Een droog en koud Voorjaar
DE Bijbel zegt in verheven taal: „de Koning zelfs
wordt van het veld gediend". Het volk, dat de
aarde bewerkt zegt hetzelfde, met andere woor
den: ,,'t Mot uit de grond komme! Een mensch
moet toch eten!"
De winter is zacht geweest, het voorjaar zou ijs
en sneeuw kunnen brengen. Het waren wijze
menschen, die dit dachten. Mirtder wijze tuinders
begonnen in Februari al de werkzaamheden van
April te verrichten. Jaar op jaar hebben ze har
den arbeid geleverd, aangedreven door oploo-
pende schuld en de hoop op een beter jaar. Zij
hebben aan God geroepen, om brood in hun. nood;
zij hebben aan de Regeering geroepen om veler
leien beginnen toch vroeg den grond opnieuw
onderstboven te gooien.
Er moét een keer komen, het kan niet langer
wachten
Van vroeg tot laat bewerken ze den grond en
dwingen gestadig om de vrucht voor hun
worstelen.
Bij wat zij doen is niets te vergelijken. Geen
schepsel kan zonder voedsel. Van hün slagen
hangt alles af. Alle menschen zijn afhankelijk van
hun pogen. Wie kan zonder brood? Wie kent een
handel zonder producten, een transportdienst
zonder vracht? Enhoe krijgt dominee anders
zijn tractement? Enhoe zal de staat zijn
ambtenaren betalen? De aarde is de moeder, die
voor allen zorgt. En door harde arbeid zullen ze
haar dwingen om volop te geven. Verantwoorde
lijk aan God en alle menschen staan, zoolang het
licht is, hun ruggen gekromd. Vanaf den hemel
gezien zijn het evenzooveel vraagteekens achter
hun werk: „Geef ons heden". Zij zwoegen op
hoop en laten zich niet van de wijs brengen
door wandelende menschen, met stokken als uit-
roepteekens in de hand, die, of ze het weten of
niet, voortdurend den hemel er aan herinneren,
dat zij het hebben verdiend. De hemel wil daar
zeker wel rekening mee houden?.... De aarde
doet het al. Enloopen zelfs de stempelaars
al niet bijna rechtop, als menschen met récht op
wat de aarde door anderen moet worden ont
wrongen?
De tuinder knielt, de tuinder buigt en bukt,
vragend duwt hij het zaad in de aarde. Hij tast
alle onkruid weg, dat zijn belofte bedreigt.
,Een drooge Maart, is goud waard," en
In April staat de zon te pronken aan een helderen
hemel. De nachten zijn koud.
Het zaad blijft onaangedaan liggen in den dro
gen grond, of ontkiemt eerst en sterft. De droogte
doodten de nijpende nachtvorst nept alle
jong leven. Prachtig weer, juicht de mensch van
de stad en het orgaan van zijn reisvereeniging
wordt weer geraadpleegd. De vrouwen van deze
menschen gaan zélf naar de groentekar, de meid
koopt te duur in.
Een tuinder wordt gemaand om zijn aanslag per
are, in de crisisbelasting, te betaleneen zaad
rekening en kunstmestnota kan wel even wachten.
De bakker wacht niet te lang bij hun deuren
men" zou kunnen denken, dat hij op centen loert.
De tuinder eet zijn boterham liggende tegen den
grond, verwarmd door de zon.... hij zoekt de
lucht af naar regen.
Het is.... het is een harde winterlucht in Mei.
door G. MULDER
Honderden guldens waarde aan zaad gaan ver
loren. Vele noeste arbeid ls tevergeefs geweest.
Opnieuw wordt de aarde bewerkt, de vraag wordt
onderstreept: „Ons dagelijks brood, geef het ons
heden!
Maarten heeft al in geen weken zakgeld gehad
en moet met zijn verloofde bijdragen aan een
cadeau voor een kameraad, die gaat trouwen.
„Waar trouwen die menschen van?" heeft zijn
moeder gevraagd. Hij heeft daar niet op geant
woord. Zijn vader wel: „dat moet ieder voor zijn
eigen uitmaken". Dit bracht een daalder op tafel.
En Maarten overweegt.... Misschien kan zijn
meisje met ééngulÜentwintig toe, dan koopt hij
wat sigaretten.
Waar doe je 't voor, Wies?....
