ROSENDAEL, het hart van Gelre <3- ^^VIRHAAI. ^^'HOEKJE „O Rosendaelsche Tempel O pronkcieraad der Hoven! Vol heerlijkheidvol pragt. Wie kan naar waarde u loven?" Outrein OMSTREEKS 1700 verscheen van de hand van den Amsterdamschen predikant Johannes d'Outrein een boek, waarin hij de lof zong van ne heerlijkheid Rosendael en zijn toenmaligen bewoner Johan, baron van Arnhem, vrijheer van Rosendael, landdrost van Veluwen enz. „Wie is er in ons Nederland aldus vraagt de dichterlijke predikant ja in verdere deelen van Europa, dien de Heerlijkheid Rosendael, bij gesigte, of by naam ten minsten, niet bekent zy? Inwoonders en vreemdelingen vloejen even gretig samen, om sig in de schoonheden van die te verlustigen. Ende het sal nimmer gebeuren, dat men iemand ontmoete, die de bekoorlijk heden daar van beneden syne verwachting vinde." De stroom van bezoekers, welke dagelijks de vreugdevolle gang gaan door het park Rosendael vanaf de ingang tegenover de kerk door de met machtige eiken en beuken omgeven lanen, langs de Neptunusgroep aan de hooge vijver, de Zwitsersche partij en de bedriegertjes, bewijst, dat dit heerlijk stuk natuur zijn aantrekkings kracht thans nog even goed uitoefent als twee eeuwen geleden! Een bezoek aan de heerlijkheid Rosendael, beter nog een langer verblijf in dit hart van Gelre, is voor alle natuurliefhebbers een bron van rijk en rein genot. Want niet slechts, dat het eigenlijke Park met zijn hooge en lage vijver, zijn wonderheerlijke uitzichten op de achterzijde van het kasteel en karakteris tieke boomgroepen een ware lusthof vormt, ook de verdere gronden van Rosendael, liggende buiten de eigenlijke wandelroute der bezoekers, bevatten een onuitputtelijke voorraad aan steeds wisselende schoonheid. Elk jaargetijde is er be wonderenswaardig: het voorjaar met het teere groen aan berk en beuk, de zomer in zijn volle bladerdos, de herfst bovenal met zijn diepe, ern stige tinten van bruin en rood, de winter wan neer de heuvels en boomkruinen schitteren in hun sneeuwen kleed. Geen streek bijna ook in Nederland, welke zulke schilderachtige verge zichten biedt over wijde valleien, als deze rand der Veluwe: K'.uizenaarsberg, Zijpenberg, Pos- bank, Imbosch, niemand die ooit vanaf deze top pen heeft geschouwd op het landschap aan zijn voet zal de indruk die deze panorama's op hem maakten, nog uit het geheugen kunnen verliezen. Niet slechts ten aanzien van het eigenlijke Park, maar van gansch het rijkgestoffeerde Rozen- daalsche landschap kan de bezoeker de woorden van d'Outrein herhalen: „Nu treed ik bly van geest, in aandagt opgetogen, ter Rosendael selfs in, gedekt door digte bogen van eikeboomen, die hun kruinen t'samenslaen, en my, beveiligt voor den sonnebrand, doen gaen." Bovenal echter voor den minnaar van natuurgenot en schoonheid, die tevens gevoelig is voor'histo rische herinneringen, vormt de heerlijkheid Ro- zendaal een aantrekkelijk verblijf. Wat heeft zich in de loop der eeuwen in en rond door M. J. LEENDERTSE dit slot niet afgespeeld! Weinig wandelaars door het park, welke er meer dan een flauw begrip van hebben of het zich realiseeren. Men moet eigenlijk in deze rustige, bekoorlijke om geving kunnen ronddwalen en zich geheel vrij aan mijmering en fantasie kunnen overgeven gelijk door de vriendelijke hooge bezitster van 't kasteel Douairière Van Pallandt van