j&éfni
HRIJVERS
HMC t NifiimvMimMin
is immers juist, wat Engeland niet wil! Het
wenscht, door al zijn invloed aan te wenden, nog
immer een open doorbraak van vreemde belangen
in Spanje te voorkomen, desnoods door den schijn
te nemen voor het wezen. Mits de vrede slechts
bestendigd blijft, om eindelijk te kunnen worden
gefundeerd!
BINNENLAND
VROEGER moet er voor de kranten inderdaad
een komkommertijd bestaan hebben. Naar
de overlevering zegt, begon dat tijdperk zoo om
streeks midden Juli, strekte zich over heel Augus
tus uit en eindigde als September goed en wel
op dreef was. De dagbladen gaven maar een paar
pagina's en wisten die nog nauwelijks vol te krij
gen. Vandaar dat de krantenschrijvers in deze pe
riode grootendeels teerden op hun fantasie en ver-
ha en over zeeslangen, spoken en dergelijke ijse
lijkheden de wereld indroegen.
Komkommertijd komt daar nü eens om!
Elke dag staat de krant vol met berichten, die
onze voorouders een week lang stof tot discussie
en meditatie zouden hebben gegeven. Maar wij?
Wij lezen die berichten, worden er soms even door
getroffen maar reeds zijn we bezig met een
ander bericht, dat nóg erger is. En zoo gaat het
dag in dag uit.
In ons vori goverzicht konden we nog melding
maken van het ernstig auto-ongeval ,mr C. Rid
der van Rappard, onzen gezant te Berlijn, over
komen. De eerste berichten meldden, dat de dok
toren den toestand wel ernstig maar toch nog niet
hopeloos inzagen. Helaas moest dit verkeersonge
val gelijk zooveel andere, den dood ten gevolge
hebben. Uit de groote deelneming uit binnen- en
buitenland bleek wel, dat de gezant een persoon
lijkheid was, die alom groote achting en sympathie
genoot. Onder geweldige belangstelling, vooral
uit regeerings- en diplomatieke kringen, werd zijn
stoffelijk overschot Woensdagmiddag te Zutfen
ter aarde besteld.
De dood en het verkeer men zou soms geneigd
zijn te zeggen, dat deze twee hoe langer hoe meer
synoniem gaan worden sparen niemand. Hoe
veel kinderen werden er ook dezen zomer weer
niet midden in hun argeloos spel door een voorbij-
suizende auto gegrepen en levenloos tegen den
grond gesmakt? Maar wie voelt zich in onzen tijd
veilig op straat en op de steeds drukker wordende
buitenwegen?
Een aanta ldeehiemers aan het congres der Inter
parlementaire Unie, dat deze week in Den Haag
gehouden wordt, maakte Woensdag een uitstapje
naar Amsterdam. Op den nieuwen rijksweg, ter
hoogte van het viaduct nabij Oegstgeest, kwamen
twee van de twaalf autobussen met elkaar in bot
sing. Gelukkig liep dit ongeval nog betrekke'ijk
goed af: slechts eenige heeren Liepen verwondin
gen op. 't Is wel jammer, dat de vele aangename
herinneringen, die deze buitenlandsche afgevaar
digden straks ongetwijfeld van ons land mee
nemen, met deze minder prettige ervaring moest
worden aangevuld.
We kunnen er zelfs niet aan denken van alle aan
rijdingen en botsingen hier melding te maken.
Waartoe zou 't ook dienen? Op bepaalde tijden
verschijnen er tegenwoordig al statistieken van
verkeers-ongevallen, die in schrikwekkende cij
fers aantoonen hoe erg 't in die maand en dat
kwartaal weer is geweest.
Met één geval maken we een uitzondering. Ieder
een heeft gelezen van de autobus, die Dinsdag
middag op den Rijswjjksoheweg te Den Haag tus-
schen twee trams bekneld raakte, 't Liep „wonaer
boven wonder" goed af. Laat deze uitdrukking
cliché zijn, die we zooveel mogelijk willen mijden
ze geeft toch treffend juist weer de gedachten,
die ons alLen overmeesterden, toen we van 't uit
voerig relaas kennis namen. Alle hulde aan 't
echtpaar S., dat de tegenwoordigheid van geest
had op 't kritieke moment de kinderen zooveel
mogelijk in het middenpad van de bus te trekken,
door welk resoluut optreden ongetwijfeld erger is
voorkomen. Velen zullen den volgenden dag met
verontwaardiging hebben kennis genomen van de
verklaring van den bestuurder: dat hij absoluut
onervaren was in het besturen van dergelijke
zware autobussen, maar het op verzoek van den
ondernemer toch maar heeft gedaan. Dat in deze
zaak 't laatste woord nog niet is gesproken staat
wel vast en is in 't algemeen belang ook zeer
wenschelyk.