Hij biedt de bijdrage verborgen in zijn hand.
Jij altijd met je gepingel.... 'k zal 't alleen
wel betalen.
Dan duwt hy stil de heele daalder in haar man-
Zie loopen naar de vijfenvijftig tot zestig jaar
samen en alle menschen vragen zonder woorden,
en bleef het daar maar bij
Wanneer trouwen jullie?
Het voorjaar dat in hem wroet, vraagt dit ook.
Ze zijn te oud voor spel.
Het is nacht, als ze terug komen van de brui
loft. de bruiloft van een ander, die het maar
waagt.
Maarten zou het ook willen wagen .Wies lacht
uit de hoogte, moet zij net verdienen soms?
Het wordt niks, is haar antwoord. Dit antwoord
is niet van één dag, ze heeft daar al maanden
over gepiekerd. Het wordt toch niks, zij zegt het
hem. Zij heeft dit al eerder beweerd.
Maarten is stil, hij peutert wat aan zijn vin
gers.... even later rinkelt een ring dof op de
zes kwartjes in haar mantelzak. Dan gooit hij
zich nog eenmaal tegen haar aan....
Den volgenden morgen eischt hij met harde
woorden een paar dubbeltjes van zijn moeder,
voor sigaretten. Hij lijkt koud als de kille nacht
vorst zelf. En op het bouwland zegt hij geen
woord tegen z'n vader. Soms lacht hij hard, en
dat k'inkt als een schreeuw van een krank
zinnige.
Maarten wroet in een vervloekte aarde.
En toch zingen de vogels. En tóch zijn de boomen
groen en bloeien er de bloemen. Is dit alles maar
schijn? Want de bloesems van de vruchtboomen
zijn bevroren, hij weet dat als vakman.
Zijn vader is een geloovig man, en probeert wat
met hem te praten.
Maarten, we zijn nog nooit iets te kort ge
komen
Nou, ik wel!
Dat denk je maar. God weet wat goed voor ons
is. En als ik me niet vergis, dan komt er ver
andering.
Het is al avond, de zon is ondergegaan.
Vannacht vriest het wéér, zegt Maarten koud.
De vader antwoordt niet, maar kijkt voor zich uit.
Aan den ingang van het dorpje Kethél (hij Schiedam) hebben de bewoners Dinsdag reeds een eere
poort oyer den weg geplaatst in verband met het a.s. reg eeringsjubileum va/n H. M. de
Koningin. Zou Kethel in dit opzicht niet de eerste gemeente zijn?
856
De slooten en het lage land staan als in een nevel,
hij weet dat dit regen belooft en zacht weer.
Door dit gezicht wordt hij bewogen en zijn oogen
lichten van hoop.... Hij blijft daar maar staan
kijken.
Nou, 't is avondzegt Maarten.
De vader wijst naar dien lagen nevel en zegt:
Moet je zien, 't is of alles onder water staat.
Is het niet mooi?
Maarten wendt ontroerd zijn gezicht; je zou
schreien van dien prachtigen avond.
Maar ze verlangen ook naar huis, waar moeder
de vrouw waoht met de boterham. Het zal wel
weer stroop zijn, missohien een warme prak.
Veel jong goed van zeventien, achttien jaar, fietst
naar buiten; heeren loopen in een lichte jas en
de dames pronken met een zomerhoedje.
De vader loopt op klompen naar huis, de rug nog
gebogen.... en Maarten verwisselt in 't sohuur-
.tje op 't land zijn klompen voor schoenen, en
fietst.
Hij is eerder thuis dan zijn vader.
Maar waarvóór zal hy zich gaan verkleeden?
Anders fietst hij 's avonds ook een eindje om
met zijn meisje, wat moet hy nü doen?
Hy verkleedt zich niet en gaat in z'n werkklee-
ren aan tafel zitten.
Komt vader?
De moeder vraagt eigenlijk: Waarom verkleedt
jij je niet?
Maarten antwoordt niet, hij grijpt- de krant.
En dan leest hij van de droogte en de nachtvorst
op andere plaatsenen dat er regen op komst
is. Hij gelooft niet meer in regen en gooit de
krant weg.
Eten we?
Vader komt zoo, wacht nu even....
Dan steekt hij een sigaret aan en zuigt nijdig
de rook naar binnen.
