Een Kroonprins geboren! Een Kroon verloren!
KOHLBRUGGE EN
DE AFSCHEIDING
Prins Willem III
EEN koningszoon geboren, een kroonprins, een
troonopvolger. De voortzetting van de dynas
tie schijnt opnieuw voor een lange reeks van jaren
verzekerd.
Zoo is de regel. De geboorte van een erfprins ver
stevigt den troon vgn den vader.
Maar er is geen regel zonder uitzondering. Ook
deze regel heeft in de geschiedenis zijn merkwaar
dige afwijking gehad.
Het is dit jaar twee en een halve eeuw
geleden, dat de geboorte van een kleinen prins den
vorstelijken vader kroon en troon deed verliezen.
Voor ons, Nederlanders, is die gebeurtenis van
bijzondere beteekenis geweest, omdat ons land en
het Oranjehuis er zeer nauw bij betrokken waren.
In het overwegend Protestantsche Engeland re
geerde sinds drie jaar de Roomsche Jacobus II. Hij
was moediger dan zijn voorganger en broer, Karei
II, die zijn Roomsche overtuiging zorgvuldig had
verborgen gehouden en eerst in zijn stervensure
den wensch uitsprak om voorzien te worden van
de H. Sacramenten. Hoewel er van Jacobus weinig
goeds kan gezegd worden hij was een bekrom
pen, koppig en despotiek vorst een huichelaar,
zooals zijn broeder, was hij niet. Hij kwam er rond
voor uit, dat hij Roomsch-Katholiek was en dat
het zijn doel was het Roomsch-Katholicisme op pile
mogelijke manieren te versterken.
Het was een geluk voor Jacobus, dat hij zulk een
minderwaardigen voorganger had gehad. Nu viel
de vergelijking aanvankelijk in zijn voordeel uit.
In het begin van zyn regeerperiode namen zelfs
de Protestanten een tamelijk welwillende houding
tegenover hem aan. Men achte hem betrouwbaar
der dan zijn broeder en bovendien werd het ge
waardeerd. dat hy een kundig en moedig zee
man was.
Wel stelde Jacobus de loyaliteit van zijn Protes
tantsche onderdanen op steeds zwaardere proef.
De test-act, die voorschreef, dat elke ambtenaar
een eed moest afleggen, waarin hij verklaarde niet
te gelooven aan de transsubstantiatie en waardoor
het den Roomschen onmogelijk was gemaakt,
ambten te bekleeden, werd door hem geschorst.
Tallooze Roomsche ambtenaren werden benoemd
en in het leger werden slechts Roomsche officie
ren aangesteld.
Ook de buitenlandsche politiek van Jacobus, n.l.
een nauwe samenwerking met Lodewijk XIV van
Frankrijk, die juist in die jaren de Hugenoten zoo
fel vervolgde, was vele Protestantschen Engel-
schen een doorn in het oog.
Hoewel zelfs de Paus den Engelschen koning tot
grootere voorzichtigheid aanmaande, ging de hals
starrige, eigenzinnige man, onbevreesd voor de
gevolgen, zijn gang. De ontevredenheid nam
steeds toe. Eens had Karei II zijn broeder voor
speld, dat hij geen vier jaar Engelands koning
zou zijn wel, het begon er op te lijken, dat die
voorspelling in vervulling zou gaan.
In Mei 1688 liet de koning een zevental bischop-
pen der Engelsche staatskerk, die tegen enkele
maatregelen van Jacobus hadden geprotesteerd,
gevangen nepien en naar den Tower vervoeren.
Die tyrannieke daad verbitterde de Protestanten in
hooge mate en steeds luider klonken de stemmen
van hen, die aan deze regeering een einde wilden
maken.
