Een Kroonprins geboren! Een Kroon verloren! KOHLBRUGGE EN DE AFSCHEIDING Prins Willem III EEN koningszoon geboren, een kroonprins, een troonopvolger. De voortzetting van de dynas tie schijnt opnieuw voor een lange reeks van jaren verzekerd. Zoo is de regel. De geboorte van een erfprins ver stevigt den troon vgn den vader. Maar er is geen regel zonder uitzondering. Ook deze regel heeft in de geschiedenis zijn merkwaar dige afwijking gehad. Het is dit jaar twee en een halve eeuw geleden, dat de geboorte van een kleinen prins den vorstelijken vader kroon en troon deed verliezen. Voor ons, Nederlanders, is die gebeurtenis van bijzondere beteekenis geweest, omdat ons land en het Oranjehuis er zeer nauw bij betrokken waren. In het overwegend Protestantsche Engeland re geerde sinds drie jaar de Roomsche Jacobus II. Hij was moediger dan zijn voorganger en broer, Karei II, die zijn Roomsche overtuiging zorgvuldig had verborgen gehouden en eerst in zijn stervensure den wensch uitsprak om voorzien te worden van de H. Sacramenten. Hoewel er van Jacobus weinig goeds kan gezegd worden hij was een bekrom pen, koppig en despotiek vorst een huichelaar, zooals zijn broeder, was hij niet. Hij kwam er rond voor uit, dat hij Roomsch-Katholiek was en dat het zijn doel was het Roomsch-Katholicisme op pile mogelijke manieren te versterken. Het was een geluk voor Jacobus, dat hij zulk een minderwaardigen voorganger had gehad. Nu viel de vergelijking aanvankelijk in zijn voordeel uit. In het begin van zyn regeerperiode namen zelfs de Protestanten een tamelijk welwillende houding tegenover hem aan. Men achte hem betrouwbaar der dan zijn broeder en bovendien werd het ge waardeerd. dat hy een kundig en moedig zee man was. Wel stelde Jacobus de loyaliteit van zijn Protes tantsche onderdanen op steeds zwaardere proef. De test-act, die voorschreef, dat elke ambtenaar een eed moest afleggen, waarin hij verklaarde niet te gelooven aan de transsubstantiatie en waardoor het den Roomschen onmogelijk was gemaakt, ambten te bekleeden, werd door hem geschorst. Tallooze Roomsche ambtenaren werden benoemd en in het leger werden slechts Roomsche officie ren aangesteld. Ook de buitenlandsche politiek van Jacobus, n.l. een nauwe samenwerking met Lodewijk XIV van Frankrijk, die juist in die jaren de Hugenoten zoo fel vervolgde, was vele Protestantschen Engel- schen een doorn in het oog. Hoewel zelfs de Paus den Engelschen koning tot grootere voorzichtigheid aanmaande, ging de hals starrige, eigenzinnige man, onbevreesd voor de gevolgen, zijn gang. De ontevredenheid nam steeds toe. Eens had Karei II zijn broeder voor speld, dat hij geen vier jaar Engelands koning zou zijn wel, het begon er op te lijken, dat die voorspelling in vervulling zou gaan. In Mei 1688 liet de koning een zevental bischop- pen der Engelsche staatskerk, die tegen enkele maatregelen van Jacobus hadden geprotesteerd, gevangen nepien en naar den Tower vervoeren. Die tyrannieke daad verbitterde de Protestanten in hooge mate en steeds luider klonken de stemmen van hen, die aan deze regeering een einde wilden maken. Was het wonder, dat de leiders der ontevreden Engelschen contact zochten en vonden met den Hollandschen Stadhouder, Willem III, en zijn ge malin Maria Stuart, die de oudste dochter was van den Engelschen monarch? In tegenstelling met haar vader was Maria overtuigd Protestant en trouw gebleven aan den godsdienst, in welke zij was opgevoed. Onze Prins had openlijk de houding van zijn schoonvader afgekeurd en Maria koos in deze aangelegenheden de zijde van haar gemaal. Samen sprekende, samen overleggende wat hun aangaan de de bescherming van het Protestantisme in En geland te doen stond, hadden