Wat doe je toch te róóken voor 't eten? ver
maant moeder. De scha van 't droge, koude
voorjaar is haar ook niet in de kleeren blijven
Maarten kan hierop niet luid-op antwoorden en
duwt een hard woord weg. Zijn moeder is hem
te min, om mee te vechten. Hij zou naar den
Haag willen gaan om de Regeering-zèlf op hun
vestzak te spuwen: eerst meer belasting betalen
om later minder steun te ontvangen. Kunnen ze
hem soms óók gebruiken als ambtenaar?
Hij doorleeft, dat hij daar opspeelten staart
terwijl naar de boterhammen met stroop.
Ik heb niet anders, zucht de moeder.
Vraag ik soms om wat anders?
Nee, maar zit dan niet zoo te kijken.
Daar is de vader, hij laat zich zakken in een
gemakkelijken rieten stoel. Een knap mensch, die
hem vóór bedtijd daar vandaan krijgt.
Vanuit de stoel knikt hij naar zijn vrouw: goe
denavond. Er lacht iets aan hem als hij dat doet.
Haar woorden worden daardoor zachter.
Ik denk, dat het den langsten tijd droog is
geweest, hioeder.
't Is te hopen
Zij knikt terug, daarna eten ze.
Als ze daarmee klaar zijn, staat Maarten op. Hij
moet iets aan zijn fiets repareeren, zegt hij. Wies
moet niet denken, dat hij met hangende pootjes
bij haar terugkomt. Liefde?.... als je maar geld
hebt of ambtenaar bent....
Een boerenjongen blijft by hem staan, terwyl hij
nog met zijn fiets bezig is. Die heeft Wies wel
eens achter de rokken geloopen. Maarten heeft
geen last meer van hem en toch kan hij die knul
niet recht zetten. Waarom blijft die vent nu bij
hem staan?
Droog hé!
Ja, dat kan wel!
Je kunt de koeien wel weer naar de stal
brengen of in 't hooiland jagen. Alles gaat dood
en eerstdaags hoor je van weidebrand.
Jij hebt zeker graag regen?....
Jullie zeker niet!
Maarten prutst aan een moertje en zint op een
scherp woord, waarom loopt die boerekaffer niet
door?
Je vangt vanzelf te weinig water in je melk-
Maar daar weet die boer wel een antwoord op.
Erg verlegen is hy ook al niet, een boer mag
een tuinder antwoorden. Daarom:
Jij drinkt tóch meer water dan melk!
Maarten voelt wat de vent bedoelt en weet zoo
gauw geen behoorlijk antwoord. Hij is trouwens
ook al klaar met zijn fiets.
Jij bent wel een gezellige vent, moet ik zeggen!
Het zijn geen jongens meer. Ze kunnen mekaar
niet meer met de kl/omp te lijf.ze hebben
hun verstand! Daarom loopt de boer verder en
zegt:
'k Zal je meisje de groete doen!
Maarten is al om den hoek van het huis, om z'n
fiets achter te zetten en roept hem na:
Denk er om, dat je 't niet vergeet!
Die boer woont dicht bij zijn meisje. Maarten
heeft wel zin om hem na te loopen en buiten een
pak slaag te geven. Maar dan schampt zijn been
tegen den opstap van de fiets. Hij wrijft eyen
over de plek, die hem pijn doet. Dan gooit hij
de fiets kwaad van zich af, stroopt zijn broeks
pijp omhoog en kijkt.... Och, het is niks. Hij
kan het amper zien. Deze slag is verloren, hij
had moeten bloeden.
Door de kamerdeur roept hij welterusten en geeft
geen antwoord op het roepen van moeder, waar
om hij zoo vroeg naar boven gaat.
Maar hij gaat niet naar bed. Nee, Maarten zoekt
pen en papier, hij zal schrijvenhij zal zwart
op wit Wies zeggen waar het op staat.
Zij moet maar een ambtenaar nemen, een school
meester of.... een rijken boer.
Lieve Wies.... Beste Wies.... nee Wies, niks
meer dan Wies. En verder komt hij niet. Kwaad
om z'n onmacht, kletst hij z'n kleeren op een
stoel en gooit zichzelf in bed. Hij huilt niet.
kón hij maar huilen. Hij denkt dat hij niet zal
kunnen slapen, maar zijn vermoeide lichaam
helpt hem.
Den volgenden dag is de lucht eerst bewolkt.
