Een droog en koud Voorjaar DE Bijbel zegt in verheven taal: „de Koning zelfs wordt van het veld gediend". Het volk, dat de aarde bewerkt zegt hetzelfde, met andere woor den: ,,'t Mot uit de grond komme! Een mensch moet toch eten!" De winter is zacht geweest, het voorjaar zou ijs en sneeuw kunnen brengen. Het waren wijze menschen, die dit dachten. Mirtder wijze tuinders begonnen in Februari al de werkzaamheden van April te verrichten. Jaar op jaar hebben ze har den arbeid geleverd, aangedreven door oploo- pende schuld en de hoop op een beter jaar. Zij hebben aan God geroepen, om brood in hun. nood; zij hebben aan de Regeering geroepen om veler leien beginnen toch vroeg den grond opnieuw onderstboven te gooien. Er moét een keer komen, het kan niet langer wachten Van vroeg tot laat bewerken ze den grond en dwingen gestadig om de vrucht voor hun worstelen. Bij wat zij doen is niets te vergelijken. Geen schepsel kan zonder voedsel. Van hün slagen hangt alles af. Alle menschen zijn afhankelijk van hun pogen. Wie kan zonder brood? Wie kent een handel zonder producten, een transportdienst zonder vracht? Enhoe krijgt dominee anders zijn tractement? Enhoe zal de staat zijn ambtenaren betalen? De aarde is de moeder, die voor allen zorgt. En door harde arbeid zullen ze haar dwingen om volop te geven. Verantwoorde lijk aan God en alle menschen staan, zoolang het licht is, hun ruggen gekromd. Vanaf den hemel gezien zijn het evenzooveel vraagteekens achter hun werk: „Geef ons heden". Zij zwoegen op hoop en laten zich niet van de wijs brengen door wandelende menschen, met stokken als uit- roepteekens in de hand, die, of ze het weten of niet, voortdurend den hemel er aan herinneren, dat zij het hebben verdiend. De hemel wil daar zeker wel rekening mee houden?.... De aarde doet het al. Enloopen zelfs de stempelaars al niet bijna rechtop, als menschen met récht op wat de aarde door anderen moet worden ont wrongen? De tuinder knielt, de tuinder buigt en bukt, vragend duwt hij het zaad in de aarde. Hij tast alle onkruid weg, dat zijn belofte bedreigt. ,Een drooge Maart, is goud waard," en In April staat de zon te pronken aan een helderen hemel. De nachten zijn koud. Het zaad blijft onaangedaan liggen in den dro gen grond, of ontkiemt eerst en sterft. De droogte doodten de nijpende nachtvorst nept alle jong leven. Prachtig weer, juicht de mensch van de stad en het orgaan van zijn reisvereeniging wordt weer geraadpleegd. De vrouwen van deze menschen gaan zélf naar de groentekar, de meid koopt te duur in. Een tuinder wordt gemaand om zijn aanslag per are, in de crisisbelasting, te betaleneen zaad rekening en kunstmestnota kan wel even wachten. De bakker wacht niet te lang bij hun deuren men" zou kunnen denken, dat hij op centen loert. De tuinder eet zijn boterham liggende tegen den grond, verwarmd door de zon.... hij zoekt de lucht af naar regen. Het is.... het is een harde winterlucht in Mei. door G. MULDER Honderden guldens waarde aan zaad gaan ver loren. Vele noeste arbeid ls tevergeefs geweest. Opnieuw wordt de aarde bewerkt, de vraag wordt onderstreept: „Ons dagelijks brood, geef het ons heden! Maarten heeft al in geen weken zakgeld gehad en moet met zijn verloofde bijdragen aan een cadeau voor een kameraad, die gaat trouwen. „Waar trouwen die menschen van?" heeft zijn moeder gevraagd. Hij heeft daar niet op geant woord. Zijn vader wel: „dat moet ieder voor zijn eigen uitmaken". Dit bracht een daalder op tafel. En Maarten overweegt.... Misschien kan zijn meisje met ééngulÜentwintig toe, dan koopt hij wat sigaretten. Waar doe je 't voor, Wies?.... Hij biedt de bijdrage verborgen in zijn hand. Jij altijd met je gepingel.... 