Willem en Maria elkaar na jaren van koel huwelijksleven leeren begrijpen en won de Engelsche koningsdochter de liefde van haar man. Eens zou Maria tot den Engelschen troon geroe pen worden. Immers uit het eerste huwelijk van Jacobus waren slechts twee dochters geboren: Maria en Anna en zyn tweede huwelijk met de Roomsch-Katholieke Maria d'Este, prinses van Modena, was kinderloos gebleven. Wanneer Jacobus er ter elfder ure toe was over gegaan tegenover de aanhangers van de Engelsche Staatskerk een tegemoetkomender politiek te voe ren, de aan traditie, wet en regel zoo zeer gehech te Engelschen zouden hem ondanks zijn Roomsche geloof geduld hebben op den troon. Na Jacobus zou de kroon weer door een Protestante gedragen worden. In de Juni-maand van '88 vond echter een gebeur tenis plaats, die het einde van Jacobus' regeering verhaast heeft. Koningin Maria schonk haar ge maal een zoon! Reeds maanden van te voren waren er hier en daar geruchten opgedoken omtrent een te ver wachten geboorte. De Roomschen hoopten vurig op een jongen prins. Volgens de erfopvolgingsbe palingen zouden dan de Protestantsche dochters des konings niet meer in de allereerste plaats in aanmerking komen om troon en kroon te erven. Een zoon zou de voortzetting van de Roomsche Stuart-dynastie waarborgen. Dat de gevoelens by de Protestanten geheel tegengesteld waren, behoeft geen betoog. Voor hen zou de geboorte van een kroonprins een ïsiige teleurstelling beteekenen. Een Roomsche Jacobus II was al erg, een Room sche Jacobus III zou ondraaglijk zyn. Toen dan ook de geboorte van een opvolger, een Prins van Wales, bekend werd gemaakt, kwam de Engelsche crisis in een acuut stadium. In de kringen van 's konings tegenstanders werd met groote stelligheid beweerd, dat de pas geboren Jacobus geen wettige erfgenaam was. Het is een ondergeschoven kind! zoo ging een hardnekkig ge rucht. De Jezuïten zouden het zoo beraamd heb ben om Engeland voorgoed aan Rome en Frank rijk over te leveren! Later is onomstootelijk komen vast te staan, dat de jonge Prins van Wales wel degelijk een zoon door TH. EERDMANS Maria Stuart II, gemalin van Prins Willem III des konings was. Maar het valsche gerucht werd in die kritieke dagen onmiddellijk geloofd. Onze Stadhouder en zyn gemalin, die aanvankelijk in de echtheid der geboorte geloofden en hun geluk- wenschen hadden laten overbrengen, kwamen spoedig tot andere gedachten. Vooral toen Prinses Anna van uit Engeland schreef, dat zij de geruch ten, die in omloop waren, voor waar hield. Zelden heeft de geboorte van een zoon een ko ninklijken vader zoo in perikelen gebracht. Het prinsje in de wieg bracht heel Engeland in rep en roer. De aarzeling der Engelsche Protes tanten was uit. Den 30sten Juni verzochten een zevental aanzienlijke Engelschen van verschillen de partijen den Prins van Oranje om met een leger naar Engeland te komen om de vrijheden van het Engelsche volk en het Protestantisme te beschermen. Na overleg met zijn gemalin stemde Willem toe. Hij begreep, dat voor hem het oogenblik gekomen was om op te treden als de verdediger van het bedreigde Protestantisme en als bestrijder van de machtspolitiek van den Franschen Zonnekoning. Nog voor het jaar 1688 ten einde was, moest Ja cobus II met zijn gemalin en zoon Engeland ver laten. Op zijn vlucht werd hij nog gegrepen en naar Londen teruggevoerd, maar Willem III be val zijn vrijlating. Jacobus had voorgoed zijn kroon verloren en zocht hulp en bescherming bij zijn vriend, Lodewijk XIV. Na eenige vergeefsche pogingen om zijn schoonzoon te verjagen, trok de ex-koning zich in de eenzaamheid terug. Hij over leed in 1701, in ballingschap. En het prinsje? In de geschiedenis is hij bekend