De vacanties loopen naar 't eind. Velen hebben
hun werkzaamheden weer hervat ook al ver
schijnt daarvan geen bericht in de krant en
ook talrijke scholen zijn weer begonnen.
Maar nauwelijks was dit 't geval of in enkele ge
meenten moest om ernstige en droeve oorzaak
weer tot sluiting der scholen worden overgegaan.
Want het aantal gevallen van kinderverlamming
neemt onrustbarend toe. Terwijl we dit schrijven
is te Gouda, Boskoop, Waddingsveen, Krimpen a.
d. IJsel, Reeuwijk en Den Haag deze besmettelijke
ziekte geconstateerd. Aanstonds ging men over tot
het nemen van de meest strenge maatregelen.
Laten we hopen, dat deze ernstige ziekte in 't be-
gin-stadium zal mogen worden gestuit en dat ze
voor de kinderen, die er aan lijdende zijn, geen
b'ijvende nadeelige gevolgen zal hebben.
Stakingen zijn een bekend verschijnsel, ook al
hoorde men er vroeger meer van dan de laatste
jaren gelukkig 't geval is. Maar om de graanbeur-
zen bij wijze van protest te sluiten is toch wel een
heel krasse maatregel. Zoo men weet is de Rot-
terdamsche Graanbeurs Maandag, Dinsdag en
Woensdag gesloten geweest uit protest tegen de
verhoogde monopolieheffingen der regeering op de
builen.andsche granen. De Amsterdamsche colle
ga's waren 't met dit besluit eens en pasten gelij
ken maatregel toe. Gelukkig kwam er eenige ont
spanning in den toestand door de tyding, dat
Minister Colijn op 30 Augustus enkele afgevaar
digden van den georganiseerden graanhandel in
audiëntie zal ontvangen. Laten we hopen, dat 't
altijd kalme en bezadigde woord van onzen minis
ter-president er toe zal mogen bijdragen de gere
zen bitterheid te doen wijken en dit conflict de
wereld uit te helpen.
Begunstigd door schoon weder hield de Nat. Cbr.
Geheel-Onthouders-Vereeniging te Rotterdam
haar 59e algemeene vergadering, terwijl in 't
scnoone Lunteren de Calvinistische studenten en
de Zendingsvrienden weer hun jaar lij ksch congres
hielden. Uit de verslagen hebben we kunnen zien,
dat vele belangrijke onderwerpen aan de orde
kwamen en dat men in een sfeer van groote
saamhoorigheid bijeen was. Zulke samenkomsten,
waarin de werkers uit heel 't land elkander ont
moeten, zijn vaak van groote stimuleerende betee-
kenis. „Als wij de broeders zagen, zoo grepen wij
moed". Dat was in Pa u'ms' dagen zoo. En dat is
nóg zoo, hoeveel er in bijna twintig eeuwen ook
veranderd is.
Dezer dagen werd door deelnemers aan de zesde
cvangelisch-socia'.e ontwikkelingscursus van het
Zwitsersche Chr .Vakverbond, die gehouden wordt
te Reuti (een bergdorpje in het Berner Oberland)
een bezoek gebracht aan het kerkhof van Meirin-
gen. Daar ligt begraven de echtgenoote van wijlen
Dr A JCuyper Sr. Zij stierf 25 Augustus 1899. Op
den grafsteen staat te lezen: „Gerechtvaardigd
door het geloof had zij vrede bij God". Hoe het
Zwitsersche Chr. Vakverbond kwam tot deze daad,
die getuigt van groote piëteit? Men heeft 't in ons
blad van j.l. Dinsdag kunnen lezen. De voorzitter
van het congres, de heer E. Bangerter, wees in zijn
openingsrede op de figuur van Dr A. Kuyper,
wiens bidden en strijden ook nog heden ten dage
van grooten invloed is op de ontwikkeling van de
Chr. sociale gedachte in Zwitserland.
