kleu-l"ei-krantje Op dit kaartje is een Wein stukje van ons land getekend. En ook is er de ligging van één st'd op aangegeven. Welke stad is dat? Volgende week zullen wij 't vertellen. I. Tweemaal een letter wegnemen. Een wapen uit de oude tijd, Ook in des jagers hand geducht. Neem daar de eerste letters af, Dan hebt gij een heel lekkre vrucht. Doe nu hetzelfde nog eens weer, Zo blijfit er staan, ja raad eens wat? Iets dat geen geld is en dat toch Op prijs gesteld wordt als een schat. II. Welk dorp III. Vier vaartuigen In onderstaande vier zinnen zitten de namen van vier vaartuigen. De letters moeten op elkaar volgen. 1. Heb je Jo lang laten wachten? 2. Ik vond dien man vandaag bar kinderachtig. 3. Heeft Jaap in kantoorboeken gesnuffeld? 4. Ik ben precies vier uur bij je. Maak dat je klaar benit. IV. Woorden zoeken. Onderstaande woorden vormen een gezegde, waaraan we allen maar steeds moeten denken. Maar om de hele zin te krijgen, moet je zelf de streepjes door woorden vervangen: Als op ander verlaat, dan wat hij OPLOSSING van de raadsels in de vorige Kinderkrant II. Perzik; Perzië. III. Kring; ring. IV. Engeland. Thuis kregen ze andere melk Van de boerin hadden de jongens elk een glas heerlijke verse me lik gekregen. „Wel jongens, smaakte het?" vroeg zij. „Nou en of. We wilden, dat onze melkboer óók koeien had." DE DIEF EN DE RECHTER Rechter: „Waarom sta je hier?" ÏDief: „Omdat u mij geen stoel hebt gegeven." DIE LASTIGE REGEN... IN EEN KLEIN WERELDJE Door EMAN EMMAUS 7) CT"EN juffrouw had nóg meer gezegd. Ze praatte véél zachter dan zoeven. Ze zei: ..Jullie weten wel, waarom we Kerst feest vieren, niewaar? Dat zal Pietje ons eens zeggen!" Toen had Pietje héél eventjes gedacht. En ze had gezegd: „Kerstfeest, <dat doen we omdat Jezus geboren is." „Juist Pietje. En nou weten we zeker óók nog wel wie Jezus is?" Toen had Jans haar vingertje opgestoken. „Nou Jans!" zei de juffrouw. „Jezus is uit de hemel, juffrouw", zei Jans zacht. „Jullie weten er héél veel van hoor. Daar ben ik héél blij om. En nu ga ik jullie nog meer daarvan vertellen. Dan moeten jullie allemaal goed luisteren. Als jullie goed luisteren, dan zingen we van»- middag een versje voor 't Kerstfeest. Vinden jullie dat goed?" Dat had de juffrouw allemaal gezegd. Die goeie juffrouw! En alle kinderen hadden geroepen: „Ja juffrouw! Fijn juffrouw!" Wat was het een fijne dag vandaag. Er was ijs. En er kwam snééuw! En 't zou Kerstfeest worden. De zon had al eens heel even naar de juffrouw gekeken. Naar de juffrouw van Pietje. En straks zou hij naar de andere juffrouw óók wel kijken. Want die had ook al zo'n pret. En Kees en Keetje en Klaartje óók. Net zo'n pret als Pietje. Om de snééuw! En om 't Kerstfeest! Pietje had wel gezien, dat de zon naar de juf frouw keek. Maar de juffrouw deed nét of ze bóós was op de zon. Ze keek hiet eens naar de zon. Ze lachte niet naer haar. Ze keek maar naar de kinderen. En ze lachte met de kinderen. Toen werd de zon een beetje jaloers. En ze wou wel wéér boos worden. Op de juffrouw en de kinderen en op allemaal. Maar toen ze de juffrouw zo blij zag lachen en zo vriendelijk zag praten, kón ze niet boos worden. Toen ging ze óók lachen. Toen werd ze héél vriendelijk. Toen keek ze naar de juffrouw en naar de kinderen. Naar alle maal. En toen keek de juffrouw ineens naar haér. 344 Regen, regen, nare regen, Alles maak je nat! Wat een modder langs de wegen, En wat een gespat! In de sloten wat geklater! het houdt niet op. In mijn klompjes doet het water Steeds maar: Sop-sop-sop! Ja, nu plaag je ons nog, regen, Maar, ginds staat ons huis. Kijk, Jan, Moe komt ons al tegen! Wij zijn spoedig thuis. ROEL DASMUS. Ze moest lachen om de zon, die zo boos was geweest. En ze schoof de gordijnen hélemaal open. Nu kon de zon alles zien. Nu kón ze alle kin deren zien. En de juffrouw óók. En de zwarte borden. En de witte cijfers. De zon was nu weer hélemaal goed geworden. „Nou nooit weer boos worden, hoor!" had de juffrouw gezegd. Toen had de zon gelachen. Héél vriendelijk ge lachen; alsof ze zeggen wou: „Dat kan ik niet beloven, hoor, maar ik zal mijn best doen". Zéggen deed ze dat niet. Dat kón ze niet. 