j&éfni HRIJVERS HMC t NifiimvMimMin is immers juist, wat Engeland niet wil! Het wenscht, door al zijn invloed aan te wenden, nog immer een open doorbraak van vreemde belangen in Spanje te voorkomen, desnoods door den schijn te nemen voor het wezen. Mits de vrede slechts bestendigd blijft, om eindelijk te kunnen worden gefundeerd! BINNENLAND VROEGER moet er voor de kranten inderdaad een komkommertijd bestaan hebben. Naar de overlevering zegt, begon dat tijdperk zoo om streeks midden Juli, strekte zich over heel Augus tus uit en eindigde als September goed en wel op dreef was. De dagbladen gaven maar een paar pagina's en wisten die nog nauwelijks vol te krij gen. Vandaar dat de krantenschrijvers in deze pe riode grootendeels teerden op hun fantasie en ver- ha en over zeeslangen, spoken en dergelijke ijse lijkheden de wereld indroegen. Komkommertijd komt daar nü eens om! Elke dag staat de krant vol met berichten, die onze voorouders een week lang stof tot discussie en meditatie zouden hebben gegeven. Maar wij? Wij lezen die berichten, worden er soms even door getroffen maar reeds zijn we bezig met een ander bericht, dat nóg erger is. En zoo gaat het dag in dag uit. In ons vori goverzicht konden we nog melding maken van het ernstig auto-ongeval ,mr C. Rid der van Rappard, onzen gezant te Berlijn, over komen. De eerste berichten meldden, dat de dok toren den toestand wel ernstig maar toch nog niet hopeloos inzagen. Helaas moest dit verkeersonge val gelijk zooveel andere, den dood ten gevolge hebben. Uit de groote deelneming uit binnen- en buitenland bleek wel, dat de gezant een persoon lijkheid was, die alom groote achting en sympathie genoot. Onder geweldige belangstelling, vooral uit regeerings- en diplomatieke kringen, werd zijn stoffelijk overschot Woensdagmiddag te Zutfen ter aarde besteld. De dood en het verkeer men zou soms geneigd zijn te zeggen, dat deze twee hoe langer hoe meer synoniem gaan worden sparen niemand. Hoe veel kinderen werden er ook dezen zomer weer niet midden in hun argeloos spel door een voorbij- suizende auto gegrepen en levenloos tegen den grond gesmakt? Maar wie voelt zich in onzen tijd veilig op straat en op de steeds drukker wordende buitenwegen? Een aanta ldeehiemers aan het congres der Inter parlementaire Unie, dat deze week in Den Haag gehouden wordt, maakte Woensdag een uitstapje naar Amsterdam. Op den nieuwen rijksweg, ter hoogte van het viaduct nabij Oegstgeest, kwamen twee van de twaalf autobussen met elkaar in bot sing. Gelukkig liep dit ongeval nog betrekke'ijk goed af: slechts eenige heeren Liepen verwondin gen op. 't Is wel jammer, dat de vele aangename herinneringen, die deze buitenlandsche afgevaar digden straks ongetwijfeld van ons land mee nemen, met deze minder prettige ervaring moest worden aangevuld. We kunnen er zelfs niet aan denken van alle aan rijdingen en botsingen hier melding te maken. Waartoe zou 't ook dienen? Op bepaalde tijden verschijnen er tegenwoordig al statistieken van verkeers-ongevallen, die in schrikwekkende cij fers aantoonen hoe erg 't in die maand en dat kwartaal weer is geweest. Met één geval maken we een uitzondering. Ieder een heeft gelezen van de autobus, die Dinsdag middag op den Rijswjjksoheweg te Den Haag tus- schen twee trams bekneld raakte, 't Liep „wonaer boven wonder" goed af. Laat deze uitdrukking cliché zijn, die we zooveel mogelijk willen mijden ze geeft toch treffend juist weer de gedachten, die ons alLen overmeesterden, toen we van 't uit voerig relaas kennis namen. Alle hulde aan 't echtpaar S., dat de tegenwoordigheid van geest had op 't kritieke moment de kinderen zooveel