Wie dat zoo leest in een krantenverslag, ontroert
toch even. Hoe vaak is in ons Land gezegd, dat
Kuypers beteekenis tegelijk met zijn leven eindig
de. En achttien jaar na zijn sterven worden de
sporen van zijn arbeid aanschouwd en dankbaar
herdacht ver over de vaderlandsche grenzen.
Wie waarlijk in Gods Naam en kracht de hand
aan den ploeg slaat, werkt nooit vruchteloos.
Dat geldt naar onze vaste overtuiging ook van
den arbeid op schoolterrein en evangelisatie-ge
bied verricht door den heer J. den Boeft, die deze
week op 68-jarigen leeftijd overleed. Wat in den
tijd vaak onder zuchten en tranen werd uitge
zaaid, zal eens juichend bij schoven vol worden
verzameld.
Zóó zegt het de Schrift, en zóó is 't dus.
DOLF VINDT ZIJN LEVENSDOEL
door G. BrandtBos 1)
HET jaar 1938 is zeer rijk aan
eerstelingen op het gebied van
de roman. Bij de vele die reeds in
dit blad beoordeeld werden in de
laatste maanden, voegt zich nu het
boek van de Rotterdamse schrijfster,
waarvan de titel hierboven is afge
drukt. Reeds eerder publiceerde Me
vrouw Brandt enkele kinderboeken,
terwijl ze nu de sprong gewaagd
heeft naar de roman. De afstand tus
sen beide is niet gering en geluk
kig heeft Mevr. Brandt dat ook heel
goed gevoeld, hetgeen blijken mag
uit de ondertitel die zij haar roman
gaf: een boek voor jonge mensen. In
deze toevoeging, die naar mijn me
ning van wijze zelfkennis getuigt,
ligt de grootste betekenis van dit
boek; hierin ligt zijn kracht en zijn
zwakheid, omdat zij precies aangeeft,
voor wie het lezenswaard is; zyn
zwakheid, omdat zij eigenlijk volledig
aanduidt tot hoever de belangstelling
cr voor zich zal uitstrekken: alleen
jongeren zullen er bevrediging ;n
kunnen vinden.
Immers deze roman geeft in vlotte
verhaaltrant niet meer dan" een be
trekkelijk beknopt overzicht van de
gebeurtenissen uit het leven van een
jongeman, die niet geslaagd is voor
zijn onderwijzersexamen, die ook
geen tweede poging wenst te doen
om dit diploma te behalen, maar die
nu op andere wijze zich een behoor
lijk bestaan in de maatschappij
tracht te verzekeren, wat natuurlijk
met verschillende moeilijkheden ge
paard gaat, al zijn deze ook <?elet
370
-
op de tegenwoordige tijdsomstandig
heden en mede in aanmerking geno
men de niet meer dan middelmatige
begaafdheden van den hoofdpersoon
minder groot dan men aanvanke
lijk zou vermoeden. Als reclamever
zorger in een welvarend bedrijf heeft
hij behoorlijk succes; althans verwerft
hij zich de volledige tevredenheid
van zijn chef, die hem met meer dan
gebruikelijke sympathie nadert en
steunt hij zijn eerste optreden. Tus
sen deze reële gang van het verhaal
slingeren zich verschillende kleine
kalverliefdeavonturen, waarin de
hoofdpersoon betrokken wordt en
waarin hij meer geleid wordt dan zelf
leidt, tot hij ten slotte door tamelijk
sterk toevallige omstandigheden op
nieuw in aanraking komt met Berna
van Selms, zijn vroegere klassegenoot,
die evenals hij maar om andere
redenen (haar vader kwam, van
fraude verdacht, onschuldig in de ge
vangenis en toen moest zij in haar
eigen onderhoud voorzien) haar doel
niet bereikte en die nu als hulp In
de huishouding in haar onderhoud
voorziet. Met beider verloving eindigt
het boek.
Dit boek van Mevr. Brandt is, hoe
wel het stellig tot de Protestantse lec
tuur van deze tijd moet gerekend
worden, ontstaan buiten de kring van
de literaire „bent", zoals wij die te
genwoordig kennen. In velerlei op
zicht is dit aan het boek te merken
en zeg ik er dadelijk bij niet
tot zijn nadeel. Immers we merken
hier niets van de vaak overdreven
tegen alle conventie toornende extre
miteiten, die ons uit de mond van
andere jongeren vaak tegenklinken.