't Was een fijne dag vandaag. Er zou sneeuw komen En Kerstfeest kwam.....* Sneeuw De juffrouw moest wel héél goeie vrienden met de winter zijn. Ze wist zo véél van hem. Ze wist alles van hem. Van het ijs. En van de sneeuw! En van het KerstfeestJa, van het Kerst feest misschien óók. Dat wisten ze niet Dat dachten ze maar. Dat had de juffrouw niet Maar van de snééuw, dat wist ze wél van de winter. Dat had ze gezégd óók. En dat was waar geweest. Tïr was sneeuw gekomen. En er kwam nog véél meer had de juffrouw Dat wist ze óók al van de winter. Wat werd alles nu mooi wit. De straat was wit en de huizen waren wit en de kérk was wit. Alles was wit. Wat móói! Nu zou 't wel gauw Kerstfeest worden. Dat had de juffrouw toch óók gezegd. Nu nog één dag en dan zou 't Kerstfeest zijn. Kees en Keetje en Klaartje en Pietje moesten nu niet meer naar school. En Jan en Jaap en Jans en Jetje óók niet. Niemand meer. Ze had den vacantie. En er was sneeuw. Fijn! En de juffrouw kwam nu ook niet naar school. De juffrouw van Pietje niet. En de juffrouw van Kees en Keetje en Klaartje óók niet. Natuurlijk niet. 't Was toch vacantie. De juffrouw was wég. Naar huis. Naar de stad. Dat was héél ver weg had de juffrouw gezegd. „Maar ik hoop weer gauw bij jullie terug te zijn hoor", had ze gezegd. „Met Kerstfeest krijgen jullie allemaal een kaart van me. Maar dan moeten jullie aan me dénken hoor! Zullen jullie dat doen?" „Ja juffrouw, altijd!" hadden ze gezegd. En toen had de juffrouw toch weer zó moeten lachen. Die goeie juffrouw. Die juffrouw van Pietje. De juffrouw van Kees en Keetje en Klaartje was ook wel goed en lief en vriendelijk. Pietje hield van de andere juffrouw óók wel. Maar van haar eigen juffrouw hield ze het méést. Nu waren ze alle vier weer thuis En Pim óók. Natuurlijk. Want Pim mocht nu niet meer met Vader mee. Vader werkte nu niet meer op 't land. Vader werkte nu in de schuur. Bij den Vader van Jan en Jans. Nu speelden ze heel gezellig in huis. Of ze buitelden in de sneeuw. Of ze reden met hun slee over 't ijs. Ze hadden zo'n pret. Pim óók. Pim mocht dikwijls op de slee zitten. (Volgende week verder) ,£til popEerst 't Kleuterverhaaltje lezenI" ZATERDAG 30 JULI No. 30 JAARGANG 1930 De Rotterdammer, Nieuwe Haagsche Courant Nieuwe Utrechtsche Courant, Nieuwe Leidsche Courant en Dordtsch Dagblad Donderdagavond BUITENLAND NEW-YORK heeft deze week een echit Amerikaansche sensatie gehad, feller dan de ergste bioscoop-thriller, en het heeft deze kans op onbeschaamd harte- looze manier uitgebuit, zooals men zulks van het volk van Uncle Sam ook nauwelijks anders kan verwachten. Midden in het wolkenkrabber centrum, aan de Vijfde Avenue, vertoonde zich in den namiddag plotseling een jongeman op een langs den gevel loopenden richel van het Gotham- hotel, zevenltien verdiepingen boven den beganen grond. Het bleek de achtentwintig-jarige John Ward te wezen, een zoon van goede familie, die in een vlaag van verbijstering of zucht om opzien te baren, het rechte zal men daarover wel nimmer te hooren krijgen, uit een venster was geklom men om over dit ijzingwekkend smalle architec tonische uitsteeksel heen en weer te stappen, a'. sigaretten rookende. Diep onder hem krielde kleintjes het stadsverkeer, totdat men daar de anomalie in de gaten kreeg. Dadelijk daarop had een stremming plaats; de lange files van auto's geraakten stil; chauffeurs en inzittenden begaven zich op het plaveisel en staarden omhoog, naar die kleine mannenfiguur, hoog tegen het gevel verloop, die uit verdwazing of cynisme met alle wetten van evenwicht scheen te spotten, en koel bloedig weigerde zich in veiligheid te stellen. In middels rukten politie en brandweer aan, bezette men