gebleven als Jacobus III. Juister is het hem te noemen Jacobus den Pretendent. Pretendeeren, aanspraak maken, dat heeft hij zijn heele leven gedaan. Maar 't is bij pretendeeren gebleven. Wel werd hij in 1701, na den dood van zijn vader, door den Paus en verschillende R.K. mogendheden als koning van Engeland erkend, maar het bracht hem geen stap nader tot den troon, want het Engelsche Parle ment sloot hem voor altijd uit. Tot driemaal toe heeft de Pretendent getracht de „Maar jongen, hoe kom je daar bij? Als het je eens tegenvalt! En Cor, je vrouw?" „Cor? De les, die ik kort geleden ge leerd heb, kent zij al jaren. Van haai instemming ben ik zeker." Moeder zit stil. „Als dat nog eens mocht gebeuren," zucht ze. Het lok haar aan. Naar een rustig dorp in de polder en altijd bij Wim, haar eenigen jongen. Als moeder in 't ziekenuis komt, ver telt ze haar man, wat Wim gezegd heeft Hij heeft al liggen denken over de toekomst, want de operatie is geslaagd en de patiënt genezende. „Dat zal hij maar gezegd hebben in een opwelling van een oogenblik." „O nee, hij is vast besloten." Daar wil vader meer van weten. Bij het volgende bezoek van zyn vrouw begint hij er zelf over. „Wim wil zijn eigen kamer afstaan voor ons," prijst moeder. „Dan wonen we wel binnenshuis, maar toch vrij." Na drie weken is vader thuis, maar 324 hij moet nog een paar maanden rust houden. Het wordt nu plotseling zicht baar, hoe verouderd hij is. Regelmatig zijn wijk loopen zooals vroeger, zal niet meer gaan. Hij zal het aanbod van zijn zoon maar aannemen. De bovenbewoonster is zeer mee levend. „Maar man, je kunt toch ouderdoms rente krijgen! Binnenkort heb je de leeftijd. En je vrouw ook. Ik heb im mers ook drie gulden in de week. Ik zal er er wel eens Jieen gaan en dat zaakje netjes voor jullie in orde brengen." Met een lang gezicht komt ze terug. „Het gaat niet. U bent nooit in loon dienst geweest. Ik heb gezegd, dat u het hard noodig hebt, maar er zijn geen zegeltjes voor u geplakt, dus het kan niet." Ze schijnt ook gepraat te hebben met den loopknecht, want een paar dagen later vraagt deze aan moeder: „Als u de zaak soms gaat verkoopen, wilt u mij dan waarschuwen, voor u met een ander begint?," „Zou jij de boel willen overnemen?" „Misschien wel. Als hot kan." Hij heeft er zin in. Hij is jong en sterk en hij heeft nog geloof in de toekomst. Hem zal de Melkinrichting zoo gemakkelijk niet wegwerken, hij weet zijn praatje wel te maken. En de vischwinkel is inmiddels opgedoekt wegens onvoldoende omzet. Nu wordt er overleg gepleegd en ge cijferd. Vader en Wim fungeeren als deskundigen en moeder is belangstel lend toehoorster. Ze stellen een prijs vast, die billijk is voor den kooper en Brandwijk nog enkele honderden guldens zal laten als restant van zijn vroeger kapitaal. Twee maanden later is alles achter de rug. Ze wonen in een huis, waar ook liefde woont en vreeze Gods. Waar liefde woont, gebiedt God zijn zegen. Daar kunnen nog bloesems ontluiken in de herfst van het leven. XLI En een der Schriftgeleerden kwam tot Hem en vraagde Hem: „Welk is het eerste gebod van alle?" En Jezus antwoordde hem: „Het eer ste van al de geboden is: Gij zult den Heere uw God liefhebben uit geheel uw hart en uit geheel uw ziel en uit geheel uw verstand en uit geheel uw kracht. Dit is het eerste gebod. Het tweede aan dit gelijk is: Gy zult uw naaste liefhebben als uzelven. Er is geen ander gebod, grooter dan deze." De Schriftgeleerde zeide tot Hem: „Meester, gij hebt wel in der waar heid gezegd, dat ej; een eenig God is en Hem lief te hebben uit geheel het hart, geheel het verstand, geheel de ziel en geheel de kracht en den naaste lief te hebben als ziohzelven is méér dan al de brandofferen