mogelijk in het middenpad van de bus te trekken, door welk resoluut optreden ongetwijfeld erger is voorkomen. Velen zullen den volgenden dag met verontwaardiging hebben kennis genomen van de verklaring van den bestuurder: dat hij absoluut onervaren was in het besturen van dergelijke zware autobussen, maar het op verzoek van den ondernemer toch maar heeft gedaan. Dat in deze zaak 't laatste woord nog niet is gesproken staat wel vast en is in 't algemeen belang ook zeer wenschelyk. De vacanties loopen naar 't eind. Velen hebben hun werkzaamheden weer hervat ook al ver schijnt daarvan geen bericht in de krant en ook talrijke scholen zijn weer begonnen. Maar nauwelijks was dit 't geval of in enkele ge meenten moest om ernstige en droeve oorzaak weer tot sluiting der scholen worden overgegaan. Want het aantal gevallen van kinderverlamming neemt onrustbarend toe. Terwijl we dit schrijven is te Gouda, Boskoop, Waddingsveen, Krimpen a. d. IJsel, Reeuwijk en Den Haag deze besmettelijke ziekte geconstateerd. Aanstonds ging men over tot het nemen van de meest strenge maatregelen. Laten we hopen, dat deze ernstige ziekte in 't be- gin-stadium zal mogen worden gestuit en dat ze voor de kinderen, die er aan lijdende zijn, geen b'ijvende nadeelige gevolgen zal hebben. Stakingen zijn een bekend verschijnsel, ook al hoorde men er vroeger meer van dan de laatste jaren gelukkig 't geval is. Maar om de graanbeur- zen bij wijze van protest te sluiten is toch wel een heel krasse maatregel. Zoo men weet is de Rot- terdamsche Graanbeurs Maandag, Dinsdag en Woensdag gesloten geweest uit protest tegen de verhoogde monopolieheffingen der regeering op de builen.andsche granen. De Amsterdamsche colle ga's waren 't met dit besluit eens en pasten gelij ken maatregel toe. Gelukkig kwam er eenige ont spanning in den toestand door de tyding, dat Minister Colijn op 30 Augustus enkele afgevaar digden van den georganiseerden graanhandel in audiëntie zal ontvangen. Laten we hopen, dat 't altijd kalme en bezadigde woord van onzen minis ter-president er toe zal mogen bijdragen de gere zen bitterheid te doen wijken en dit conflict de wereld uit te helpen. Begunstigd door schoon weder hield de Nat. Cbr. Geheel-Onthouders-Vereeniging te Rotterdam haar 59e algemeene vergadering, terwijl in 't scnoone Lunteren de Calvinistische studenten en de Zendingsvrienden weer hun jaar lij ksch congres hielden. Uit de verslagen hebben we kunnen zien, dat vele belangrijke onderwerpen aan de orde kwamen en dat men in een sfeer van groote saamhoorigheid bijeen was. Zulke samenkomsten, waarin de werkers uit heel 't land elkander ont moeten, zijn vaak van groote stimuleerende betee- kenis. „Als wij de broeders zagen, zoo grepen wij moed". Dat was in Pa u'ms' dagen zoo. En dat is nóg zoo, hoeveel er in bijna twintig eeuwen ook veranderd is. Dezer dagen werd door deelnemers aan de zesde cvangelisch-socia'.e ontwikkelingscursus van het Zwitsersche Chr .Vakverbond, die gehouden wordt te Reuti (een bergdorpje in het Berner Oberland) een bezoek gebracht aan het kerkhof van Meirin- gen. Daar ligt begraven de echtgenoote van wijlen Dr A JCuyper Sr. Zij stierf 25 Augustus 1899. Op den grafsteen staat te lezen: „Gerechtvaardigd door het geloof had zij vrede bij God". Hoe het Zwitsersche Chr. Vakverbond kwam tot deze daad, die getuigt van groote piëteit? Men heeft 't in ons blad van j.l. Dinsdag kunnen lezen. De voorzitter van het congres, de heer E. Bangerter, wees in zijn openingsrede op de figuur van Dr A. Kuyper, wiens bidden en strijden ook nog heden ten dage van grooten invloed is op de ontwikkeling van de Chr. sociale gedachte