Geen gezochte en absurde probleem
stelling, die toch tot geen of slechts
tot negatieve oplossingen voert. Geen
wild verzet tegen de ouderen al
ontbreken de conflicten niet, maar zij
blijven binnen de grenzen geen
moordend pessimisme noch onvervul
baar idealisme brengen hier de hoof
den van zwakkelingen op hol of doen
meer bedachtzamen medelijdend het
hoofd schudden. Een natuurlijk en
gezond optimisme, een krachtige
levensenergie, die niet bij de (Jakken
gaat neerzitten, maar aanpakt en
werkt, waar anderen morren en kla
gen, kan hier van gunstige invloed
zijn op allen, die het hard hebben en
die zwaar moeten zwoegen om het
hoofd boven water te houden. Schuch
ter is het boek in het godsdienstige;
ook dat is tot op zekere hoogte een
verdienste. Wel spreekt er geen
krachtig geloof uit daden en woorden
der hoofdpersonen, maar als het even
om de hoek komt gluren, doet het
waarachtig en echt aan; het spreekt
meer van een zoeken en tasten, dan
van een hebben en verzekerd zijn.
Ook hierin geeft de schrijfster ons de
indruk volkomen eerlijk te zijn en dat
vindt steeds appreciatie.
In vele andere opzichten ook de
andere zijde van de medaille moeten
we bezien merken we duidelijk te
doen te hebben met een eersteling,
die wel niet zonder belofte is, als ten
minste krachtige zelfcritiek en vol
harding voortgaan te streven naar
verdere perfectie. De techniek is naar
mijn mening hier en daar nog vrij
zwak. Het boek mist ieder technisch
raffinement. De stof is zeer rijk, m. i.
te rijk voor dit kort bestek, maar de
rijkdom blijft verborgen. Talloze
schitterende situaties, waarin de
schrijfster haar kracht had kunnen
tonen, waar ze iets van had kunnen
maken, laat ze improductief. Daardoor
wordt het geheel vlak en wazig, krijgt
het hier en daar meer de indruk van
een kroniek dan van een roman.
Evenzeer en eigenlijk hangt deze
opmerking ten nauwste met de vorige
samen blijven de karakters veel te
veel in de grondverf. Zelfs de hoofd
personen spreken ons niet toe, maken
geen indruk op ons. Als we het boek
uit hebben, zijn ze nog vreemden ge
bleven figuren die langs ons heen-
gleden, zoals we ze dagelijks ontmoe
ten. Ze hebben hun merk niet gezet
in onze ziel, als we ze volgende week
opnieuw ontmoeten, wrijven we ons
over het voorhoofd en zeggen: ja, hoe
heet u ook weer, of: ik meen u meer
gezien te hebben. Maar dat mag niet:
de schrijver moet het merkteken der
zielen branden in onze geesten, zodat
we na maanden nog de contouren in
scherpe lijnen voor ons geestesoog
getrokken zien. Dan verheft zich in
een boek boven alles uit de centrale
figuur, die indruk maakt door zijn
goede of slechte daden, die heel de
gedachte beheerst en om wien heen
al het andere zich groepeert in na-
tuurlyke orde. Te veel zijn Dolf en
Berna voor mij gebleven bleke om
nevelde figuren, die ik niet herken
nen zal dan nadat ze my eerst op
nieuw hun naam en afkomst hebben
genoemd. Veel sterker is dit natuur
lijk het geval met de bijfiguren, in al
te groot aantal aanwezig. We weten
iets van Dolfs afkomst, van zijn al te
bezorgde moeder, maar het zweeft
alles en zinkt weg in de wemeling
der overige figuren.
Let Mevr. Brandt op deze hoofdzaken
een volgend maal met meer aandacht,
vermijdt zij meer het bykomstige en
geeft zy volle kleur en glans aan de
hoofdzaken, behoudt zy daarnaast
haar zin voor het gezonde en natuur
lijke, waaraan zo grote behoefte is,
dan zal zij ons nog door menig boek
kunnen verblijden. Daarom moge zij
bovenstaande opmerkingen beschou
wen als geschreven uit waardering en
uit de hoop op een sterker en gaver
werk in de toekomst, die gerust en
kele jaren nog verwijderd mag zijn.
J. KARSEMEIJER.
IS dat geen aardige foto, die we hier naast af
drukken?
