede op
den duur tot vernietiging der Persoonlijkheid.
Hoe smakelijk die spijs ook naar het oordeel van
sommigen is, zij brengt niets dan onheil teweeg,
gij steekt er den dood mede in den mond, pas dus
op: „De dood is in den pot!"
Giftig z{jn niet minder de moderne Huwelijks
opvattingen. Uit de zonde zijn theorieën opge
komen, die spotten met een echtverbintenis, die
banden voor 't geheele leven legt. In sommige
landen is scheiding reeds iets vanzelfsprekends
geworden. Bij de minste oneenigheid wil men de
vrijheid hebben om uiteen te gaan en een ander
te huwen. Wanneer man en vrouw het saamleven
een paar jaar volhouden, is men in sommige
kringen al verbaasd. Men vraagt niet naar Gods
Woord. Van vaste normen wil men op 't geheele
levensgebied niets meer weten. Men zal zelf
zeggen, hoe 't moet, en dan loopt 't verkeerd: de
dood is in den pot!
Gij kunt ook denken aan de boekentafel in uw
huis, waarop alléén gezonde kost tot verrijking
van den geest of tot gezonde ontspanning opge-
discht mag worden. Door de onvermoeibare Pers,
die dag aan dag draait, wordt er veel schoons en
waars opgelegd, waardoor een mensch edeler,
meer geheiligd, trouwer en toegewijder aan den
dienst des Heeren wordt. Maar er loopen ook
tallooze schadelijke boeken en zinnenprikkelende
illustraties in vele woningen onder. Het zondige
hart, dat niet door kennis van Christus ook maar
in zijn onheilige begeerten geremd wordt, vindt
juist in zulke boeken 't meest behagen, en onder-
Gode zij dank, er is ook een Tegengif, dat op alle
genoemde terreinen het kwaad niet slechts be
dwingt in zijn uitwerking, maar het ook door
gezonde opvattingen en heilzame zeden vervangt.
Elisa mengde een handvol meel in den pot. Dit
meel wijst ons heen naar Jezus Christus, die zich
zelf het brood des levens genoemd heeft, dat uit
den hemel is neergedaald om aan de wereld, die
dood in zonden en misdaden ligt, het leven, ja het
eeuwige leven te geven. Het Evangelie, dat de
kroon van 't geheele Woord Gods is. ziedaar
dus het meel, dat de Profetische Gemeente in den
grooten, ziedenden pot dezer wereld moet werpen.
Dan zal op Gods tijd het wonder gebeuren, dat
niet alleen de werking van het zedelijke en gees
telijke gif geneutraliseerd wordt. De werking
van dit meel is zóó groot, dat alle valsche leerin
gen, beschouwingen en theorieën, die wij hierbo
ven aanstipten, van al het gif ontdaan, gezuiverd,
geheiligd en vernieuwd worden. Het Evangelie is
nooit louter negatief, maar tevens positief. Het
neemt het kwade weg, maar geeft er rijkelijk
het goede voor in de plaats, dat steeds in overeen
stemming is met Gods wil, geopenbaard in Zijn
W oord.
Hoe 't dan wordt op de aangestipte gebieden?
Geen klassenstrijd, maar broederlijke samen
werking van allen, omdat de verschillende stan
den elkaar aanvallen.
Geen wereldvrede, die een kasplant van diplom
maten en politici is, maar die opbloeit uit aller
opzien in gehoorzaamheid des geloofs tot den
Vredevorst.
Geen dictatuur, die den levenden volksgeest ty-
ranniseert, maar een Vorst of Staatshoofd of
Overheid, die waarlijk dienaresse Gods is en de
rechten der volks respecteert inzake zijn invloed
op de regeering des lands.
Geen jaars- of weekhuwélijk, maar levenslang.
Geen pers, die het volk verderft en het kwade
goed noemt, maar een Pers, die het opvoedt, te
zamen met wat op de Boekentafel ligt, in alwat
waarachtig is, alwat eerlijk is, alwat rechtvaar
dig is, alwat rein is, alwat liefelijk is, en alwat
welluidt.
Wij kunnen zelf slechts weinig aan dit reforma
torisch werk doen. Alleen maar een handvol
„meel" werpen in eiken pot, waarop wilde kolo-
l.winten staan te zieden. dit is alles. Maar het
meel zal zijn werking doen, het Evangelie is een
kr ach t, neen, een kracht Góds, en wat zou
onmogelijk voor God zijn? Wat wjj wél moeten,
't is de gave van de onderscheiding der geesten,
die door de wereld gaan, opdat wij weten in wel
ken pot wij het gezondmakende meel moeten
werpen.
Die gave is niet aller. Zoolang wij onherboren
natuurlijke menschen zijn, kunnen wij de spijzen
op 's werelds disch niet keuren. Wy zijn dan zelf
nog vreemdelingen tegenover het Evangelie. Zelfs
moet erkend, dat het natuurlijke hart óók een
groote pot is, waar giftige spijs in ligt te borre
len, te woelen en te dampen: de zonde in al haar
gedaanten. Hooger Hand moet het meel des Evan
gelies in ons hart doen zinken. Door die gezond
makende kracht vernieuwd, speuren wij het gif
der zonde terstond, en heffen wij den vinger
waarschuwend op, zeggende: „De dood is in
den pot!"
Moeders Oudste
DOOR LENA REEDIJK
(Slot)
IS ze dan toch niet alleen? Is de
hemelsche Vader dan zóó dicht bij
haar?
Jet brengt dien nacht wakende door,
telkens zit ze rechtovereind in bed en
kijkt verwilderd om zich heen. „Heere
Jezus, laat moes niet van ons heen
gaan," smeekt ze.