in Zwitserland. Wie dat zoo leest in een krantenverslag, ontroert toch even. Hoe vaak is in ons Land gezegd, dat Kuypers beteekenis tegelijk met zijn leven eindig de. En achttien jaar na zijn sterven worden de sporen van zijn arbeid aanschouwd en dankbaar herdacht ver over de vaderlandsche grenzen. Wie waarlijk in Gods Naam en kracht de hand aan den ploeg slaat, werkt nooit vruchteloos. Dat geldt naar onze vaste overtuiging ook van den arbeid op schoolterrein en evangelisatie-ge bied verricht door den heer J. den Boeft, die deze week op 68-jarigen leeftijd overleed. Wat in den tijd vaak onder zuchten en tranen werd uitge zaaid, zal eens juichend bij schoven vol worden verzameld. Zóó zegt het de Schrift, en zóó is 't dus. DOLF VINDT ZIJN LEVENSDOEL door G. BrandtBos 1) HET jaar 1938 is zeer rijk aan eerstelingen op het gebied van de roman. Bij de vele die reeds in dit blad beoordeeld werden in de laatste maanden, voegt zich nu het boek van de Rotterdamse schrijfster, waarvan de titel hierboven is afge drukt. Reeds eerder publiceerde Me vrouw Brandt enkele kinderboeken, terwijl ze nu de sprong gewaagd heeft naar de roman. De afstand tus sen beide is niet gering en geluk kig heeft Mevr. Brandt dat ook heel goed gevoeld, hetgeen blijken mag uit de ondertitel die zij haar roman gaf: een boek voor jonge mensen. In deze toevoeging, die naar mijn me ning van wijze zelfkennis getuigt, ligt de grootste betekenis van dit boek; hierin ligt zijn kracht en zijn zwakheid, omdat zij precies aangeeft, voor wie het lezenswaard is; zyn zwakheid, omdat zij eigenlijk volledig aanduidt tot hoever de belangstelling cr voor zich zal uitstrekken: alleen jongeren zullen er bevrediging ;n kunnen vinden. Immers deze roman geeft in vlotte verhaaltrant niet meer dan" een be trekkelijk beknopt overzicht van de gebeurtenissen uit het leven van een jongeman, die niet geslaagd is voor zijn onderwijzersexamen, die ook geen tweede poging wenst te doen om dit diploma te behalen, maar die nu op andere wijze zich een behoor lijk bestaan in de maatschappij tracht te verzekeren, wat natuurlijk met verschillende moeilijkheden ge paard gaat, al zijn deze ook <?elet 370 - op de tegenwoordige tijdsomstandig heden en mede in aanmerking geno men de niet meer dan middelmatige begaafdheden van den hoofdpersoon minder groot dan men aanvanke lijk zou vermoeden. Als reclamever zorger in een welvarend bedrijf heeft hij behoorlijk succes; althans verwerft hij zich de volledige tevredenheid van zijn chef, die hem met meer dan gebruikelijke sympathie nadert en steunt hij zijn eerste optreden. Tus sen deze reële gang van het verhaal slingeren zich verschillende kleine kalverliefdeavonturen, waarin de hoofdpersoon betrokken wordt en waarin hij meer geleid wordt dan zelf leidt, tot hij ten slotte door tamelijk sterk toevallige omstandigheden op nieuw in aanraking komt met Berna van Selms, zijn vroegere klassegenoot, die evenals hij maar om andere redenen (haar vader kwam, van fraude verdacht, onschuldig in de ge vangenis en toen moest zij in haar eigen onderhoud voorzien) haar doel niet bereikte en die nu als hulp In de huishouding in haar onderhoud voorziet. Met beider verloving eindigt het boek. Dit boek van Mevr. Brandt is, hoe wel het stellig tot de Protestantse lec tuur van deze tijd moet gerekend worden, ontstaan buiten de kring van de literaire „bent", zoals wij die te genwoordig kennen. In velerlei op zicht is dit aan het boek te merken en zeg ik er dadelijk bij niet tot zijn nadeel. Immers we merken hier niets van de vaak overdreven tegen alle conventie toornende extre miteiten, die ons uit de mond van andere