Was het wonder, dat de leiders der ontevreden
Engelschen contact zochten en vonden met den
Hollandschen Stadhouder, Willem III, en zijn ge
malin Maria Stuart, die de oudste dochter was
van den Engelschen monarch? In tegenstelling met
haar vader was Maria overtuigd Protestant en
trouw gebleven aan den godsdienst, in welke zij
was opgevoed.
Onze Prins had openlijk de houding van zijn
schoonvader afgekeurd en Maria koos in deze
aangelegenheden de zijde van haar gemaal. Samen
sprekende, samen overleggende wat hun aangaan
de de bescherming van het Protestantisme in En
geland te doen stond, hadden Willem en Maria
elkaar na jaren van koel huwelijksleven leeren
begrijpen en won de Engelsche koningsdochter de
liefde van haar man.
Eens zou Maria tot den Engelschen troon geroe
pen worden. Immers uit het eerste huwelijk van
Jacobus waren slechts twee dochters geboren:
Maria en Anna en zyn tweede huwelijk met de
Roomsch-Katholieke Maria d'Este, prinses van
Modena, was kinderloos gebleven.
Wanneer Jacobus er ter elfder ure toe was over
gegaan tegenover de aanhangers van de Engelsche
Staatskerk een tegemoetkomender politiek te voe
ren, de aan traditie, wet en regel zoo zeer gehech
te Engelschen zouden hem ondanks zijn Roomsche
geloof geduld hebben op den troon. Na Jacobus
zou de kroon weer door een Protestante gedragen
worden.
In de Juni-maand van '88 vond echter een gebeur
tenis plaats, die het einde van Jacobus' regeering
verhaast heeft. Koningin Maria schonk haar ge
maal een zoon!
Reeds maanden van te voren waren er hier en
daar geruchten opgedoken omtrent een te ver
wachten geboorte. De Roomschen hoopten vurig
op een jongen prins. Volgens de erfopvolgingsbe
palingen zouden dan de Protestantsche dochters
des konings niet meer in de allereerste plaats in
aanmerking komen om troon en kroon te erven.
Een zoon zou de voortzetting van de Roomsche
Stuart-dynastie waarborgen. Dat de gevoelens by
de Protestanten geheel tegengesteld waren, behoeft
geen betoog. Voor hen zou de geboorte van een
kroonprins een ïsiige teleurstelling beteekenen.
Een Roomsche Jacobus II was al erg, een Room
sche Jacobus III zou ondraaglijk zyn.
Toen dan ook de geboorte van een opvolger, een
Prins van Wales, bekend werd gemaakt, kwam de
Engelsche crisis in een acuut stadium.
In de kringen van 's konings tegenstanders werd
met groote stelligheid beweerd, dat de pas geboren
Jacobus geen wettige erfgenaam was. Het is een
ondergeschoven kind! zoo ging een hardnekkig ge
rucht. De Jezuïten zouden het zoo beraamd heb
ben om Engeland voorgoed aan Rome en Frank
rijk over te leveren!
Later is onomstootelijk komen vast te staan, dat
de jonge Prins van Wales wel degelijk een zoon
door TH. EERDMANS
Maria Stuart II, gemalin van Prins Willem III
des konings was. Maar het valsche gerucht werd
in die kritieke dagen onmiddellijk geloofd. Onze
Stadhouder en zyn gemalin, die aanvankelijk in
de echtheid der geboorte geloofden en hun geluk-
wenschen hadden laten overbrengen, kwamen
spoedig tot andere gedachten. Vooral toen Prinses
Anna van uit Engeland schreef, dat zij de geruch
ten, die in omloop waren, voor waar hield.
Zelden heeft de geboorte van een zoon een ko
ninklijken vader zoo in perikelen gebracht.
Het prinsje in de wieg bracht heel Engeland in
rep en roer. De aarzeling der Engelsche Protes
tanten was uit. Den 30sten Juni verzochten een
zevental aanzienlijke Engelschen van verschillen
de partijen den Prins van Oranje om met een
leger naar Engeland te komen om de vrijheden
van het Engelsche volk en het Protestantisme te
beschermen.