vensters, links, rechts, boven en beneden, spande men zelfs een vangnet uit om een cata strofe te voorkomen. En onder de duizenden, die zich daar aan den voet van het hotel verdrongen, en in de belendende straten, mengden zich de ver tegenwoordigers van het nijvere zakenleven, overmits business nu eenmaal business is, boden tooneelkijkers in huur aan, en trachtten wedden schappen af te sluiten, of deze John Ward, die inmiddels reeds uren zijn gewaagd spel van ge vel-toerist voortzette, tenslotte door een val zijn leven verspelen zou. Amerika griezelde, genoot en verdiende daaraan geld. Na elf uur van gespannen verbeiden kwam tenslotte bliksemsnel de ont knooping. De ongelukkige stortte voor de oogen van de ontzette menigte naar beneden, daarbij het net ontwijkend, en viel dwars door het glazen dak van den hotel-ingang te pletter Er is in dit bizar en tragisch verhaal zeer veel dat schier symbolisch aandoet; het zou een be knopte karakteristiek kunnen zijn, tot in onder deden scherp belijnd, van den huidigen toestand van menschheid en wereld. Op verschillende plaat sen van onzen aardbol ziet men een overeenkom stig schouwspel van eenerzijds spotten, anderzijds geld verdienen met een catastrofale situatie. Wij doelen hier o.a. op de eindeloos gerekte aarzelin gen en wendingen zonder zin of nut, welke men in Praag kan aanschouwen, waar een Tsjechoslo- waaksche regeering, die haar risico toch terdege moet beseffen, blijft spelen met een zoo gevaarlijk vraagstuk als dat der nationaliteiten. Tegen be ter weten in wil men de door Masarijk en Benesj gestichte republiek als Tsjechische staat hand haven, waarin de andere bevolkingsgroepen, Duitschers, Slowaken, Polen, Hongaren welke numeriek zéér belangrijk zijn, zich met een plaats Van beschermde minderheden zouden moeten blijven vergenoegen. Hun talen moeten talen van den tweeden rang blijven, hun positie min of meer die van vreemden en bijwoners. De „minderhe den" echter nemen dit niet; voor hen is de tijd van zwijgen en berusten of in stilte morren, voor goed voorbij. De Sudeten-Duitsche groep, als de allerbelangrijkste, weet zich sterk door de auto riteit en het prestige van Groot-Duitschland, het welk als een gesloten, formidabele macht daar achter staat en afwacht. Conrad Henlein heeft als hun woordvoerder zijn eischen geformuleerd, en houdt deze staande. De Sudeten moeten als volks groep worden erkend, hun rechten moeten* wor den vastgelegd en uiteindelijk geregeld, men wenscht te weten, waaraan men feitelijk toe is. Doch Praag blijft aarzelen, het speelt met halve woorden, die aandoen als listen en uitvluchten. Wil men dan persé zoolang morren, tot het ge duld van de betrokkenen is uitgeput, is men ten eenenmale met blindheid geslagen? Engeland ziet van verre toe, en is op den gang van zaken aller minst gerust. Van deze ongerustheid heeft het Britsche kabinet duidelijk blijk gegeven, door een zeer bekwram politicus, den oud-minister van handel Runciman, naar Praag af te vaardigen, om daar de toedracht van zaken in studie te nemen. Lord Runciman krijgt daarmede een eigenaardige opdracht te vervullen.- Hij zal niet mogen optre den als gevolmachtigde vertegenwoordiger der Britsche regeering, en evenmin als politiek adviseur Officieel is hij niet anders dan een Brit uit de leidende kringen, dier als belangstellende zich van de Tsjechoslowaaksche problemen komt op de hoogte stellen. Zijn interesse zou men officieus kunnen verklaren als voort te vloeien uit de posi tie, welke zijn land ten opzichte van Midden- Europa inneemt. Engeland is immers, via Frank rijk, heden ten dage zeer nauw bij den centraal Europeeschen vrede geïnteresseerd, omdat het nu eenmaal als goede vriend van de heeren te Parijs niet onverschillig kan blijven voor het al of niet floreeren der Fransche politieke positie, en dus mede zal moeten ingrijpen, wanneer de „Sachlage" De ooievaar in de Rotterdamsche Diergaarde weet als