't Is een oude foto van al bijna veertig jaar ge
leden. Maar in deze weken vóór het grote feest
stelt ons volk weer levendig belang in alles wat
veertig jaar geleden is gebeurd.
Op Dinsdag 6 September 1898, toen de jonge
Koningin Wilhelmina in de Nieuwe Kerk te
Amsterdam werd ingehuldigd, was 't al heel
vroeg erg druk op de Dam. Je weet wel wat de
Dam is: het grote plein vóór het koninklijk pa
leis.
Op dat ruime plein kunnen duizenden mensen
staan, maar op die vroege morgen bleef er geen
plaatsje onbezet.
Om elf uur zou de Koningin de korte afstand
tussen paleis en kerk te voet afleggen, maar
ook vóór dat uur was er heel wat te zien. Want
ook de leden van de Eerste en Tweede Kamer,
de vele Indische vorsten met hun schitterend
gevolg en de ministers zouden zich langs deze
weg naar de kerk begeven.
Zo hebben de duizenden, die veertig jaar ge
leden op de Dam urenlang stonden te wachten,
zich toch geen ogenblik verveeld. Telkens weer
was er wat anders te zien en de Amsterdamse
torens lieten de vrolijkste wijsjes horen.
Tegen 11 uur nam de spanning toe. Want dat
was het vastgesteld uur, waarop de Koningin
zich naar het historische kerkgebouw zou be
geven. En dan zou de inhuldiging plaats heb-
En weet je, wat hu vooral zo aardig was?
Langs de korte weg van paleis naar kerk was
een dubbele rij van masten in de nationale
kleuren geplaatst en deze masten waren van
boven verbonden door visnetten. De masten
werden vastgehouden door adelborsten en ca
detten van het laatste studiejaar, dat zijn jonge
lui, die nog één examen moesten doen om of
ficier by de landmacht of de marine te wezen.
Onder dit beweegbare baldakijn schreed nu
de jonge Vorstin van het paleis naar de kerk.
VEERTIG JAAR GELEDEN
17)
MET een paar woorden vertelt An-
dries wat er de vorige dag is
gebeurd.
„Aha!" zegt Oom Koos, „waait de.
wind uit die hoek!"
Met horten en stoten vertelt Alexan
der verder: ,,'k Was vanmorgen vroeg
op, baassie, en toen 'k eens buiten 't
lager keek, zag ik twee hoofden in
't struikgewas verdwijnen. Ik dacht:
daar moet A'exander meer van
weten, 'k Sloop voorzichtig naar 't
kafferpad en probeerde dicht bij de
Zoeloes te komen. Maar 'k zag óf
hoorde niets meer. Zo kwam ik hier
bij de bocht. Opeens hoorde ik praten.
Maar 't waren de Zoeloes niet, 't wa
ren de vier boeren-baassies. 'k Liep
nog een eindje verder en zag toen
een van de Zoeloes recht op me af
komen, 'k Probeerde weg te komen,
maar 't was te laat. 'k Voelde hier
en Alexander wijst op de verbonden
wond een stekende pijn en gelijk
viel 'k neer. Ik trok de assegaai er
uit en zoog met m'n lippen de wond
leeg. 'k Spuwde 't bloed uit en toen
begon Alexander alles voor de ogen
te draaien. De grond ging draaien, de,
lucht ook en Alexander draaide mee.
Toen zag 'k niets meer. En toen ik
m'n ogen weer open deed zag ik de
mooie baard van de goeie baassie, die
me een lekker drankje gaf...."
De kaffer slaat een begerige blik naar
de tas van Oom Koos, waarin hij 't
„lekkere drankje" geborgen weet.
De oude Boer schatert van 't lachen,
maar beslist zegt hy: „Alexander, je
ben de slimste kaffer, die 'k ooit ont
moet heb. Maar meer wijn krijg je
niet, ook al praat je als Brugman.
We zouden je gauw dronken naar 't
lager moeten brengen!"
De jongens kijken Oom Koos aan
wat moet er nu verder gebeuren?
De oude Boer staart peinzend voor
zich uit alsof hij ook over deze vraag
ernstig nadenkt. Maar plotseling grijpt
hy zijn geweer en even later knalt
een schot door de morgenstilte.
