POSTZEGEL
RUILBEURS
RIEK
#1
m
s
iêël!
tp
m
sp
SU
s
Si
üf
11
üf
Ei
B
S
S
S
HOEKJE
X
X
X
X
x
X
X
X
X
X
Uïf DËSCHÉI
HARTEN
ten dienste van de lezers der Vijf Samen
werkende Christelijke Dagbladen.
POSTADRES VOORSTRAAT 166 iw.
DORDRECHT GIRO 1S4240
TER herinnering aan den eersten tochit over
de Noordpool verscheen in Rusland een
serie frankeerzegels in de waarden
10 kop. gTijs en karmijn.
20 zwart en karmijn.
40 bruinzwart en karmijn.
50 bruinviolet en karmijn.
Idem ter gelegenheid van den tweeden tochtt
10 kop. bruinviolet.
20 zwart.
50 violet.
Zie afbeeldingen hieronder.
Het 20-jarig bestaan van het Russische Roode
leger werd herdacht door de uitgifte van een serie
van zeven zegels in de waarden
10 kop. zwart en karmijn.
20 idem.
30 kop. zwart, karmijn en blauw.
40 idem.
50 zwart en karmijn.
80 idem.
1 roebel idem.
Redacteur: W. HOEKSTRA, Tulpenboomstraat 6,
Den Haag. Inzendingen uitsluitend aan dit adres.
Voor alle vraagstukken geldt: Wit begint en wint.
Oplossingen moéten worden ingezonden uiterlijk
S dagen na plaatsing.
UIT ONZEN LEZERSKRING
Vraagstuk no. 1061
Auteur: A. van Dommelen, Rotterdam
i 1
i
Eerst publicatie
Zwart: 4, 12, 16, 22, 24, 27, 36.
Wit: 14, 26, 31, 35, 42, 47, 48.
Wit: 26—21.
Zwart 27—32?
Vraagstuk no. 1062.
Auteur: J. Hofwegen, Rotterdam
m
11
1
m
fj
a
Éll
O
tl
m
s
i
s
mm
W-
n
m
O
ül
Eerste publicatie
Vraagstuk no. 1064
Auteur: H. N. J. Winter, Madioen
PP
0 0
0
m
0
m S
<L.
m
m
3
m.
fa*
m
m
m m
m
m
m
m m
9
m
M.
47
48
49
50
A
m
m
0
m
m
m
m m
Uit: „l'Eclaireur du Soir", April '38.
Vraagstuk no. 1066
Auteur: J. Visser?,
1 2 3 4 5
CORRESPONDENTIE
L. v. O., Rotterdam. U is ingeschreven onder
no. 141.
No. 30, No. 87, No. 97. Wy wachten op de ver
schijning van de nieuwe uitgave van den
Catalogus.
A. H., den Haag U is ingeschreven onder No. 142.
No. 19. Wacht u maar tot wij er om vragen.
Een van onze deelnemers vraagt ons, nog eens
de aandacht te vestigen op het z.g. Philatelis/tisch
frankeeren van de rondzendingen, waaraan wij
bij dezen gaarne gevolg geven.
Tot en met 11 Juli ontvingen wij boekjes van:
No. 48 3 stuks No. 82 2 stuks
No 19 3 No. 82 1
No. 47 3 No. 98 2
No. 123 1 No. 96 1 520.50
No. 106 2 243.55; 345.05.
Zwart: 8, 11, 16, 18, 23, 24
Wit: 21, 27, 38, 39, 47, 49.
In een stand, die velen tot remise doet besluiten,
speelde wit een geraffineerden lokzet: 3934!
Zwart vloog er in en denkt een schijf te winnen
daar op 34—30 volgt 29—23; 24—29; 4741,
29X40; 49—44, 40x49; 27—22, 49X46; 22X2, 16
X 27; 2 X 5 en wint.
Overgenomen uit: „Nieuwe Hoornsche Courant"
18-6-'37. Auteur is vermoedelijk de probleem
redacteur van genoemd blad. Van verschillende
zijden mochten wij instemming ontvangen met
het overnemen van interessant werk uit andere
bladen.
Immers, zoowel auteurs als lezers kunnen kennis
nemen van het werk van problemisten, die in
andere kringen den toon aangeven en daarmede
hun voordeel doen.
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
2-I
22
21
24
25
26
27
28
29
Zie hier weer een duister geval van onzen vriend
Winter!
Is dit oplosbaar? Wij weten het niet en de auteur
is het vergeten.Wie van onze erkende „speur
ders" kan een aanvaardbare oplossing vinden?
UIT ANDERE BLADEN
Vraagstuk no. 1065
Auteur: L. Té van, Ryssel
Eerste publicatie
Horizontaal:
1. inwendig lichaamsdeel.
6 Ned. Oost-Indië.
9. wordt door een geit voortgebracht.
10. zangnoot.
11. schuifbak.
13. bijgevolg (Lal).
15. nobel.
17. schrijfgereedschap.
18. geheel gevuld.
20. bewoner van Europ. land.
21. familielid.
23. dof.
24. Japansche munt.
26. Arabisch opperhoofd.
28. onder voorwaarde dat
29. vast loon.
Verticaal:
1. werpkoord met strik.
2. huid.
3. omgang.
4. plaats in Gelderland.
5. plaats in Limburg.
7. grap.
8. binnen.
9. meisjesnaam.
12. altijd.
14. lor.
16. inhoudsmaat (afk.).
18. ton.
19. waarschuwing.