Na overleg met zijn gemalin stemde Willem toe.
Hij begreep, dat voor hem het oogenblik gekomen
was om op te treden als de verdediger van het
bedreigde Protestantisme en als bestrijder van de
machtspolitiek van den Franschen Zonnekoning.
Nog voor het jaar 1688 ten einde was, moest Ja
cobus II met zijn gemalin en zoon Engeland ver
laten. Op zijn vlucht werd hij nog gegrepen en
naar Londen teruggevoerd, maar Willem III be
val zijn vrijlating. Jacobus had voorgoed zijn
kroon verloren en zocht hulp en bescherming bij
zijn vriend, Lodewijk XIV. Na eenige vergeefsche
pogingen om zijn schoonzoon te verjagen, trok de
ex-koning zich in de eenzaamheid terug. Hij over
leed in 1701, in ballingschap.
En het prinsje?
In de geschiedenis is hij bekend gebleven als
Jacobus III. Juister is het hem te noemen Jacobus
den Pretendent. Pretendeeren, aanspraak maken,
dat heeft hij zijn heele leven gedaan. Maar 't is
bij pretendeeren gebleven. Wel werd hij in 1701,
na den dood van zijn vader, door den Paus en
verschillende R.K. mogendheden als koning van
Engeland erkend, maar het bracht hem geen stap
nader tot den troon, want het Engelsche Parle
ment sloot hem voor altijd uit.
Tot driemaal toe heeft de Pretendent getracht de
„Maar jongen, hoe kom je daar bij?
Als het je eens tegenvalt! En Cor, je
vrouw?"
„Cor? De les, die ik kort geleden ge
leerd heb, kent zij al jaren. Van haai
instemming ben ik zeker."
Moeder zit stil. „Als dat nog eens
mocht gebeuren," zucht ze. Het lok
haar aan. Naar een rustig dorp in de
polder en altijd bij Wim, haar eenigen
jongen.
Als moeder in 't ziekenuis komt, ver
telt ze haar man, wat Wim gezegd heeft
Hij heeft al liggen denken over de
toekomst, want de operatie is geslaagd
en de patiënt genezende.
„Dat zal hij maar gezegd hebben in
een opwelling van een oogenblik."
„O nee, hij is vast besloten."
Daar wil vader meer van weten. Bij
het volgende bezoek van zyn vrouw
begint hij er zelf over.
„Wim wil zijn eigen kamer afstaan
voor ons," prijst moeder. „Dan wonen
we wel binnenshuis, maar toch vrij."
Na drie weken is vader thuis, maar
324
hij moet nog een paar maanden rust
houden. Het wordt nu plotseling zicht
baar, hoe verouderd hij is. Regelmatig
zijn wijk loopen zooals vroeger, zal
niet meer gaan. Hij zal het aanbod
van zijn zoon maar aannemen.
De bovenbewoonster is zeer mee
levend.
„Maar man, je kunt toch ouderdoms
rente krijgen! Binnenkort heb je de
leeftijd. En je vrouw ook. Ik heb im
mers ook drie gulden in de week. Ik
zal er er wel eens Jieen gaan en dat
zaakje netjes voor jullie in orde
brengen."
Met een lang gezicht komt ze terug.
„Het gaat niet. U bent nooit in loon
dienst geweest. Ik heb gezegd, dat u
het hard noodig hebt, maar er zijn
geen zegeltjes voor u geplakt, dus het
kan niet."
Ze schijnt ook gepraat te hebben met
den loopknecht, want een paar dagen
later vraagt deze aan moeder: „Als u
de zaak soms gaat verkoopen, wilt u
mij dan waarschuwen, voor u met een
ander begint?,"
„Zou jij de boel willen overnemen?"
„Misschien wel. Als hot kan."