Tegen den middag breekt de zon door en blijft
meester van het terrein. Dan komen de wolken
opnieuw en een lauwwarme lucht maakt het een
mensch in zijn kleeren benauwd. Heele kleine
droppeltjes beginnen van boven naar beneden te
zweven. Ze vallen eigenlijk niet.
Maarten zoekt zijn vader en ziet dat die stil op
zijn hurken zit te kijken naar de fijne druppeltjes.
De oude man veegt met een vuile hand zich het
zweet van het voorhoofd en zegt dan lachend:
Er valt nog méér van m'n hoofd
Maarten laoht daar wel om, maar hoort eigenlijk
zijn vader zeggen: „Zie je wel jonge, dat de
Heere het goed met ons voor heeft? Hij heeft
ons bidden weer gehoord; ons past niets dan
dankbaarheid, Maarten."
En dan geeft hij vader gelijk. Hij is zelf zoo'n
harde kluit en het dankbare gezicht van zijn
vader, dat is de regen en maakt hem murw.
Hij loopt met de fiets in de hand naast vader
naar huis. De oude man heeft zijn jasje los over
de schouder gegooid en zijn voeten vallen hier
en daar neer op den weg, hy heeft veel ruimte
noodig. Dan blijft hy staan, de oude, en zoekt
iets in zijn jaszak. Het regent nu lekker en de
vader veegt zich het nat van zijn gezicht, zweet
en water, hij zegt:
De klep van m'n pet is lek.
En dan lacht die oude tegen z'n zoon, hij lacht
hem uit.de lach staat in zijn oogen.
Maarten lacht ook en het is voor hem een ver
lossing.
Wat wil die oude toch in zyn zak?
Waar zoekt u om?
De vader zoekt niet meer, hij heeft gevonden
en diept een papieren zakje op uit z'n jaszak
er zitten twee sigaren in.
Steek es op?
Ze zuigen van één vlammetje. De sigaar van
Maarten is iets gekneusd. Hij likt een blaadje
terecht en trekt opnieuw. De strijd tusschen
water en vuur is begonnen.
Moeder staat hen buiten te wachten en schudt
afkeurend met het hoofd over die sigaren.
Het goud valt uit de lucht, moeder!
Een sigaar kan niet beter verdedigd worden, dan
met een klap op de portemonnaie: ik héb ze!
Zoo doet die man nu.
En Maarten lacht.en wasoht en verkleedt zich
vóór 't eten. Zyn moeder moppert. Moet hij met
zijn beste pak naar buiten in die regen?
Maarten moét naar buiten. Het is of daar de
wereld veranderd is. De regen doet wonderen.
Het water toovert het land levend, de planten
frisch en alles ruikt naar een paradijs.
Hij wil eigenlijk nog niet, maar zijn fiets zoekt
het gewende paadjeKeer eens een fiets, als
dié het begrepen heeft.
Zyn meisje staat met den mantel om, buiten
naar den regen te kijken.
De fiets houdt voor haar stil.
Er zit toch iets niet goed vast aan die fiets.
Maarten stapt af en bukt zich meteen. Nee, hij
kan het toch niet vinden. Wies kijkt ook, want
wat één niet vindt....
Is 't er iets los?
Ze vinden het samen óók niet en rechten hun
rug. Wat gevaarlijk is, want dan treffen de oogen
elkaar
Zij lacht even, om de tranen Ie keeren. Hij zet
nu z'n fiets wat aan den kant, gaat naast haar
staan en kijkt zoo naar zijn rijwiel. Hij heeft pas
gerepareerd en schoongemaakt. Wies moet daar
wat van zeggen.
Wies wordt zeker moe van het staan, tenminste,
zij leunt met haar arm op zijn schouder.
Het regent!zegt Maarten.
Heerlijk, antwoordt Wies.
Dan staan ze .samen naar dien regen te kijken,
die alles goed maakt. Vóór het huis fluit iemand.
Maarten wil gaan kijken, maar Wies houdt hem
Het is die vent maar....
Welke vent?
Och, die kerel, je weet wel
Dan wil Maarten dat heerschap toch wel eerts
zien, die het haar lastig maakt.