Rosendael aan eiken Rozendaler wordt vergund! om de tafereelen van grootheid en glans uit de rid dertijd zoowel als uit de latere eeuwen, toen jachtvermaak en feestgedruisch levendigheid ga ven aan het slot en vreugd aan wie het bewoon den of tot het gebied behoorden, maar ook de bloedige, weerzinwekkende tooneelen van twist en wraak en vuur aan zijn geest te zien voorbij trekken Zwitsersche partij Het kasteel, door Reinoud I van Gelre gebouwd, en door hem bedoeld als lustslot in dit door de natuur zoo gezegende oord, was van meetaf be rekend op strijd, maar wel droef was het, dat Rosendael het meest te lijden heeft gehad van familietwisten. Reeds het leven van Reinoud II, die door zijn huwelijk met de dochter van een rijken koopman in staat was, met schil'.erende overdaad van praal en pracht Rosendael te overladen, werd er door bedorven. Zijn tweede vrouw immers, de bekende Engelsche prinses Eleonora, werd van lage laster het slachtoffer. Doch vooral na de dood van Reinoud II brak het strijdrumoer om Rosendael los. Wie kentniet de geschiedenis van den dikken hertog, die door zijn broer opgesloten werd in de toren van Ro sendael, op wiens gevangenis men nog steeds vanaf de bedriegertjes het uitzicht heeft? Na de dood der beide broers, uit 't tweede huwe lijk van Reinoud II, begon er een strijd tusschen de dochters uit zijn echt met Sophia Berkhout. Ook toen waren de heerlijke rykbegroeide dreven van Rosendael meermalen tooneel van moord en vernieling. Nog een derde maal maakte het kasteel een onstichtelijke familiekrijg mee, thans niet tus schen broers, niet tusschen zusters, maar tus schen vader en zoon: Arnoud en Adolf van Gel der. De laatste heeft tenslotte zijn vader ge vangen gezet en alleen de tusschenkomst van den machtigen Bourgondiër was in staat, Arnoud weer op het geliefde slot terug te brengen. Juist dus aan het feit, dat Rosendael in de late Middeleeuwen residentie was van de hertogen van Gelre, ontleende het zijn bijzondere betee- kenis, veelszins ook zijn weelderige aanleg, maar evenzeer de ellende van de aanvallen, die in de eerste plaats tegen de burcht en het centrum eener vijandelijke macht worden ondernomen. Zoo hebben bijv. de troepen van den bisschop van Utrecht in 1420 het kasteel grootendeels in de asch gelegd. 1515 is het keerpunt in de geschiedenis van Rosendael: dan eindigt zijn hertogelijke historie. In die dagen is de eens zoo roemruchte burcht een vervallen ruïne. Gelukkig kon de Geldersche edelman Willem van Scherpenzeel de noodige gelden bijeenbrengen, om Rosendael uit zijn verval op te heffen. De familie Van Dorth, welke later de landgoede ren van de erfgenamen van Scherpenzeel over nam, ging voort de kostbare bezitting te ver bouwen en te verfraaien. Doch op het einde van de 17e eeuw ontvangen huizinge en omgeving van Rosendael, waarop haar ligging en historie recht gaven. Handel en nijverheid hadden in de Gouden Eeuw enorme schatten doen toevloeien aan het Nederlandsche gemeenebest en het behoeft dan ook niet te ver wonderen, dat de bezitters van fraai gelegen landgoederen een deel van hun vaak steeds groeiende rijkdommen besteedden voor de aan leg van hoven, boomgaarden, wandelplaatsen, fonteinen en galerijen. Zoo ook dankt Rosendael zijn schitterende tuinarchitectuur grootendeels aan Baron Johan van Arnhem, die zijn bezit tingen zoo luisterrijk