en slachtof feren." Jezus, ziende dat hij verstandig ge antwoord had," zeide tot Hem: „Gij zijt niet ver van het koninkrijk Gods" Want de geheele Wet wordt in één woord vervuld, namelijk in dit: Gij zult uw naaste liefhebben gelijk uzel ven. Markus 12 2834. Galaten 5 14. plaats zijner vaderen te heroveren. Doch zijn vrienden, de z.g. Jacobieten, waren te weinig tal rijk om zijn verwachtingen te verwezenlijken. Geen koning uit het huis Stuart heeft na Jacobus II ooit in Engeland den schepter gezwaaid. Na Willem III kwam diens schoonzuster Anna op den troon en toen deze in 1714 overleed, na al haar 19 kinderen* overleefd te hebben, kwam de kroon aan het huis Hannover. Nog eenmaal, in 1745, heeft het er op geleken, dat de Stuarts weer aan het bewind zouden komen. IX DAT KohJbrügge zoo scherp tegen de Afschei ding ageerde en schreef, had ook nog een andere reden. Kohlbrügge was te Utrecht de geestelijke leider geworden van een groepje waarheid-lievende broeders en zusters, die ten zijnent een soort conventikel hielden. Later gingen deze menschen mëerendeels tot de Afscheiding over. Zelf schrijft Kohlbrügge: „Hier hebben zich circa 30 afge scheiden, kinderen er niet onder. Ik ken ze allen bijna." Geducht gaf hij op die menschen af. HeJ zijn, volgens Kohlbrügge, menschen, die nog geen hoop hebben en er dus nog minder reken schap van kunnen geven. Waarom waren deze menschen tot de Afscheiding overgegaan? „Om dat men anders bang is van niet tot Gods volk te zullen behooren en dus om het geweten te stiilen, dat in dien stap een voornaam punt van heiligmaking en een Gode-zullen-behagen stelt," zegt Kohlbrügge. Deze menschen waren eerst zijn lieve vrienden, zoolang zy zich onder zijn patriarchale leiding stelden, maar nauwelijks lieten zij hem in den steek en voelden zich tot de Afscheiding aan getrokken, of er deugde geen haar meer aan hen. Ook aan Kohlbrügge was niets menschelijks vreemd, 't Is waar: Kohlbrügge wilde alles plaat sen onder het oordeel Gods, maar hij bezat de gave niet om wat hij zelf als Gods wil zag, ook in zachte bewoordingen aan anderen aan te be velen. Zyn conventikel, voor velen een Adullam, was allengs verloopen. Dit was uiterst pijnlijk voor hem en onwillekeurig weet hij dit aan het opkomen van de Afscheiding. We kunnen best begrijpen, dat de loop der dingen hem moest mishagen, maar die menschen met zulke invec tieven te lijf te gaan, zooals Kohlbrügge deed, ademde niet den Geest en de liefde van Christus. Dan, hij was zoo geweldig tegen de Afscheiding gekant, omdat deze zijn preek over Romeinen 7 14 had verworpen. Ds Seholte had „den Heiligen Geest gelasterd, door afkeurend over Kohlbrüg- ge's preek te spreken." „Daarom behoorde het werk der Scheiding mede tot het Beest uit den Afgrond" ,zegt hy. In zyn preek hebben zij het getuigenis Gods verworpen. Zij hadden zich in Utrecht aan hem, Kohlbrügge, en zijn woord, als „een getuige Christi" moeten houden. Zij, die hem verlieten, hadden dus het getuigenis Gods verworpen. Vandaar dat hy in zyn brief aan Ds Brummelkamp schreef: „Brummelkamp! voordat er eene Afge scheidene Gemeente was, is er eene zonde be gaan, is er onschuldig bloed vergoten gelaten dat den vloek heeft doen kleven ook op dien en die, die de Afscheiding begonnen, voortgezet en tot hiertoe te zamen gehouden hebben, en dat hetzy men zich daarvan bewust of onbewust was- op allen kleeft dat oordeel, die die zonde begaan of zich aan de vergieters van dat bloed aan gesloten hebben en die, zoolang het eigen er niet mede gemoeid was, gehoorzaamd hebben; zonder die zonde was er zeker geene afscheiding geko men, en gijlieden hadt het heil des Heeren gezien met kracht, met wonderen en met .teekenen van den