Hij heeft er zin in. Hij is jong en
sterk en hij heeft nog geloof in de
toekomst. Hem zal de Melkinrichting
zoo gemakkelijk niet wegwerken, hij
weet zijn praatje wel te maken. En de
vischwinkel is inmiddels opgedoekt
wegens onvoldoende omzet.
Nu wordt er overleg gepleegd en ge
cijferd. Vader en Wim fungeeren als
deskundigen en moeder is belangstel
lend toehoorster.
Ze stellen een prijs vast, die billijk is
voor den kooper en Brandwijk nog
enkele honderden guldens zal laten
als restant van zijn vroeger kapitaal.
Twee maanden later is alles achter de
rug. Ze wonen in een huis, waar ook
liefde woont en vreeze Gods.
Waar liefde woont, gebiedt God zijn
zegen. Daar kunnen nog bloesems
ontluiken in de herfst van het leven.
XLI
En een der Schriftgeleerden kwam
tot Hem en vraagde Hem: „Welk is
het eerste gebod van alle?"
En Jezus antwoordde hem: „Het eer
ste van al de geboden is: Gij zult den
Heere uw God liefhebben uit geheel
uw hart en uit geheel uw ziel en uit
geheel uw verstand en uit geheel uw
kracht. Dit is het eerste gebod. Het
tweede aan dit gelijk is: Gy zult uw
naaste liefhebben als uzelven. Er is
geen ander gebod, grooter dan deze."
De Schriftgeleerde zeide tot Hem:
„Meester, gij hebt wel in der waar
heid gezegd, dat ej; een eenig God is
en Hem lief te hebben uit geheel het
hart, geheel het verstand, geheel de
ziel en geheel de kracht en den naaste
lief te hebben als ziohzelven is méér
dan al de brandofferen en slachtof
feren."
Jezus, ziende dat hij verstandig ge
antwoord had," zeide tot Hem: „Gij
zijt niet ver van het koninkrijk Gods"
Want de geheele Wet wordt in één
woord vervuld, namelijk in dit: Gij
zult uw naaste liefhebben gelijk uzel
ven. Markus 12 2834. Galaten 5 14.
plaats zijner vaderen te heroveren. Doch zijn
vrienden, de z.g. Jacobieten, waren te weinig tal
rijk om zijn verwachtingen te verwezenlijken.
Geen koning uit het huis Stuart heeft na Jacobus
II ooit in Engeland den schepter gezwaaid.
Na Willem III kwam diens schoonzuster Anna op
den troon en toen deze in 1714 overleed, na al
haar 19 kinderen* overleefd te hebben, kwam de
kroon aan het huis Hannover.
Nog eenmaal, in 1745, heeft het er op geleken, dat
de Stuarts weer aan het bewind zouden komen.
IX
DAT KohJbrügge zoo scherp tegen de Afschei
ding ageerde en schreef, had ook nog een
andere reden.
Kohlbrügge was te Utrecht de geestelijke leider
geworden van een groepje waarheid-lievende
broeders en zusters, die ten zijnent een soort
conventikel hielden. Later gingen deze menschen
mëerendeels tot de Afscheiding over. Zelf schrijft
Kohlbrügge: „Hier hebben zich circa 30 afge
scheiden, kinderen er niet onder. Ik ken ze allen
bijna." Geducht gaf hij op die menschen af. HeJ
zijn, volgens Kohlbrügge, menschen, die nog
geen hoop hebben en er dus nog minder reken
schap van kunnen geven. Waarom waren deze
menschen tot de Afscheiding overgegaan? „Om
dat men anders bang is van niet tot Gods volk
te zullen behooren en dus om het geweten te
stiilen, dat in dien stap een voornaam punt van
heiligmaking en een Gode-zullen-behagen stelt,"
zegt Kohlbrügge.
Deze menschen waren eerst zijn lieve vrienden,
zoolang zy zich onder zijn patriarchale leiding
stelden, maar nauwelijks lieten zij hem in den
steek en voelden zich tot de Afscheiding aan
getrokken, of er deugde geen haar meer aan hen.