'k zal 't alleen wel betalen. Dan duwt hy stil de heele daalder in haar man- Zie loopen naar de vijfenvijftig tot zestig jaar samen en alle menschen vragen zonder woorden, en bleef het daar maar bij Wanneer trouwen jullie? Het voorjaar dat in hem wroet, vraagt dit ook. Ze zijn te oud voor spel. Het is nacht, als ze terug komen van de brui loft. de bruiloft van een ander, die het maar waagt. Maarten zou het ook willen wagen .Wies lacht uit de hoogte, moet zij net verdienen soms? Het wordt niks, is haar antwoord. Dit antwoord is niet van één dag, ze heeft daar al maanden over gepiekerd. Het wordt toch niks, zij zegt het hem. Zij heeft dit al eerder beweerd. Maarten is stil, hij peutert wat aan zijn vin gers.... even later rinkelt een ring dof op de zes kwartjes in haar mantelzak. Dan gooit hij zich nog eenmaal tegen haar aan.... Den volgenden morgen eischt hij met harde woorden een paar dubbeltjes van zijn moeder, voor sigaretten. Hij lijkt koud als de kille nacht vorst zelf. En op het bouwland zegt hij geen woord tegen z'n vader. Soms lacht hij hard, en dat k'inkt als een schreeuw van een krank zinnige. Maarten wroet in een vervloekte aarde. En toch zingen de vogels. En tóch zijn de boomen groen en bloeien er de bloemen. Is dit alles maar schijn? Want de bloesems van de vruchtboomen zijn bevroren, hij weet dat als vakman. Zijn vader is een geloovig man, en probeert wat met hem te praten. Maarten, we zijn nog nooit iets te kort ge komen Nou, ik wel! Dat denk je maar. God weet wat goed voor ons is. En als ik me niet vergis, dan komt er ver andering. Het is al avond, de zon is ondergegaan. Vannacht vriest het wéér, zegt Maarten koud. De vader antwoordt niet, maar kijkt voor zich uit. Aan den ingang van het dorpje Kethél (hij Schiedam) hebben de bewoners Dinsdag reeds een eere poort oyer den weg geplaatst in verband met het a.s. reg eeringsjubileum va/n H. M. de Koningin. Zou Kethel in dit opzicht niet de eerste gemeente zijn? 856 De slooten en het lage land staan als in een nevel, hij weet dat dit regen belooft en zacht weer. Door dit gezicht wordt hij bewogen en zijn oogen lichten van hoop.... Hij blijft daar maar staan kijken. Nou, 't is avondzegt Maarten. De vader wijst naar dien lagen nevel en zegt: Moet je zien, 't is of alles onder water staat. Is het niet mooi? Maarten wendt ontroerd zijn gezicht; je zou schreien van dien prachtigen avond. Maar ze verlangen ook naar huis, waar moeder de vrouw waoht met de boterham. Het zal wel weer stroop zijn, missohien een warme prak. Veel jong goed van zeventien, achttien jaar, fietst naar buiten; heeren loopen in een lichte jas en de dames pronken met een zomerhoedje. De vader loopt op klompen naar huis, de rug nog gebogen.... en Maarten verwisselt in 't sohuur- .tje op 't land zijn klompen voor schoenen, en fietst. Hij is eerder thuis dan zijn vader. Maar waarvóór zal hy zich gaan verkleeden? Anders fietst hij 's avonds ook een eindje om met zijn meisje, wat moet hy nü doen? Hy verkleedt zich niet en gaat in z'n werkklee- ren aan tafel zitten. Komt vader? De moeder vraagt eigenlijk: Waarom verkleedt jij je niet? Maarten antwoordt niet, hij grijpt- de krant. En dan leest hij van de droogte en de nachtvorst op andere plaatsenen dat er regen op komst is. Hij gelooft niet meer in regen en gooit de krant weg. Eten we? Vader komt zoo, wacht nu even.... Dan steekt hij een sigaret aan en zuigt nijdig de rook naar binnen. Wat doe je toch te róóken voor 't eten? ver maant