jongeren vaak tegenklinken. Geen gezochte en absurde probleem stelling, die toch tot geen of slechts tot negatieve oplossingen voert. Geen wild verzet tegen de ouderen al ontbreken de conflicten niet, maar zij blijven binnen de grenzen geen moordend pessimisme noch onvervul baar idealisme brengen hier de hoof den van zwakkelingen op hol of doen meer bedachtzamen medelijdend het hoofd schudden. Een natuurlijk en gezond optimisme, een krachtige levensenergie, die niet bij de (Jakken gaat neerzitten, maar aanpakt en werkt, waar anderen morren en kla gen, kan hier van gunstige invloed zijn op allen, die het hard hebben en die zwaar moeten zwoegen om het hoofd boven water te houden. Schuch ter is het boek in het godsdienstige; ook dat is tot op zekere hoogte een verdienste. Wel spreekt er geen krachtig geloof uit daden en woorden der hoofdpersonen, maar als het even om de hoek komt gluren, doet het waarachtig en echt aan; het spreekt meer van een zoeken en tasten, dan van een hebben en verzekerd zijn. Ook hierin geeft de schrijfster ons de indruk volkomen eerlijk te zijn en dat vindt steeds appreciatie. In vele andere opzichten ook de andere zijde van de medaille moeten we bezien merken we duidelijk te doen te hebben met een eersteling, die wel niet zonder belofte is, als ten minste krachtige zelfcritiek en vol harding voortgaan te streven naar verdere perfectie. De techniek is naar mijn mening hier en daar nog vrij zwak. Het boek mist ieder technisch raffinement. De stof is zeer rijk, m. i. te rijk voor dit kort bestek, maar de rijkdom blijft verborgen. Talloze schitterende situaties, waarin de schrijfster haar kracht had kunnen tonen, waar ze iets van had kunnen maken, laat ze improductief. Daardoor wordt het geheel vlak en wazig, krijgt het hier en daar meer de indruk van een kroniek dan van een roman. Evenzeer en eigenlijk hangt deze opmerking ten nauwste met de vorige samen blijven de karakters veel te veel in de grondverf. Zelfs de hoofd personen spreken ons niet toe, maken geen indruk op ons. Als we het boek uit hebben, zijn ze nog vreemden ge bleven figuren die langs ons heen- gleden, zoals we ze dagelijks ontmoe ten. Ze hebben hun merk niet gezet in onze ziel, als we ze volgende week opnieuw ontmoeten, wrijven we ons over het voorhoofd en zeggen: ja, hoe heet u ook weer, of: ik meen u meer gezien te hebben. Maar dat mag niet: de schrijver moet het merkteken der zielen branden in onze geesten, zodat we na maanden nog de contouren in scherpe lijnen voor ons geestesoog getrokken zien. Dan verheft zich in een boek boven alles uit de centrale figuur, die indruk maakt door zijn goede of slechte daden, die heel de gedachte beheerst en om wien heen al het andere zich groepeert in na- tuurlyke orde. Te veel zijn Dolf en Berna voor mij gebleven bleke om nevelde figuren, die ik niet herken nen zal dan nadat ze my eerst op nieuw hun naam en afkomst hebben genoemd. Veel sterker is dit natuur lijk het geval met de bijfiguren, in al te groot aantal aanwezig. We weten iets van Dolfs afkomst, van zijn al te bezorgde moeder, maar het zweeft alles en zinkt weg in de wemeling der overige figuren. Let Mevr. Brandt op deze hoofdzaken een volgend maal met meer aandacht, vermijdt zij meer het bykomstige en geeft zy volle kleur en glans aan de hoofdzaken, behoudt zy daarnaast haar zin voor het gezonde en natuur lijke, waaraan zo grote behoefte is, dan zal zij ons nog door menig boek kunnen verblijden. Daarom moge zij bovenstaande opmerkingen beschou wen als geschreven uit waardering en uit de hoop op een sterker en gaver werk in de toekomst, die gerust en kele jaren nog verwijderd mag zijn. J. KARSEMEIJER. IS dat geen aardige foto, die we hier naast af drukken? 