Ook aan Kohlbrügge was niets menschelijks
vreemd, 't Is waar: Kohlbrügge wilde alles plaat
sen onder het oordeel Gods, maar hij bezat de
gave niet om wat hij zelf als Gods wil zag, ook
in zachte bewoordingen aan anderen aan te be
velen. Zyn conventikel, voor velen een Adullam,
was allengs verloopen. Dit was uiterst pijnlijk
voor hem en onwillekeurig weet hij dit aan het
opkomen van de Afscheiding. We kunnen best
begrijpen, dat de loop der dingen hem moest
mishagen, maar die menschen met zulke invec
tieven te lijf te gaan, zooals Kohlbrügge deed,
ademde niet den Geest en de liefde van Christus.
Dan, hij was zoo geweldig tegen de Afscheiding
gekant, omdat deze zijn preek over Romeinen 7
14 had verworpen. Ds Seholte had „den Heiligen
Geest gelasterd, door afkeurend over Kohlbrüg-
ge's preek te spreken." „Daarom behoorde het
werk der Scheiding mede tot het Beest uit den
Afgrond" ,zegt hy. In zyn preek hebben zij het
getuigenis Gods verworpen. Zij hadden zich in
Utrecht aan hem, Kohlbrügge, en zijn woord, als
„een getuige Christi" moeten houden. Zij, die
hem verlieten, hadden dus het getuigenis Gods
verworpen.
Vandaar dat hy in zyn brief aan Ds Brummelkamp
schreef: „Brummelkamp! voordat er eene Afge
scheidene Gemeente was, is er eene zonde be
gaan, is er onschuldig bloed vergoten gelaten
dat den vloek heeft doen kleven ook op dien
en die, die de Afscheiding begonnen, voortgezet
en tot hiertoe te zamen gehouden hebben, en dat
hetzy men zich daarvan bewust of onbewust was-
op allen kleeft dat oordeel, die die zonde begaan
of zich aan de vergieters van dat bloed aan
gesloten hebben en die, zoolang het eigen er niet
mede gemoeid was, gehoorzaamd hebben; zonder
die zonde was er zeker geene afscheiding geko
men, en gijlieden hadt het heil des Heeren gezien
met kracht, met wonderen en met .teekenen van
den God Israëls."
Dus, dat was Kohlbrügge's hoofdgrief, de Afschei
ding had onschuldig bloed laten vergieten. Wat
bedoelde hij met deze markante uitdrukking? Vol
gens sommigen: men had hem alleen laten staan.
De Hervormde besturen hadden, aldus was Kohl
brügge s opvatting, aan hem een moord gepleegd.
En niemand had zich toen verroerd, ook zy niet]
die later de Afscheiding waren begonnen
Maar ieder is de beste interprêteur van zijn
eigen woorden, sprak eens Ds Bogerman, de voor
zitter der Dordtsche Synode. Welnu, Kohlbrügge
heeft vele jaren later (1863) zelf een verklaring
van zijn woorden aan de hand gedaan. Hij schrijft
in dat jaar aan Lucas, een zijner geestverwanten:
„In 1833 verscheen van mij ééne leerrede over
Rom. 7 14. Zij, die spoedig daarop de afscheiding
invoerden, verwierpen de leerrede ea beschul
digden mij van Antinomismus of wetsbestrijding.
Ik doorliep toen alle boeken, die ooit van de
antinomianen uitgegeven zijn. Dat noemde ik en
dat noem ik nog onschuldig bloed vergieten,
iemand te beschuldigen van die ketterij aller
ketteryen, waarvan mijn ziel een afschuw heeft.