O! zegt de jongkerel en duwt met de hand
tegen een telefoonpaal z'n fiets vooruit. Eén rei
ziger tegelijk in een winkel, één koopman bij
een boeren één jongen tegelijk bij een
meisje.... die knul is toch niet ongeschikt. Met
een kameraadschappelijke groet bonjourt hij met
de hand: even goeie vrienden, neem me niet
kwalijk.
En Maarten zwaait terug, dronken van alle goed
heid om hem heen.
Interieur van de oude St.
Marienkirche vam. Lemgo
Dan:
De moeder van Wies tikt tegen de ruit.ze
moeten zoo niet buiten blijven staan.
In de gang slaat hij een arm om haar heen.
Een jongenshand tast in de mantelzak van een
meisje en vindt een nat zakdoekje, zes kwar
tjes en een ring. De ring laat hij haar zien: wat
doet jij daarmee in je zak? Zij begrijpt dat ook
niet en past hem om zijn vinger. Die ring past,
als is hij voor hem gemaakt....
Daar smaakt een kop koffie op!
Op zoo'n regentje, ja!
LEMGO, DE STAD DER
HEKSEN-PROCESSEN
(Van onzen Duitschen Correspondent/.
HET is weliswaar rond vijfendertig jaar ge
leden, maar het ligt nog in onze herinnering
als de dag van gisteren: het stadje Lemgo. Want
vader vertelde ons huiveringwekkende verhalen
van de heksenprocessen, welke daar eenmaal
schering en inslag geweest moeten zijn.
Doch ook veel goeds wist hij van Lemgo te ver
tellen, want het was eenmaal een belangrijke
hansestad en bovendien behoorde het tot de nog
steeds overwegend katholieke steden in West-
falen, waar de reformatie onder Maarten Luther
het eerst ingang heeft gevonden.
In de twintig jaar van onze werkzaamheid te
Berlijn waren wij meerdere malen in Westfalen
en eenmaal bezochten wij van Minden uit het
statige Bückeburg, eenmaal de residentie van
het voormalige vorstendom Schaumburg-Lippe.
Maar door omstandigheden, welke klaarblijkelijk
sterker waren dan ons verlangen, kwam het niet
tot een bezoek aan Lemgo.
Ditmaal, tijdens een studiereisje door Westfalen,
is deze lievelingswensch dan toch eindelijk in
vervulling gegaan. Wij bevonden ons in Bad
Salzuflen en kwamen daar te weten, dat men van
hieruit binnen een goed kwartier per auto
Lemgo kan bereiken. Dat gaf den doorslag en
hoewel het reeds avond begon te worden,
maakten wij ons reisvaardig.
Wij bleken het juiste moment uitgekozen te heb
ben, want voor we het eigenlijk beseften, be
vonden wij ons in de middeleeuwen. Men wordt
bevangen door de zwijgende somberheid van
straten, huizen en menschen. Voor het statige
stadhuis met' zijn gezelligen bierkelder begeven
we ons direct naar de Breitenstrasse ,waar het
huis van den heksenburgemeester staat. Het is de
trots van Lemgo en terecht, want zulk een
prachtstuk van Duitsche renaissance zagen wij
nog niet eerder. Twee fraaie erkers verhoogen
het effect en de geheele voorgevel, die spits toe
loopt, is rijkelijk versierd met allegorische figu
ren, ornamenten en halve zuilen. Boven het
portaal zien wij Adam en Eva tusschen hen den
boom met den appel des goeds en des kwaads.
Geloof, hoop en liefde worden door engelen
weergegeven en de symbolen van dapperheid en
gerechtigheid ontbreken hier niet. Boven het
portaal lezen wij met gouden letteren:
In Godes Namen und Christus Frede
heft dut Hues Hermann Kruwel
buet an diese Stede a. 1571.
Het is inmiddels weliswaar avond geworden,
maar in het rechterhoekje ontdekken wij een
horlogemaker, die nog druk aan den arbeid is
en we begeven ons door de zware deur naar
binnen. Wij vertellen van onze alleszins gemoti
veerde belangstelling voor de stad Lemgo en
speciaal voor het „Hexenbürgermeisterhaus" en
dat schynt hem te frappeeren, want hij laat zijn
werk liggen en verklaart zich bereid, ons door
het pas kortelings tot museum gepromoveerde
gebouw rond te leiden.