't Is een oude foto van al bijna veertig jaar ge leden. Maar in deze weken vóór het grote feest stelt ons volk weer levendig belang in alles wat veertig jaar geleden is gebeurd. Op Dinsdag 6 September 1898, toen de jonge Koningin Wilhelmina in de Nieuwe Kerk te Amsterdam werd ingehuldigd, was 't al heel vroeg erg druk op de Dam. Je weet wel wat de Dam is: het grote plein vóór het koninklijk pa leis. Op dat ruime plein kunnen duizenden mensen staan, maar op die vroege morgen bleef er geen plaatsje onbezet. Om elf uur zou de Koningin de korte afstand tussen paleis en kerk te voet afleggen, maar ook vóór dat uur was er heel wat te zien. Want ook de leden van de Eerste en Tweede Kamer, de vele Indische vorsten met hun schitterend gevolg en de ministers zouden zich langs deze weg naar de kerk begeven. Zo hebben de duizenden, die veertig jaar ge leden op de Dam urenlang stonden te wachten, zich toch geen ogenblik verveeld. Telkens weer was er wat anders te zien en de Amsterdamse torens lieten de vrolijkste wijsjes horen. Tegen 11 uur nam de spanning toe. Want dat was het vastgesteld uur, waarop de Koningin zich naar het historische kerkgebouw zou be geven. En dan zou de inhuldiging plaats heb- En weet je, wat hu vooral zo aardig was? Langs de korte weg van paleis naar kerk was een dubbele rij van masten in de nationale kleuren geplaatst en deze masten waren van boven verbonden door visnetten. De masten werden vastgehouden door adelborsten en ca detten van het laatste studiejaar, dat zijn jonge lui, die nog één examen moesten doen om of ficier by de landmacht of de marine te wezen. Onder dit beweegbare baldakijn schreed nu de jonge Vorstin van het paleis naar de kerk. VEERTIG JAAR GELEDEN 17) MET een paar woorden vertelt An- dries wat er de vorige dag is gebeurd. „Aha!" zegt Oom Koos, „waait de. wind uit die hoek!" Met horten en stoten vertelt Alexan der verder: ,,'k Was vanmorgen vroeg op, baassie, en toen 'k eens buiten 't lager keek, zag ik twee hoofden in 't struikgewas verdwijnen. Ik dacht: daar moet A'exander meer van weten, 'k Sloop voorzichtig naar 't kafferpad en probeerde dicht bij de Zoeloes te komen. Maar 'k zag óf hoorde niets meer. Zo kwam ik hier bij de bocht. Opeens hoorde ik praten. Maar 't waren de Zoeloes niet, 't wa ren de vier boeren-baassies. 'k Liep nog een eindje verder en zag toen een van de Zoeloes recht op me af komen, 'k Probeerde weg te komen, maar 't was te laat. 'k Voelde hier en Alexander wijst op de verbonden wond een stekende pijn en gelijk viel 'k neer. Ik trok de assegaai er uit en zoog met m'n lippen de wond leeg. 'k Spuwde 't bloed uit en toen begon Alexander alles voor de ogen te draaien. De grond ging draaien, de, lucht ook en Alexander draaide mee. Toen zag 'k niets meer. En toen ik m'n ogen weer open deed zag ik de mooie baard van de goeie baassie, die me een lekker drankje gaf...." De kaffer slaat een begerige blik naar de tas van Oom Koos, waarin hij 't „lekkere drankje" geborgen weet. De oude Boer schatert van 't lachen, maar beslist zegt hy: „Alexander, je ben de slimste kaffer, die 'k ooit ont moet heb. Maar meer wijn krijg je niet, ook al praat je als Brugman. We zouden je gauw dronken naar 't lager moeten brengen!" De jongens kijken Oom Koos aan wat moet er nu verder gebeuren? De oude Boer staart peinzend voor zich uit alsof hij ook over deze vraag ernstig nadenkt. Maar plotseling grijpt hy zijn geweer en even later knalt een schot door de morgenstilte. Een grote blesbok, die even met de kop boven 't struikgewas uitkwam, was voor Oom Koos