moeder. De scha van 't droge, koude voorjaar is haar ook niet in de kleeren blijven Maarten kan hierop niet luid-op antwoorden en duwt een hard woord weg. Zijn moeder is hem te min, om mee te vechten. Hij zou naar den Haag willen gaan om de Regeering-zèlf op hun vestzak te spuwen: eerst meer belasting betalen om later minder steun te ontvangen. Kunnen ze hem soms óók gebruiken als ambtenaar? Hij doorleeft, dat hij daar opspeelten staart terwijl naar de boterhammen met stroop. Ik heb niet anders, zucht de moeder. Vraag ik soms om wat anders? Nee, maar zit dan niet zoo te kijken. Daar is de vader, hij laat zich zakken in een gemakkelijken rieten stoel. Een knap mensch, die hem vóór bedtijd daar vandaan krijgt. Vanuit de stoel knikt hij naar zijn vrouw: goe denavond. Er lacht iets aan hem als hij dat doet. Haar woorden worden daardoor zachter. Ik denk, dat het den langsten tijd droog is geweest, hioeder. 't Is te hopen Zij knikt terug, daarna eten ze. Als ze daarmee klaar zijn, staat Maarten op. Hij moet iets aan zijn fiets repareeren, zegt hij. Wies moet niet denken, dat hij met hangende pootjes bij haar terugkomt. Liefde?.... als je maar geld hebt of ambtenaar bent.... Een boerenjongen blijft by hem staan, terwyl hij nog met zijn fiets bezig is. Die heeft Wies wel eens achter de rokken geloopen. Maarten heeft geen last meer van hem en toch kan hij die knul niet recht zetten. Waarom blijft die vent nu bij hem staan? Droog hé! Ja, dat kan wel! Je kunt de koeien wel weer naar de stal brengen of in 't hooiland jagen. Alles gaat dood en eerstdaags hoor je van weidebrand. Jij hebt zeker graag regen?.... Jullie zeker niet! Maarten prutst aan een moertje en zint op een scherp woord, waarom loopt die boerekaffer niet door? Je vangt vanzelf te weinig water in je melk- Maar daar weet die boer wel een antwoord op. Erg verlegen is hy ook al niet, een boer mag een tuinder antwoorden. Daarom: Jij drinkt tóch meer water dan melk! Maarten voelt wat de vent bedoelt en weet zoo gauw geen behoorlijk antwoord. Hij is trouwens ook al klaar met zijn fiets. Jij bent wel een gezellige vent, moet ik zeggen! Het zijn geen jongens meer. Ze kunnen mekaar niet meer met de kl/omp te lijf.ze hebben hun verstand! Daarom loopt de boer verder en zegt: 'k Zal je meisje de groete doen! Maarten is al om den hoek van het huis, om z'n fiets achter te zetten en roept hem na: Denk er om, dat je 't niet vergeet! Die boer woont dicht bij zijn meisje. Maarten heeft wel zin om hem na te loopen en buiten een pak slaag te geven. Maar dan schampt zijn been tegen den opstap van de fiets. Hij wrijft eyen over de plek, die hem pijn doet. Dan gooit hij de fiets kwaad van zich af, stroopt zijn broeks pijp omhoog en kijkt.... Och, het is niks. Hij kan het amper zien. Deze slag is verloren, hij had moeten bloeden. Door de kamerdeur roept hij welterusten en geeft geen antwoord op het roepen van moeder, waar om hij zoo vroeg naar boven gaat. Maar hij gaat niet naar bed. Nee, Maarten zoekt pen en papier, hij zal schrijvenhij zal zwart op wit Wies zeggen waar het op staat. Zij moet maar een ambtenaar nemen, een school meester of.... een rijken boer. Lieve Wies.... Beste Wies.... nee Wies, niks meer dan Wies. En verder komt hij niet. Kwaad om z'n onmacht, kletst hij z'n kleeren op een stoel en gooit zichzelf in bed. Hij huilt niet. kón hij maar huilen. Hij denkt dat hij niet zal kunnen slapen, maar zijn vermoeide lichaam helpt hem. Den volgenden dag is de lucht eerst bewolkt. Tegen den middag breekt de zon door en blijft meester van het terrein. Dan komen de wolken