herschiep, „dat zelfs Stad houder-koning Willem III het zich een eer rekende er te verblijven." Vele zijn op Rosendael de herinneringen aan dezen genialen Oranjevorst en zijn gemalin Ma ria van Engeland. Daar is de koningsberg, naar welks top een beukenallee werd aangelegd en waarop door den stadhouder een helaas verdwenen belvédère werd gebouwd. Daar is het „hofkabinet", het „theehuisje", ge heel gemeubileerd aan Baronesse van Arnhem aangeboden door Willem's vrouw, koningin Maria. Als tegenprestatie voor zoo milde schenkingen en 't betoon van zoo hartelijke genegenheid bood Johan van Arnhem den Stadhouder op 9 Sep tember 1697 een grootsch-opgezette hertenjacht Is het niet teekenend, in een der brieven van Maria zij was toch Engelsche! aan Freule van Obdam te lezen, nadat zij eerst verteld heeft van het landhuis Hamptoncourt: „Ofschoon het kasteel tusschen vier- en vijfhonderd vertrekken telt, ontbreekt er van allerlei waaraan het huis te Dieren rijk is. Er ontbreekt bijv. zulk een goede buurvrouw, als daar de Vrouwe van Ro sendael was"? <3- De 18e eeuw, de tijd van overdadige pronk en smuk, van grilligheid en weelde heeft aan de be kendheid van Rosendael ten zeerste meegewerkt. Het was toen, dat bedriegertjes, schelpengalerij en kettingbrug, thans even zoovele attracties van het publiek, werden aangelegd' door den nieuwen bezitter van Rosendael, nl. Lubbert Adolf Torek. Attracties.... Wij staan hiermee weer opeens in het heden. Zij trekken inderdaad. Jaarlijks stroomen de tienduizenden toe van heinde en verre, in sommige zomers blijft het aantal bezoe kers niet zoo heel ver beneden de honderdduizend. Schelpengalerij De meesten hunner ontzeggen zich het genot, na een bezoek aan het Park verder door te dringen in het uitgestrekte natuurreservaat van omstreeks drieduizend hectaren groot, maar ook zonder dat is toch ook reeds een bezoek aan dit dorado voor natuur-enthousiasten een bron van blij vende en schoone herinnering, omdat gelijk J. A. Slempkes, die Gelderlands historie en legende en natuur kent als geen en Rosendael liefheeft met de liefde van zijn gansche hart, zoo juist gezegd heeft in zijn Sagen van het oude Gelre, „de schoonheid, die men er aan schouwt, als blijde bezinningsstof wordt meege dragen, en nog lang na dato de doodgewone levensdingen doorzuiveren kan met de gedach tenis, niet enkel aan pretmakerij, maar veeleer aan rein en verheffend natuurgenot." ZONDER ANKER door O. M. BEGHIJN GETINGTANGEL van de jazzband, luid ge schreeuw van een der muzikanten door een scheepsroeper, veel rook en veel menschen vulden de danstent op het kermisterrein. Er werd druk gedraaid. 't Was nu kermis! Weg met de zorg! Leve de jool! De werklooze jongens en doodarme meisjes, ze hadden hun laatste cent over voor dezen avond. Mochten de andere vermakelijkheden weinig af trek gevonden hebben, de danstent had druk bezoek. Dat was het hoogtepunt van den dag. Daar klopte het hart van de kermis. Onvermoeid werd er gedraaid, uur na uur, slechts afgewisseld door een korte pauze aan een bier tafeltje. Maar de dwingende maat van de jazz werd spoedig te machtig en weer stepte, walste of foxtrotte het tot men niet meer kon. I>Jiemand, die het meer overgegeven en langer aan één stuk deed dan een jongen met fletse oogen en een meisje in een dun zomerjurkje. Zij gingen het laatst rusten en waren het eerst weer fit. 