Zij verwierpen in mijn persoon het getuigenis,
waarin de redding van land en kerk lag. Tegen
al mijn waarschuwen aan werd de afscheiding
begonnen en doorgezet.Zij, die de kerk waren,
gingen kerkjes stichten, lieten zich door deels on
bekeerde jongens drijven om naar het vleesch te
De zoon van Jacobus den Pretendent, Karei
Eduard, wist in Schotland vasten voet te krijgen.
Zelfs veroverde hij Edinburgh, waar hij een tijd
lang resideerde. Maar Engeland herwinnen geluk
te hem niet. Reeds het volgende jaar werd hij uit
Schotland verdreven.
In 1807 stierf de laatste afstammeling van Jacobus
II. H~t eeuwenoude, trotsche, despotische konings
geslacht der Stuarts was daarmee voorgoed van
het wereldtooneel verdwenen.
door Dr H. KAAJAN
kunnen wandelen en verwierpen in mij den door
God gezonden en door veel lijden toebereiden
getuige, die weder met de leer kwam, welke
God op het hoogst verhoogt en den mensch op
het diepst verootmoedigt. Die ik liefhad keerden
mij den rug toe en de vijanden hadden hun wil."
Ten slotte, ook heeft de wanverhouding tusschen
Dr Kohlbrügge en Ds H. P. Seholte niet weinig
bijgedragen tot Kolbrügge's voorin-genomenheid
tegen de Afscheiding. Was Kohlbrügge vurig,
scherp, profetisch en apostolisch van aard, Ds
Soholte, hoewel een beschaafd, talentvol, wel
sprekend en innemend man, was een Petrus
figuur, eerlijk, maar fanatiek, driftig, doorzettend,
soms onbesuisd in zijn optreden. En nu goot
Kohlbrügge, die in Utreoht bijna al zijn conven-
tikel-menschen naar de Afscheiding zag wegglij
den, misschien ook daarom de fiolen van zijn ge
weldigen toorn over Seholte en zijn volgelingen
uit. Zij kenden elkaar uit Amsterdam. Kohlbrügge
was bij de moeder van Ds Soholte in huis ge
weest en was met een familie-lid van dezen
gehuwd geweest. Er waren echter wrijfpunten
gekomen. De toon van Kohlbrügge over Seholte
was menigmaal beneden critiek, zegt Dr van
Lonkhuyzen. In een brief van 1839 vergeleek hy
het huis en de kerk van Schplte met den put,
waarin de doodsbeenderen geworpen worden op
het Utrechtsche kerkhof. Dan weer schreef hij:
„De Afgescheidenen drogen allen te zamen uit"
(1838). Met een zeker behagen vertelt hij van de
gebreken der Afgescheidenen. De Afscheiding is
hem „een strik des duivels".
Zelfs zijn naaste vrienden erkenden, dat iets
persoonlijks hem van Seholte en zijn vrienden
terughield. Ook Brummelkamp verklaarde, dat
Kohlbrügge's verschil met Seholte iets personeels
was en dat Kohlbrügge daaruit de .geheele Af
scheiding beoordeelde.
De voormannen der Afscheiding, volgens Kohl
brügge allen onbekeerde jongens, kregen er ge
ducht van langs. Brummelkamp is verleid door
Seholte .Van Velzen is anti-ohristisch en vol
boosheid. Meerburg, „dat goede en onvaste
mensch", deugt ook al niet. Maar zoo spreekt hij
ook over Ds Moorrees (hij is hem een valsche
apostel), over Ds Callenbach, Ds Molenaar, Ds
Budding (voor Kohlbrügge „een Jezuïet"), Ds de
Liefde, enz.
Geen wonder dat een man, die zoo over ieder
den staf breekt en met Ds Soholte in openlijk
conflict leefde, geen blad voor den mond nam
als het ging over de typeering van de Afgeschei
denen. Hij noemde ze „louter Anti-Christenen en
Zeloten, die Jeruzalem mee helpen verwoesten".
Zulk schrijven neemt ons, vooral als men zelf
van Afgescheiden origine is, niet voor Kohlbrüg
ge in.