opnieuw en een lauwwarme lucht maakt het een mensch in zijn kleeren benauwd. Heele kleine droppeltjes beginnen van boven naar beneden te zweven. Ze vallen eigenlijk niet. Maarten zoekt zijn vader en ziet dat die stil op zijn hurken zit te kijken naar de fijne druppeltjes. De oude man veegt met een vuile hand zich het zweet van het voorhoofd en zegt dan lachend: Er valt nog méér van m'n hoofd Maarten laoht daar wel om, maar hoort eigenlijk zijn vader zeggen: „Zie je wel jonge, dat de Heere het goed met ons voor heeft? Hij heeft ons bidden weer gehoord; ons past niets dan dankbaarheid, Maarten." En dan geeft hij vader gelijk. Hij is zelf zoo'n harde kluit en het dankbare gezicht van zijn vader, dat is de regen en maakt hem murw. Hij loopt met de fiets in de hand naast vader naar huis. De oude man heeft zijn jasje los over de schouder gegooid en zijn voeten vallen hier en daar neer op den weg, hy heeft veel ruimte noodig. Dan blijft hy staan, de oude, en zoekt iets in zijn jaszak. Het regent nu lekker en de vader veegt zich het nat van zijn gezicht, zweet en water, hij zegt: De klep van m'n pet is lek. En dan lacht die oude tegen z'n zoon, hij lacht hem uit.de lach staat in zijn oogen. Maarten lacht ook en het is voor hem een ver lossing. Wat wil die oude toch in zyn zak? Waar zoekt u om? De vader zoekt niet meer, hij heeft gevonden en diept een papieren zakje op uit z'n jaszak er zitten twee sigaren in. Steek es op? Ze zuigen van één vlammetje. De sigaar van Maarten is iets gekneusd. Hij likt een blaadje terecht en trekt opnieuw. De strijd tusschen water en vuur is begonnen. Moeder staat hen buiten te wachten en schudt afkeurend met het hoofd over die sigaren. Het goud valt uit de lucht, moeder! Een sigaar kan niet beter verdedigd worden, dan met een klap op de portemonnaie: ik héb ze! Zoo doet die man nu. En Maarten lacht.en wasoht en verkleedt zich vóór 't eten. Zyn moeder moppert. Moet hij met zijn beste pak naar buiten in die regen? Maarten moét naar buiten. Het is of daar de wereld veranderd is. De regen doet wonderen. Het water toovert het land levend, de planten frisch en alles ruikt naar een paradijs. Hij wil eigenlijk nog niet, maar zijn fiets zoekt het gewende paadjeKeer eens een fiets, als dié het begrepen heeft. Zyn meisje staat met den mantel om, buiten naar den regen te kijken. De fiets houdt voor haar stil. Er zit toch iets niet goed vast aan die fiets. Maarten stapt af en bukt zich meteen. Nee, hij kan het toch niet vinden. Wies kijkt ook, want wat één niet vindt.... Is 't er iets los? Ze vinden het samen óók niet en rechten hun rug. Wat gevaarlijk is, want dan treffen de oogen elkaar Zij lacht even, om de tranen Ie keeren. Hij zet nu z'n fiets wat aan den kant, gaat naast haar staan en kijkt zoo naar zijn rijwiel. Hij heeft pas gerepareerd en schoongemaakt. Wies moet daar wat van zeggen. Wies wordt zeker moe van het staan, tenminste, zij leunt met haar arm op zijn schouder. Het regent!zegt Maarten. Heerlijk, antwoordt Wies. Dan staan ze .samen naar dien regen te kijken, die alles goed maakt. Vóór het huis fluit iemand. Maarten wil gaan kijken, maar Wies houdt hem Het is die vent maar.... Welke vent? Och, die kerel, je weet wel Dan wil Maarten dat heerschap toch wel eerts zien, die het haar lastig maakt. O! zegt de jongkerel en duwt met de hand tegen een telefoonpaal z'n fiets vooruit. Eén rei ziger tegelijk in een winkel, één koopman bij een boeren één jongen tegelijk bij een meisje.... die knul is toch niet ongeschikt. Met een kameraadschappelijke groet bonjourt hij met de hand: even goeie