een te verlok kelijk buitenkansje, om dat te laten voorbijgaan. Slechts een ogenblik had 't schichtige dier zich laten zien de drie jongens hadden er zelfs niets van gemerkt maar de grote jager heeft nooit meer dan een ogenblik nodig. „We zullen de buit eerlijk delen," lacht hij, „samen uit, samen thuis. Dat wordt vanavond smullen, jongens!" De jongens slepen het dode dier uit 't struikgewas, 't Is een zware vracht en ze verheugen zich al op een heer lijk stukje vers vlees. Als men 't bijna elke. dag met „touwtjesvlees" moet doen, is zulk een buitenkansje dubbel welkom. „Hoe moeten we dit vrachtje in 't lager krijgen?" vraagt Jan Greyling, maar Gerrit zegt: „Dat gaat gemak kelijk genoeg. We binden de poten bij elkaar, steken er een flinke stok door en klaar is kees." Maar Oom Koos denkt er anders over. „We zullen eerst proberen Alexander in 't lager te krijgen, die blesbok zal wel niet meer weglopen en die halen we vanmiddag wel." De jongens zijn zó opgetogen over de prachtige bout, die 't zekere schot van Oom Koos hun bezorgd heeft, dat ze voor een ogenblik den gewonden kaffer Vergeten waren. Maar natuur lijk geven ze Oom Koos gelijk: de gewonde mens gaat vóór het dode De oude Boer legt twee geweren naast elkaar en daarop zyn dikke overjas. Nu 't zonnetje helder schynt, kan Oom Koos zyn jas best missen. „Nou even de tanden op elkaar," zegt hij dan tot Alexander en met Gerrit neemt hij den kaffer voorzichtig op. Inderdaad: de Zoeloe kan zich best zonder lachen houden, maar hij is niet kleinzerig, en op de dikke jas van Oom Koos voelt hij zich als op een zacht bed. Andries en Jan zullen den zwarte eerst een eind dragen, straks zullen Oom Koos en Gerrit hen aflossen. Zo zet de kleine stoet zich in bewe ging. Oom Koos ziet nog even om kijkt hij naar de blesbok, of speuren zijn scherpe ogen naar de verkenners van koning Dingaan? Vóór de veldtent van Piet Retief wordt de volksvergadering gehouden. Tussen de takken van een sterke eik heeft men een kerkklok gehangen en 't 1/uiden van deze klok herinnerde de Boeren er aan, dat deze Dinsdag G Juni 1837 een dag van de grootste betekenis zal worden in de geschie denis van de Hollandse stam, die hier in 't schone Zuid-Afrika een nieuw vaderland hoopt te vinden. Lang heeft de klok haar doordrin gende metalen stem laten horen tn deze stem is langs de Vetrivier, waar overal ossenwagens zijn gelegerd, ver nomen. Van alle kanten zijn de Trek- boeren naar deze volksvergadering gekomen en voor de tent van Piet Retief zijn 140 stemgerechtigde Boe ren bijeen. Andries van Staden en Jan Greyling zijn gelukkig nog op tijd. 't Was ee.. heel karwei den groten zwaren Zoe loe binnen 't lager te krijgen. Maar de lastige tocht had toch een goed verloop en Oom Koos heeft gezegd, dat wanneer Alexander enige dagen goed rust houdt, hij wel weer spoedig beter zal zijn. Vrouw van Staden was erg geschrok ken, toen ze de ongewone stoet voor haar tent zag verschijnen. Castor had door luid te blaffen gewaarschuwd, dat er iets bizonders was gebeurd; en toen klein-Pietje Alexander zo stil zag liggen, begon de jongen te schreien, want hij houdt erg veel van den kaffer, die nooit te moe of te lui is om met hem te spelen. Maar Oom Koos had allen gerust gesteld: de wond betekende niets, zei hij, en als er nu maar geen koorts bij kwam zou Alexander weer spoedig even flink in 't lager rondlopen als men dat van hem gewoon was. Tussen Boeren en kleurlingen bestaat in Zuid-Afrika een grote afstand. De Engelse zendelingen hebben er veel kwaad van verteld en geschreven. (Wordt vervoÏQd 375

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1938 | | pagina 10