Toch is hier wel een excuus.
Allereerst, de vraag is gewettigd: Had Dr Kohl
brügge zelf wel een zuiver kerk-begripWist hij
zelf wel wat onder Kerk-reformatie te verstaan
is? Hij was nog jong, ongeveer dertig jaren oud,
weinig ouder dan de „onbekeerde jongens" als
Ds Seholte, Ds Brummelkamp, Ds van Velzen,
Ds Gezelle Meerburg, enz. Had hij zich de pro
blemen, waarvoor hij door zijn afzetting in de
Hersteld Luthersche Kerk en door zijn wering
uit de Ned. Hervormde Kerk kwam te staan, wel
ten volle ingedacht?
En ten tweede: Kohlbrügge kwam practisch al
meer alleen te staan. Zelf schrijft hij: „Overigens
nu van allen uitgesloten, uitgeworpen, miskend,
gesmaad om des Heeren wil, den ganschen dag,
terwijl men elk zijn afgoden naloopt."
Dit maakte zijn gemoed ietwat bitter, 't geen zich
zeer wel laat verstaan. Hij verkeerde in een
El ia-stemming, die ook meende, dat hy alleen
was overgebleven, Kohlbrügge, de uitgestootene,
stiet telkens zich zeiven uit en leefde in de on
wrikbare overtuiging, dat hij de eenige was, die
het goed zag. Zijn werk alleen was 's Heeren
werk, dat van anderen niet dan anti-christelijk,
duivelsch, ja wat niet al.
Het optreden van Kohlbrügge in deze periode
vind ik niet bijster sympathiek en ik beklaag
de vrienden en geestverwanten van. Dr Kohl
brügge (zooals Dr Locher), die dit alles
willen goed praten. Laat men ook van Kohl-
brüggiaansche zijde toch erkennen, dat aan dit
uitnemend kind des Heeren niets menschelijks
vreemd was. Ook Kohlbrügge was in zich zelf
slechts een arm, verdoemelijk menschenkind.
Laat ik tot zyn voordeel dit mogen aanvoeren, dat
Dr Kohlbrügge's oordeel over de Afscheiding
vele jaren later heel wat milder is geweest. Hij
verklaarde toen, dat hij onder afgescheidenen en
niet-afgescheidenen zijn broeders en zusters had.
Dit zachter oordeel hing samen met zyn veron
derstelling, dat men in 't algemeen niet meer
meeging met de veroordeeling van zijn getuigenis
over Romeinen 7 14. Ds J. van Lonkhuyzen
zegt dan ook: „De praktijk van het kerkelijk
leven leerde hem de dingen anders zien, dan
toen hij buiten alle kerkelijk verband in Utrecht
leefde."
OPLOSSING
van het Kruiswoordraadsel in het vorige Zondags
blad
Horizontaal: 1. lever; 6. Insulinde; 9. bè; 10. si;
11. la; 13. ergo; 15. edel; 17. pen; 18. vol; 20. Let;
21. vader; 23. mat; 24. sen; 26. emir; 28. mits; 29.
salaris.
Verticaal: 1. lasso; 2. vel; 3. ronde; 4. Dieren; 5.
Geleen; 7. ui; 8. in; 9. Beppie; 12. altoos; 14. vod;
16. dl; 18. vat; 19. les; 21. Vara; 22. Remi; 23. fhis;
25. nis; 27. ha!
De alleraardigste foto's van ons kleine Prinsesje in de armen van haar Moeder nemen we naar onze
gewoonte ook im het Zondagsblad op. De vele lezers, die hun Zondagsblad bewaren, hebben straks in
hun ingebonden jaargang alle dit jaar verschenen foto's byeen. Bovenstaande opnamen werden
genomen op 7 Juli jl. en geven dus Prinses Beaitrix te zien op den leeftijd van ruim vijf maanden.
325