't Was nu kermis! Tracht er uit te halen Ze hadden elkaar pas den vorigen avond leeren kennen. Als bij intuïtie voelden ze: wij zijn uit hetzelfde hout gesneden, wij hooren bij elkaar. En 't ging uitstekend. Ze waren één in 't genieten van de kermisvreugde. Heel den dag hadden ze naar den avond verlangd. Nu volop genoten! 't Was de laatste kermisavond. De komende da gen zouden weer grauw en eentonig wezen. Nieuwe rhythmes deinden door de tent. „Kom jo. We gaan weer!" Het bier deed zijn uitwerking gelden. Er kwam kleur op de wangen, gloed in het oog. De bewegingen werden gemakkelijker, de taal losser. In innige omarming draaiden en sohuifel- den de paren dooreen. De stemmen werden heesch en de kelen droog van het meezingen der moderne „schlagers". Steeds wilder en vuriger. Steeds sneller en hartstochtelijker. Niet denken! Alleen maar genieten. Morgen was alles weer voorbij. 't Meisje in het dunne toiletje zag vuurrood. Zij schreeuwde het hardst. Ze was als een hooglaaiende vlam, ontembaar van levensdrang. Haar oogen vonkten als vuur- kooltjes en de fletse kijkers van haar partner waren veranderd in flitsende lichten van intens begeeren. De donkerte van den nacht vlijde zich over het tentenkamp. Menige ster, die dikwijls tot troost voor den mensch had geschenen, zond haar licht tevergeefs naar het kermisterrein. De menschen, die daar hun geluk zochten, keken niet omhoog. Zij hadden genoeg aan de aarde. 't Begon al iets te schemeren over de velden, als voorspel van den komenden dag, toen Jan zijn meisje naar huis bracht. 't Was reuze geweest. Een echte lol-avond als afscheid van de kermis. Daar ging je weer voor een jaar met je ziel onder den arm. Lusteloos en doodmoe leunde Marie tegen hem aan. 't Vuur was verteerd. De vreugde verbrand. Slechts twee dagen later zocht de Moeder van Marie den jongen met de fletse oogen op. Hij stond tegen een muur geleund, een sigaret te rooken. „Ben jij Jan Voerman?" „Wat zou dat?" „Je most eens naar mijn Marie komen kijken. Ze is ziek, en hard ziek ook." De onverschillige trekken van den blonden slungel ontspanden zich een weinig. Even lichtte iets in zijn oogen, en met meer belangstelling dan oogenschijnlijk verwacht zou worden, vroeg hij: „Wat scheelt ze?" De moeder schurkt even met de schouders, zet de handen in de zy en zegt: „Kou gevat, met de kermis." Ineens staat die avond, die mooie avond, weer helder voor hem. Marie kou gevat. Geen wonder. Bezweet door het dansen, zóó de buitenlucht in. „Och, een paar dagen onder de wol, dan is ze de ouwe weer." „Nee jongen, dat geloof ik niet. Ze is hard ziek. En ze is soms zoo benauwd." „Hoe is 't mogelijk? Zoo vlug, hè?" „Ze vroeg naar je. Ga je mee?" Hij zit op een stoel met drie pooten voor haar Een wolken- en maanlucht boven het silhouet van Jeruzalem bed. Waar de vierde moest zitten, steunt nu een Moeder schenkt thee. 't Is stil in 't kamertje. Samen in de rommelige, rumoerige drukte van de kermis hadden ze contact gehad, maar hier in de rust, zij in bed, en hij op ziekenbezoek, kunnen ze geen woorden vinden. Hij was geschrokken, zoo aak'lig zag ze er uit. Hij wist niet wat hij zag bij 't binnenkomen. De gewone begroeting was vlot gegaan. „Zoo, Marie, hoe gaat het?" „Dag Jan. Gaat nogal." Maar nu? Wat moest je nu tegen een doodziek meisje zeggen? Ook voor Marie is de ontmoeting een teleurstel ling. De laatste herinnering aan het blijde, ge zonde leven, was Jan geweest. Met hem had zij pret gemaakt, misschien maakte zijn aanwezigheid haar nu ook rustiger, zoo had ze gedacht. Maar direct na 't binnenkomen wist ze het reeds, aan Jan had ze nu geen steun. Een benauwdheid overvalt haar. Moeder schiet toe en steunt haar bij 't hoesten. Doodmoe zinkt ze in 't kussen terug. 