een flimster hoe hij poseeren moet voor de camera dit zou vorderen. Uit deze situatie vloeit voort, dat Tsjechoslowakije toch niet zóó vrij staat tegenover Londen, als men op formeele gronden zou mogen aannemen. Mocht deze republiek in conflicten van bloedigen aard worden verwikkeld, dan zal het mede Britsch bloed zijn, dat vergoten wordt. Runciman heeft gezegd, dat hij in Praag de rol zal hebben van een man, die op den oeCaan is ge zet in een simpele roeiboot. Dit is waar, doch ook aan dit lichte vaartuigje zal men altijd nog kun nen zien, dat het van Engelsche makelij is.... Deze man-op-zichzelf zal grooten invloed moeten gaan uitoefenen; men verwacht dat hij tegen de delicate situatie zal zijn opgewassen. Hij heeft in ieder geval mee, dat hij met handel en industrie zeer goed op de hoogte is, zoodat mocht de Tsje choslowaaksche republiek in bestuursopzicht eenigs zins worden verknipt, hij mede er tegen zal kun nen waken dat er wat dit betreft nieuwe rompen zonder ledematen en dergelijke monstruosa zouden gaan ontstaan. Een andere gevarenzone vormt heden ten dage een tot nog toe onbekende heuvel aan de Russisch- Mandsjoerijsche grens, de heuvel van Tsjangkoe- feng. Deze onaanzienlijke top ontleent zijn be langrijkheid aan het feit, dat hij is gelegen in een gebied, waar de Russische en Japansche belangen elkander kruisen, nl. bij Korea, het Japansche ko loniale schiereiland. De grenzen in deze streken zijn nimmer afdoende gemarkeerd; de onrust in politiek opzicht, de geweldige afstanden en de af gelegenheid van het territoir, dit alles zijn factoren, die het hunne ertoe hebben bijgedragen, om zulks te verhinderen. De Tsjangkoefeng-heuvel be- heerscht de Koreaansche havenstad Raskin, welke het eindpunt vormt van de spoorlijn naar Hsinking de hoofdstad van Mandsjoekwo. Heeft Moskou, nu Tokio zoo alle aandacht noodig heeft voor de ver overing van Hankau, van de gelegenheid willen gebruik maken, om zijn positie in strategisch op zicht wat te versterken? Zulks is niet onmogelijk. Het kan ook zijn, dat Rusland op indirecte wijze aan China eenigen steun wil verleenen, door op andere gebieden Japan tot troepenconcentratie te nopen. Daardoor zouden de Chineesche legers wat minder den druk der Japanners gaan voelen, zoo dat zij een tijd lang op adem zouden kunnen ko men. Zoo er iets vast staat, dan is het echter wel dit, dat noch de Sovjets, noch de Japanners, een onderlingen oorlog willen. Rusland weet dat bet evenals Duitschland vrede en nog eens vrede noo dig heeft, wil het zich kunnen consolideeren; Ja pan op zijn beurt beseft, dat het Chineesche avon tuur aanzienlijk zwaarder drukt, dan het ooit had kunnen vermoeden. Het nieuwe Japansch-Russi- sche geschil is dan ook als het ware al van de straat afgeraakt, en het dispuut wordt thans Lin nenshuis voortgezet, door de diplomaten. Ontplof fingen en geweld zullen er niet aan te pas komen. Wat Spanje aangaat boekte Franco eenige nieuwe successen in Estremadura, waar wat terrein werd veroverd, doch zag hij zich op't onverwacht gesteld voor een republikeinsche bedreiging van Gandesa, een stad over de Ebro gelegen. Roode troepen wisten den overgang over dezen stroom te for- ceeren, en rechtsch gebied binnen te dringen. Is dit een laatste opflikkering van de vlam, eer do kaars dooft, of luidt dit roode initiatief een ge heel nieuwe fase van den burgerstrijd in? Wellicht zullen wij dit spoedig weten; de contouren zullen zich weldra beginnen af te teekenen. BINNENLAND EXEGESE als verdedigingsmiddel voor de rechtbank komit niet veel voor, maar de predikant te Ulrum heeft er toch zijn vrijspraak aan te danken. Hij had op Hemelvaartsdag zijn tuin gemaaid en noemde dat geen arbeid, maar werk, zoodat hij volgens zijn meening de Zon dagswet niet had overtreden. De kantonrechter was het met hem eens en ont sloeg hem van rechtsvervolging. 337

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1938 | | pagina 11