Een grote blesbok, die even met de
kop boven 't struikgewas uitkwam,
was voor Oom Koos een te verlok
kelijk buitenkansje, om dat te laten
voorbijgaan. Slechts een ogenblik had
't schichtige dier zich laten zien
de drie jongens hadden er zelfs niets
van gemerkt maar de grote jager
heeft nooit meer dan een ogenblik
nodig. „We zullen de buit eerlijk
delen," lacht hij, „samen uit, samen
thuis. Dat wordt vanavond smullen,
jongens!"
De jongens slepen het dode dier uit
't struikgewas, 't Is een zware vracht
en ze verheugen zich al op een heer
lijk stukje vers vlees. Als men 't bijna
elke. dag met „touwtjesvlees" moet
doen, is zulk een buitenkansje dubbel
welkom.
„Hoe moeten we dit vrachtje in 't
lager krijgen?" vraagt Jan Greyling,
maar Gerrit zegt: „Dat gaat gemak
kelijk genoeg. We binden de poten bij
elkaar, steken er een flinke stok door
en klaar is kees."
Maar Oom Koos denkt er anders
over. „We zullen eerst proberen
Alexander in 't lager te krijgen, die
blesbok zal wel niet meer weglopen
en die halen we vanmiddag wel."
De jongens zijn zó opgetogen over de
prachtige bout, die 't zekere schot
van Oom Koos hun bezorgd heeft, dat
ze voor een ogenblik den gewonden
kaffer Vergeten waren. Maar natuur
lijk geven ze Oom Koos gelijk: de
gewonde mens gaat vóór het dode
De oude Boer legt twee geweren
naast elkaar en daarop zyn dikke
overjas. Nu 't zonnetje helder schynt,
kan Oom Koos zyn jas best missen.
„Nou even de tanden op elkaar," zegt
hij dan tot Alexander en met Gerrit
neemt hij den kaffer voorzichtig op.
Inderdaad: de Zoeloe kan zich best
zonder lachen houden, maar hij is niet
kleinzerig, en op de dikke jas van
Oom Koos voelt hij zich als op een
zacht bed.
Andries en Jan zullen den zwarte
eerst een eind dragen, straks zullen
Oom Koos en Gerrit hen aflossen.
Zo zet de kleine stoet zich in bewe
ging.
Oom Koos ziet nog even om kijkt
hij naar de blesbok, of speuren zijn
scherpe ogen naar de verkenners van
koning Dingaan?
Vóór de veldtent van Piet Retief
wordt de volksvergadering gehouden.
Tussen de takken van een sterke eik
heeft men een kerkklok gehangen en
't 1/uiden van deze klok herinnerde de
Boeren er aan, dat deze Dinsdag G
Juni 1837 een dag van de grootste
betekenis zal worden in de geschie
denis van de Hollandse stam, die hier
in 't schone Zuid-Afrika een nieuw
vaderland hoopt te vinden.
Lang heeft de klok haar doordrin
gende metalen stem laten horen tn
deze stem is langs de Vetrivier, waar
overal ossenwagens zijn gelegerd, ver
nomen. Van alle kanten zijn de Trek-
boeren naar deze volksvergadering
gekomen en voor de tent van Piet
Retief zijn 140 stemgerechtigde Boe
ren bijeen.
Andries van Staden en Jan Greyling
zijn gelukkig nog op tijd. 't Was ee..
heel karwei den groten zwaren Zoe
loe binnen 't lager te krijgen. Maar
de lastige tocht had toch een goed
verloop en Oom Koos heeft gezegd,
dat wanneer Alexander enige dagen
goed rust houdt, hij wel weer spoedig
beter zal zijn.
Vrouw van Staden was erg geschrok
ken, toen ze de ongewone stoet voor
haar tent zag verschijnen. Castor had
door luid te blaffen gewaarschuwd,
dat er iets bizonders was gebeurd; en
toen klein-Pietje Alexander zo stil
zag liggen, begon de jongen te
schreien, want hij houdt erg veel van
den kaffer, die nooit te moe of te lui
is om met hem te spelen.
Maar Oom Koos had allen gerust
gesteld: de wond betekende niets, zei
hij, en als er nu maar geen koorts bij
kwam zou Alexander weer spoedig
even flink in 't lager rondlopen als
men dat van hem gewoon was.
Tussen Boeren en kleurlingen bestaat
in Zuid-Afrika een grote afstand. De
Engelse zendelingen hebben er veel
kwaad van verteld en geschreven.
(Wordt vervoÏQd
375