't Is benauwd-warm in 't vertrekje. Geen wonder dat je hier hoesten moet. Tersluiks kijkt Jan naar het meisje. De brande- rig-rtiode vlekken zijn nu weg. In-bleek ligt ze, met gesloten oogen. Wat moet hij zeggen? „Moet je nog thee, Jan?" vraagt de Moeder. „Asjeblieft." „Jij nog, zus?" De zieke schudt het hoofd. Plotseling gaan haar oogen weer open, ze richt zich half op en kijkt Jan vragend aan: „Geloof jij aan God, Jan?" Hij begrijpt niet wat dat met longontsteking te maken heeft en zegt stug: „Ik weet het niet." „Maar als ik nu dood ga, dan moet ik het weten." De angst straalt uit haar oogen. „Ik ben geen dominee, Marie. Ik heb nooit aan geloof gedaan." Ze gaat weer liggen en zegt zacht, half fluiste rend: „Ik ook niet. Maar 'k ben nu zoo bang." Moeder is niet erg rustig onder dit gesprek. Ze dribbelt van de kast naar de tafel, gaat even zitten en staat dan wéér op. „Kom, kom, Marie! Je bent nog jong. Je kan toch best weer beter worden. Er zijn meer menschen die longontsteking gehad hebben." „Welja," zegt Jan, „met de kermis was je zoo sterk als een paard, zoo'n kou kom je wel te boven." 't Blijft lang stil in de bedstee. De zieke haalt met moeite adem. In 't kamertje ruikt het naar oude kleeren en petroleum. Jan krijgt het warm. Hij is met 't geval verlegen, staat op, strijkt zyn haar achterover en zegt: „Nou 't beste hoor. Hou je maar goed." Even roert zijn hand de dekens in de richting waar haar arm moet liggen. Hij staat al bij de deur. Dan als wil hij nog iets goed maken zegt hij aarzelend: „Wil ik een dominee.... sturen?" Moeder gezicht betrekt, doch de zieke draait direct het hoofd in zy'ft richting: „Wil je 't doen?" „Best hoor." Dominee kwam en vond angst voor den dood, maar geen zondekennis, en geen roep om genade. Geen andere kennis van God en Zijn dienst dan in schimpende straattaal opgevangen. Moeder was afkeerig. In gezonde dagen hadden ze geen zwartrok noo- dig, waarom dan nu wel? Dominee onderwees en bad, worstelde en waakte. Marie doorstond de crisis niet en ging bij Moe der en Jan vandaan. Alleen. Zonder rust. De predikant sprak den volgenden Zondag over den rijkdom van een Timotheüs-opvoeding: dat gij van kindsaf de Heilige Schriften geweten hebt, die u wijs kunnen maken tot zaligheid, door het geloof hetwelk in Christus Jezus is. KRUISWOORDRAADSEL 1. stilte 4. grootspraak. 7. Pauselijke driekroon 8. ontkenning 10. vaartuig 12. gelijk 13. eiland bij Sumatra 14. ver 15. afk. van departement 16 voorteeken (Lat.) 19. zuilengang in oud-Athene 22. meisjesnaam 23. meisjesnaam 24. schrijfbehoefte 25. overblijfsel 26. propvol. 27. vervoeging van maal. 28. stel. VERTICAAL: 1. soort appel 2. stengel 3. muurstuk van een kasteel 4. vuur 5. onzin 6. viering eener gebeurtenis 9. bijwoord 11. toiletbenoodigdheid 16. vijandschap (Lat.) 17. alleen 18. volk van een land 19. nadeel 20. gewest en plaats in Rusland 21. bloem 333

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1938 | | pagina 10