Wij vragen naar den bouwmeester van het huis,
Hermann Kruwel en komen te weten, dat deze
tot een oeroude patriciërsfamilie van Lemgo be
hoorde. Hij was burgemeester der stad en genoot
hoog aanzien bij de vorstelijke familie.
Diens naam draagt het huis evenwel niet, want
het is genoemd naar burgemeester Hermann
Kothmann, die honderd jaar later erin woonde
en deze was al net als zyn voorganger Kerckmann
berucht om den bloedigen ijver, waarmede hij
heksen en toovenaars liet „justifizieren".
Alsof de gruwelen van den Dertigjarigen Oorlog
nog niet voldoende waren, begon in Lemgo het
onzalig bijgeloof aan heksen en toovenarij veld
te winnen en het heeft er zulk een omvang
aangenomen, dat de roem der eens zoo rijke en
machtige hanzestad ook in onzen tijd nog te
lijden heeft onder den boozen invloed van dien
tijd. Het dichtbij liggende Herford wordt bezocht,
maar de badgasten van Salzuflen en Oeyhn-
hausen gaan liever naar Detmold of Münster of
Paderborn dan naar het toch zoo waardevolle
Lemgo.
Tusschen 1628 en 1635 hebben 69 terechtstellingen
plaatsgevonden, 1653 begon de achtervolging
was Hermann Kolhmann, die zijn eerste dienst
jaar van burgemeester dr Kerckmann, haar
hoogtepunt. Deze toch liet, bijgestaan door den
stadssecretaris Johan Berner, in dat eene jaar 37
ongelukkige mannen en vrouwen folteren en ter
dood veroordeelen. Zijn „waardige opvolger"
was Hermann Kothmann(, die zijn eerste dienst
jaar met de onderteekening van 25 doodvonnissen
inleidde. De beul, meester David Klaus, verstond
de kunst, door middel van de griezelige folter-
instrumenten welke die in onzen Haagschen
Gevangenpoort in den schaduw stellen en
door het stellen van de zoogenaamde „pijnlijke
vraag" zijn slachtoffers tot een bekentenis te
brengen. Herriepen zij deze later in den heksen-
toren, dan werd de juridische faculteit van het
naburige Rinteln te hulp geroepen en in zeer
dringende gevallen wendde men zich tot de
schepenen te Leipzig waar tegenwoordig als
hoogste juridische instantie nog altijd het „Reichs-
gericht" zetelt om langs dien weg het eenmaal
uitgesproken vonnis ten uitvoer te kunnen
brengen.
Onder deskundige leiding beleven wij in den
laten avond al deze „Greuelmarchen" uit de
middeleeuwen en ter verduidelijking wandelen
we dan halverwege opgelucht naar de
Oosterpoort, waar het verbranden en naar het
statige Marktplein, waar het onthoofden der
heksen plaats vond. Het laatste offer, de
weduwe Blattgerste, is hier onder burgemeester
Kothmann op 18 Maart 1681 levend verbrand en
sedertdien begon een betere tijd aan te breken.
Het zoogenaamde „Heksen- en Zwarte Boek"
heeft men 31 December 1751 in het openbaar
verbrand.
Om weer eenigszins op ons verhaal te komen,
begeven wij ons thans naar de oude Sankt Marien
kirche, waar we in den laten avond door den
voorganger ds Enno Eilers op beminnelijke wijze
begroet worden. Wij vertellen hem van ons
bezoek aan het heksennest en hy schijnt onze
gedeprimeerdheid volkomen te begrijpen, want
voor we het weten, worden we vergast op een
orgelconcert en mogen we naar Sebastiaan Bach
luisteren. Om ons heen liggen de vorsten en
vorstinnen zur Lippe begraven en plotseling be
seffen wij, dat we ons in Lippe bevinden, het
geboorteland van Prins Bernhard. Of ook hem
in zijn prille jeugd de sagen en legenden ter
oore gekomen zijn, welke Lemgo gemaakt heb
ben tot een der merkwaardigste stadjes in het
aan geschiedenis en natuur®**"*'"' zoo rijke
Westfalen?
Losse Nummers Zondagsblad
Gaarne zijn wij bereid, voor zoover de
voorraad strekt, onze lezers aan losse
nummers Zondagsblad te helpen.
Wij brengen daarvoor 5 ct. per nummer
in rekening en verzoeken vriendelijk het
bedrag gelijk bij de bestelling te voldoen.
DE ADMINISTRATIE
357