God Israëls." Dus, dat was Kohlbrügge's hoofdgrief, de Afschei ding had onschuldig bloed laten vergieten. Wat bedoelde hij met deze markante uitdrukking? Vol gens sommigen: men had hem alleen laten staan. De Hervormde besturen hadden, aldus was Kohl brügge s opvatting, aan hem een moord gepleegd. En niemand had zich toen verroerd, ook zy niet] die later de Afscheiding waren begonnen Maar ieder is de beste interprêteur van zijn eigen woorden, sprak eens Ds Bogerman, de voor zitter der Dordtsche Synode. Welnu, Kohlbrügge heeft vele jaren later (1863) zelf een verklaring van zijn woorden aan de hand gedaan. Hij schrijft in dat jaar aan Lucas, een zijner geestverwanten: „In 1833 verscheen van mij ééne leerrede over Rom. 7 14. Zij, die spoedig daarop de afscheiding invoerden, verwierpen de leerrede ea beschul digden mij van Antinomismus of wetsbestrijding. Ik doorliep toen alle boeken, die ooit van de antinomianen uitgegeven zijn. Dat noemde ik en dat noem ik nog onschuldig bloed vergieten, iemand te beschuldigen van die ketterij aller ketteryen, waarvan mijn ziel een afschuw heeft. Zij verwierpen in mijn persoon het getuigenis, waarin de redding van land en kerk lag. Tegen al mijn waarschuwen aan werd de afscheiding begonnen en doorgezet.Zij, die de kerk waren, gingen kerkjes stichten, lieten zich door deels on bekeerde jongens drijven om naar het vleesch te De zoon van Jacobus den Pretendent, Karei Eduard, wist in Schotland vasten voet te krijgen. Zelfs veroverde hij Edinburgh, waar hij een tijd lang resideerde. Maar Engeland herwinnen geluk te hem niet. Reeds het volgende jaar werd hij uit Schotland verdreven. In 1807 stierf de laatste afstammeling van Jacobus II. H~t eeuwenoude, trotsche, despotische konings geslacht der Stuarts was daarmee voorgoed van het wereldtooneel verdwenen. door Dr H. KAAJAN kunnen wandelen en verwierpen in mij den door God gezonden en door veel lijden toebereiden getuige, die weder met de leer kwam, welke God op het hoogst verhoogt en den mensch op het diepst verootmoedigt. Die ik liefhad keerden mij den rug toe en de vijanden hadden hun wil." Ten slotte, ook heeft de wanverhouding tusschen Dr Kohlbrügge en Ds H. P. Seholte niet weinig bijgedragen tot Kolbrügge's voorin-genomenheid tegen de Afscheiding. Was Kohlbrügge vurig, scherp, profetisch en apostolisch van aard, Ds Soholte, hoewel een beschaafd, talentvol, wel sprekend en innemend man, was een Petrus figuur, eerlijk, maar fanatiek, driftig, doorzettend, soms onbesuisd in zijn optreden. En nu goot Kohlbrügge, die in Utreoht bijna al zijn conven- tikel-menschen naar de Afscheiding zag wegglij den, misschien ook daarom de fiolen van zijn ge weldigen toorn over Seholte en zijn volgelingen uit. Zij kenden elkaar uit Amsterdam. Kohlbrügge was bij de moeder van Ds Soholte in huis ge weest en was met een familie-lid van dezen gehuwd geweest. Er waren echter wrijfpunten gekomen. De toon van Kohlbrügge over Seholte was menigmaal beneden critiek, zegt Dr van Lonkhuyzen. In een brief van 1839 vergeleek hy het huis en de kerk van Schplte met den put, waarin de doodsbeenderen geworpen worden op het Utrechtsche kerkhof. Dan weer schreef hij: „De Afgescheidenen drogen allen te zamen uit" (1838). Met een zeker behagen vertelt hij van de gebreken der Afgescheidenen. De Afscheiding is hem „een strik des duivels". Zelfs zijn naaste vrienden erkenden, dat iets persoonlijks hem van Seholte en zijn vrienden terughield. Ook Brummelkamp verklaarde, dat Kohlbrügge's verschil met Seholte iets personeels was en dat Kohlbrügge daaruit de .geheele Af scheiding beoordeelde. De voormannen der Afscheiding, volgens Kohl brügge allen onbekeerde jongens, kregen er ge ducht van