vrienden, neem me niet kwalijk. En Maarten zwaait terug, dronken van alle goed heid om hem heen. Interieur van de oude St. Marienkirche vam. Lemgo Dan: De moeder van Wies tikt tegen de ruit.ze moeten zoo niet buiten blijven staan. In de gang slaat hij een arm om haar heen. Een jongenshand tast in de mantelzak van een meisje en vindt een nat zakdoekje, zes kwar tjes en een ring. De ring laat hij haar zien: wat doet jij daarmee in je zak? Zij begrijpt dat ook niet en past hem om zijn vinger. Die ring past, als is hij voor hem gemaakt.... Daar smaakt een kop koffie op! Op zoo'n regentje, ja! LEMGO, DE STAD DER HEKSEN-PROCESSEN (Van onzen Duitschen Correspondent/. HET is weliswaar rond vijfendertig jaar ge leden, maar het ligt nog in onze herinnering als de dag van gisteren: het stadje Lemgo. Want vader vertelde ons huiveringwekkende verhalen van de heksenprocessen, welke daar eenmaal schering en inslag geweest moeten zijn. Doch ook veel goeds wist hij van Lemgo te ver tellen, want het was eenmaal een belangrijke hansestad en bovendien behoorde het tot de nog steeds overwegend katholieke steden in West- falen, waar de reformatie onder Maarten Luther het eerst ingang heeft gevonden. In de twintig jaar van onze werkzaamheid te Berlijn waren wij meerdere malen in Westfalen en eenmaal bezochten wij van Minden uit het statige Bückeburg, eenmaal de residentie van het voormalige vorstendom Schaumburg-Lippe. Maar door omstandigheden, welke klaarblijkelijk sterker waren dan ons verlangen, kwam het niet tot een bezoek aan Lemgo. Ditmaal, tijdens een studiereisje door Westfalen, is deze lievelingswensch dan toch eindelijk in vervulling gegaan. Wij bevonden ons in Bad Salzuflen en kwamen daar te weten, dat men van hieruit binnen een goed kwartier per auto Lemgo kan bereiken. Dat gaf den doorslag en hoewel het reeds avond begon te worden, maakten wij ons reisvaardig. Wij bleken het juiste moment uitgekozen te heb ben, want voor we het eigenlijk beseften, be vonden wij ons in de middeleeuwen. Men wordt bevangen door de zwijgende somberheid van straten, huizen en menschen. Voor het statige stadhuis met' zijn gezelligen bierkelder begeven we ons direct naar de Breitenstrasse ,waar het huis van den heksenburgemeester staat. Het is de trots van Lemgo en terecht, want zulk een prachtstuk van Duitsche renaissance zagen wij nog niet eerder. Twee fraaie erkers verhoogen het effect en de geheele voorgevel, die spits toe loopt, is rijkelijk versierd met allegorische figu ren, ornamenten en halve zuilen. Boven het portaal zien wij Adam en Eva tusschen hen den boom met den appel des goeds en des kwaads. Geloof, hoop en liefde worden door engelen weergegeven en de symbolen van dapperheid en gerechtigheid ontbreken hier niet. Boven het portaal lezen wij met gouden letteren: In Godes Namen und Christus Frede heft dut Hues Hermann Kruwel buet an diese Stede a. 1571. Het is inmiddels weliswaar avond geworden, maar in het rechterhoekje ontdekken wij een horlogemaker, die nog druk aan den arbeid is en we begeven ons door de zware deur naar binnen. Wij vertellen van onze alleszins gemoti veerde belangstelling voor de stad Lemgo en speciaal voor het „Hexenbürgermeisterhaus" en dat schynt hem te frappeeren, want hij laat zijn werk liggen en verklaart zich bereid, ons door het pas kortelings tot museum gepromoveerde gebouw rond te leiden. Wij vragen naar den bouwmeester van het huis, Hermann Kruwel en komen te weten, dat deze tot een oeroude patriciërsfamilie van Lemgo be hoorde. Hij was burgemeester der stad en genoot hoog aanzien bij de