In het kamertje wordt het al lichiej.
Nu houdt Jet het niet langer uit.
Ze gaat vlug uit bed en doet voor
zichtig de deur open. O, als het nu
eens te laat was, dan kon ze 't nooit,
nooit meer goed maken. De ontzetten
de angst belet Jetje om voort te gaan
en ze blijft rillend even staan.
Aan het eind van de gang gaat de
deur open en Paps ziet daar het in
eengedoken figuurtje staan. Met don
ker omrande oogen kijkt ze angstvol
naar hem op.
„Paps!" 't Is een bange kreet, dien
ze uit haar keel loswringt.
In het grauwe morgenlicht ziet ze
Paps, zijn gezicht héél bleek, maar,
zijn oogen staan blij.
„Jet," zegt Paps, „de toestand van
moeder heeft een keer genomen. Moes
is heelemaal bij kennis. We hebben
alle hoop op genezing. Je mag héél
eventjes met me mee naar binnen."
Als Jet de kamer in komt, ziet ze een
scherp vermagerd gezicht. De oogen
staan diep in de kassen en richten
zich in spanning op Jet.
„Dag lieve, lieve Moes," fluistert Jet.
't Lijkt wel of bij dit ééne woordje
Moeder opeens een zonneglans in
moeders oogen doorbreekt.
„Da«g mijn kind, mijn Jet," stamelt ze
en strekt haar handen uit. die Jet vol
liefde vastgrijpt. Zoo blijft ze even
staan. Maar Paps zegt zacht achter
haar: „En nu moet je weer weg,
kindje. Moes mag zich volstrekt nog
niet vermoeien."
In het groote bed worden de verma
gerde handen saamgevouwen.
„Ik dank U, Heere," fluistert een
zwakke stem.
Het leven en de b'ijheid zijn weer in
de woning teruggekeerd.
Eiken dag wordt de zieke sterker, en
na vier weken mag ze voor 't eerst
weer eens in een makkelijke stoel
voor 't venster zit'.en.
Jet zit met een handwerkje tegenover
haar.
De zon speelt haar dartel spel en
werpt haar gu'den stralen door het
breede vensterraam.
Moeder kijkt neer op het gebogen
figuurtje voor haar.
Opeens richt Jet zich met een ruk op
en roept: „O Moes, ik ben zoo vréése-
lijk blij, dat u weer beter geworden
bent. Ik was zóó bang, zóó bang, dat
u van ons zou heengaan. En ik was
zoo leelijk tegen u geweest: En u, u
was nóóit boos op mij en dan had ik
het nóóit, nooit meer goed kunnen
maken, dan had ik niet meer om ver
geving kunnen vragen."
't Komt er a'les in één adem uit.
„Kindje," zegt moeder zacht, „ik heb
er o zooveel verdriet van gehad. Maar
ik wist en voelde óók, dat jij het erg
moeilijk had. Ik kon het me heelemaal
indenken, Jet. Ik heb God gebeden
om wijsheid en kracht om een goede
moeder voor je te zijn, opdat je dan
tenminste het gemis van je eigen
moedertje niet meer zoo zou voelen.
Maar dien middag voor mijn ziekte
was ik zóó moedeloos, 't Kwam zeker,
omdat ik mij al niet goed gevoelde.
Ik dacht. Jetje zal nóóit anders wor
den. Ik zou niet weten, hóé ze anders
moest worden. Toen werd ik ziek, en
je ziet maar, Jet, God heeft óveral
Zijn wijze bedoelingen mee, en wie op
Hem vertrouwt, Jet die zal nóóit be
schaamd uitkomen. En nu zullen we
samen opnieuw beginnen, nietwaar
Jet?"
En Jet grijpt moeders handen en zegt
uit den grond van haar hart: „Ja,
Moeder".
EEN'DAPPER MEISJE
Nabij de onherbergzame kust van
Northumberland, bespoeld door het
water der Noordzee liggen de Farne-
cilanden. Eén dier eilanden bezit een
vuurtoren, de „Longstone", waaraan
voor altijd de herinnering verbonden
blijft van dat dappere meisje, Grace
Darling.
Jaren had Grace met haar ouders in
de Longstone doorgebracht. Menig
schip, gewaarschuwd door het vuur
torenlicht, was aan een wissen onder
gang op de verborgen klippen rond
om den toren ontkomen. Begin Sep
tember 1838 bulderde er een storm
over de Farne-eilanden, die zelfs den
bewoners van het „lichthuis" schrik
aanjoeg. Enorme watermassa's beuk
ten den toren en deden hem beven
op zijn grondvesten.
Tegen het krieken van den morgen
meenden de Darlings luide kreten te
hooren. Zij zochten den omtrek a£
met hun verrekijkers en ontdekten ct
gauw op een mijl afstands een schip,
dat door den storm op de klippen
was geworpen. Een tiental matrozen
zocht zijn toevlucht in den mast, die
nog een eind boven het donderende
water uitstak. Na lange overreding
slaagde Grace er in haar vader, die
anders niet bepaald benauwd was uit
gevallen te bewegen een bcot te lan-
ceeren naar het verongelukte vaar
tuig. Het kwam vrijwel met zelf
moord overeen, maar het moest ge
probeerd. Grace nam óók een stel
roeispanen veel te roeien viel er in
dat water niet en zoo staken zij af.
Met ontzettende inspanning slaagden
vader en dochter er in negen ver
sufte en verkleumde schepelingen te
redden. Na een gevaarvollen terug
tocht bereikte men den vuurtoren en
mocht het dappere meisje de vol
doening smaken het negental gered
den voor het leven en hun familie te
behouden.
427.