langs. Brummelkamp is verleid door Seholte .Van Velzen is anti-ohristisch en vol boosheid. Meerburg, „dat goede en onvaste mensch", deugt ook al niet. Maar zoo spreekt hij ook over Ds Moorrees (hij is hem een valsche apostel), over Ds Callenbach, Ds Molenaar, Ds Budding (voor Kohlbrügge „een Jezuïet"), Ds de Liefde, enz. Geen wonder dat een man, die zoo over ieder den staf breekt en met Ds Soholte in openlijk conflict leefde, geen blad voor den mond nam als het ging over de typeering van de Afgeschei denen. Hij noemde ze „louter Anti-Christenen en Zeloten, die Jeruzalem mee helpen verwoesten". Zulk schrijven neemt ons, vooral als men zelf van Afgescheiden origine is, niet voor Kohlbrüg ge in. Toch is hier wel een excuus. Allereerst, de vraag is gewettigd: Had Dr Kohl brügge zelf wel een zuiver kerk-begripWist hij zelf wel wat onder Kerk-reformatie te verstaan is? Hij was nog jong, ongeveer dertig jaren oud, weinig ouder dan de „onbekeerde jongens" als Ds Seholte, Ds Brummelkamp, Ds van Velzen, Ds Gezelle Meerburg, enz. Had hij zich de pro blemen, waarvoor hij door zijn afzetting in de Hersteld Luthersche Kerk en door zijn wering uit de Ned. Hervormde Kerk kwam te staan, wel ten volle ingedacht? En ten tweede: Kohlbrügge kwam practisch al meer alleen te staan. Zelf schrijft hij: „Overigens nu van allen uitgesloten, uitgeworpen, miskend, gesmaad om des Heeren wil, den ganschen dag, terwijl men elk zijn afgoden naloopt." Dit maakte zijn gemoed ietwat bitter, 't geen zich zeer wel laat verstaan. Hij verkeerde in een El ia-stemming, die ook meende, dat hy alleen was overgebleven, Kohlbrügge, de uitgestootene, stiet telkens zich zeiven uit en leefde in de on wrikbare overtuiging, dat hij de eenige was, die het goed zag. Zijn werk alleen was 's Heeren werk, dat van anderen niet dan anti-christelijk, duivelsch, ja wat niet al. Het optreden van Kohlbrügge in deze periode vind ik niet bijster sympathiek en ik beklaag de vrienden en geestverwanten van. Dr Kohl brügge (zooals Dr Locher), die dit alles willen goed praten. Laat men ook van Kohl- brüggiaansche zijde toch erkennen, dat aan dit uitnemend kind des Heeren niets menschelijks vreemd was. Ook Kohlbrügge was in zich zelf slechts een arm, verdoemelijk menschenkind. Laat ik tot zyn voordeel dit mogen aanvoeren, dat Dr Kohlbrügge's oordeel over de Afscheiding vele jaren later heel wat milder is geweest. Hij verklaarde toen, dat hij onder afgescheidenen en niet-afgescheidenen zijn broeders en zusters had. Dit zachter oordeel hing samen met zyn veron derstelling, dat men in 't algemeen niet meer meeging met de veroordeeling van zijn getuigenis over Romeinen 7 14. Ds J. van Lonkhuyzen zegt dan ook: „De praktijk van het kerkelijk leven leerde hem de dingen anders zien, dan toen hij buiten alle kerkelijk verband in Utrecht leefde." OPLOSSING van het Kruiswoordraadsel in het vorige Zondags blad Horizontaal: 1. lever; 6. Insulinde; 9. bè; 10. si; 11. la; 13. ergo; 15. edel; 17. pen; 18. vol; 20. Let; 21. vader; 23. mat; 24. sen; 26. emir; 28. mits; 29. salaris. Verticaal: 1. lasso; 2. vel; 3. ronde; 4. Dieren; 5. Geleen; 7. ui; 8. in; 9. Beppie; 12. altoos; 14. vod; 16. dl; 18. vat; 19. les; 21. Vara; 22. Remi; 23. fhis; 25. nis; 27. ha! De alleraardigste foto's van ons kleine Prinsesje in de armen van haar Moeder nemen we naar onze gewoonte ook im het Zondagsblad op. De vele lezers, die hun Zondagsblad bewaren, hebben straks in hun ingebonden jaargang alle dit jaar verschenen foto's byeen. Bovenstaande opnamen werden genomen op 7 Juli jl. en geven dus Prinses Beaitrix te zien op den leeftijd van ruim vijf maanden. 325

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1938 | | pagina 14