vorstelijke familie. Diens naam draagt het huis evenwel niet, want het is genoemd naar burgemeester Hermann Kothmann, die honderd jaar later erin woonde en deze was al net als zyn voorganger Kerckmann berucht om den bloedigen ijver, waarmede hij heksen en toovenaars liet „justifizieren". Alsof de gruwelen van den Dertigjarigen Oorlog nog niet voldoende waren, begon in Lemgo het onzalig bijgeloof aan heksen en toovenarij veld te winnen en het heeft er zulk een omvang aangenomen, dat de roem der eens zoo rijke en machtige hanzestad ook in onzen tijd nog te lijden heeft onder den boozen invloed van dien tijd. Het dichtbij liggende Herford wordt bezocht, maar de badgasten van Salzuflen en Oeyhn- hausen gaan liever naar Detmold of Münster of Paderborn dan naar het toch zoo waardevolle Lemgo. Tusschen 1628 en 1635 hebben 69 terechtstellingen plaatsgevonden, 1653 begon de achtervolging was Hermann Kolhmann, die zijn eerste dienst jaar van burgemeester dr Kerckmann, haar hoogtepunt. Deze toch liet, bijgestaan door den stadssecretaris Johan Berner, in dat eene jaar 37 ongelukkige mannen en vrouwen folteren en ter dood veroordeelen. Zijn „waardige opvolger" was Hermann Kothmann(, die zijn eerste dienst jaar met de onderteekening van 25 doodvonnissen inleidde. De beul, meester David Klaus, verstond de kunst, door middel van de griezelige folter- instrumenten welke die in onzen Haagschen Gevangenpoort in den schaduw stellen en door het stellen van de zoogenaamde „pijnlijke vraag" zijn slachtoffers tot een bekentenis te brengen. Herriepen zij deze later in den heksen- toren, dan werd de juridische faculteit van het naburige Rinteln te hulp geroepen en in zeer dringende gevallen wendde men zich tot de schepenen te Leipzig waar tegenwoordig als hoogste juridische instantie nog altijd het „Reichs- gericht" zetelt om langs dien weg het eenmaal uitgesproken vonnis ten uitvoer te kunnen brengen. Onder deskundige leiding beleven wij in den laten avond al deze „Greuelmarchen" uit de middeleeuwen en ter verduidelijking wandelen we dan halverwege opgelucht naar de Oosterpoort, waar het verbranden en naar het statige Marktplein, waar het onthoofden der heksen plaats vond. Het laatste offer, de weduwe Blattgerste, is hier onder burgemeester Kothmann op 18 Maart 1681 levend verbrand en sedertdien begon een betere tijd aan te breken. Het zoogenaamde „Heksen- en Zwarte Boek" heeft men 31 December 1751 in het openbaar verbrand. Om weer eenigszins op ons verhaal te komen, begeven wij ons thans naar de oude Sankt Marien kirche, waar we in den laten avond door den voorganger ds Enno Eilers op beminnelijke wijze begroet worden. Wij vertellen hem van ons bezoek aan het heksennest en hy schijnt onze gedeprimeerdheid volkomen te begrijpen, want voor we het weten, worden we vergast op een orgelconcert en mogen we naar Sebastiaan Bach luisteren. Om ons heen liggen de vorsten en vorstinnen zur Lippe begraven en plotseling be seffen wij, dat we ons in Lippe bevinden, het geboorteland van Prins Bernhard. Of ook hem in zijn prille jeugd de sagen en legenden ter oore gekomen zijn, welke Lemgo gemaakt heb ben tot een der merkwaardigste stadjes in het aan geschiedenis en natuur®**"*'"' zoo rijke Westfalen? Losse Nummers Zondagsblad Gaarne zijn wij bereid, voor zoover de voorraad strekt, onze lezers aan losse nummers Zondagsblad te helpen. Wij brengen daarvoor 5 ct. per nummer in rekening en verzoeken vriendelijk het bedrag gelijk bij de bestelling te voldoen. DE ADMINISTRATIE 357

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1938 | | pagina 10