21. omroepvereeniging.
22. jongensnaam (Fr.).
23. ander woord voor verkeerd.
25. muurvak.
27. uitroep.
WAAR ZIJN DE NEGEN?
En Jezus, antwoordende, zeide: Zijn
niet de tien gereinigd geworden? En
waar zijn de negen?
Lukas 17 17.
VAN de tien melaatschen, die op Jezus' woord
in vol vertrouwen op weg naar den priester
zijn gegaan en bij dien gang metterdaad van hun
kwaal zijn gereinigd, heejt er één zich van de
overigen losgemaakt.
Van de waarneming, dat zijn zieke huid is ge
nezen en zijn verwrongen spieren en peezen zijn
hersteld, is hy stil geworden.
Ja, zijn oog tintelt en vonkt van levenslust.
Ook hij verlangt er naar weer ongeschuwd en
ongevreesd zijn plaats in de huiselijke en maat
schappelijke samenleving te mogen innemen.
Maar deze man heeft in het genezingswonder,
dat hij heeft ervaren, de hand van God gezien.
En zijn hart reageert op zuivere wijs op de gave,
welke hij door Jezusden Nazerener, van zijn
God heeft ontvangen.
De priester? Daar gaat hij straks naar toe! Maar
eerst moet hij naar Hem, door wien hij tot den
priester werd gezonden.
De gave heeft hij ontvangen. Maarhij
voelt het zuivernu moet hij met die gave
naar den Gever toe! En hij moet er God om
verheerlijken!
Daarom is hij op zijn schreden teruggekeerd.
Hij heeft niet geredeneerd, dat hij toch maar
eerst naar den priester zal gaan om het certi
ficaat van zijn reinheid te ontvangen, om dan
eens te zien, of hij niet te eeniger tijd zijn Wel
doener zal kunnen bereiken, teneinde Hem den
dank van zijn hart te brengen.
Neen, het mocht dan eens zijn, dat de Heiland al
wèg zou zijn en vér weg!
Of, het mocht dan eens zijn, dat deze gereinigde
zelf al zóó in beslag zou zijn genomen door het
leven van eiken dag, gelijk dat weer vrij en frank
voor hem open lag, dat het er niet meer van
komen zou om expresselijk zijn Redder op te
zoeken en te voet te vallen!
Aanstonds moet hij terug!
En hij gaat! Hij valt voor den Heiland op zijn
aangezicht, zóó diep gebogen, dat het niet dieper
Maar dan trilt er een eigenaardige weemoed in
het woord van den Heiland: „Zijn niet de tien
gereinigd geworden? En waar zijn de negen?"
Waar zijn de negen?
Die vinden, nadat ze goed en wel genezen zijn,
het eigenlijk vanzelfsprekend, dat ze genezen zijn.
Het komt niet in hen op om -naar Jezus weer te
keeren en Hem als hun Redder te belijden.
Ze hunkeren alleen naar de uiterlijke, lichame
lijke en sociale voorrechten, welke de reiniging
van hun ontzettende kwaal voor hen zal mede
brengen.
Het is niet onmogelijk, dat ze al van plan zijn
om er later maar niet te veel van te zeggen en
het liefst ook zelf maar te gaan veraten, dat ze
zoo melaatsch zijn geweest.
Waar zijn de negen?
Ze hebben ook wel „geloof" gehad.
En een naar den schijn héél gróót geloof, dat hen
in staat heeft gesteld om, met volle spanning van
hun wil, zoo melaatsch als ze waren, op het enkele
woord van Jezus op weg te gaan naar den
priester!
We noemen dat gewoonlijk: „wondergeloof", maar,
hoe we het ook noemen willen, zaligmakend" is
het niet geweest. Er ontbrak aan, wat in het
zaligmakend geloof de innerlijke levenskern is:
de liefde.
En zulk een geloof zonder liefde kan wel tot
groote dingen in staat stellen.
Het kan melaatschheid doen verdwijnen.
Het kan het menschelijk leven uit de wegzinking
in donkerheid van ellende en jammer omhoog
voeren naar zonnige paden van levensgeluk.
Het kan ook bepaalde zonden uit het leven
elimineeren.
Het kan, naar den schijn, een totale en generale
levensomzetting tot stand brengen.
De Schrift zegt er zelfs van, dat het bergen kan
verzetten.
Maar dan geldt er toch van het apostolische ge
tuigenis: „al ware het, dat ik al het geloof had,
zoodat ik bergen verzette en ik had de liefde niet,
zoo ware ik niets!"
Geloof zonder liefde, dat schijnt wel iets te
zijn. Het schijnt wel véél te zijn. Het kan wel
wat. En het kan wel véél!
Maar, als het er op aan komt, is het niets
Want van hem, in wien slechts leeft en werkt dat
geloof zonder liefde, blijft gelden het andere
apostolische woord: „Indien iemand den Heere
Jezus Christus niet liefheeft, die zij een vervloe
king. Maranatha!"
Waar zijn de negen?
Zóó komt nu ook ons geloof onder de ontdek
kende critiek van het Woord des Heeren.
Het echtelevende, zaligmakende geloof, hetwelk
een werk is van den Heiligen Geest in ons men-
schenhart, maakt ons Christus en al Zijne wel
daden deelachtig.
Zóó belijden we het. En zóó is het: „Christus en
al Zijne weldaden". Christus voorop en dan m
Zijn gemeenschap ook al Zijne weldaden.
Er bestaat inderdaad nog altijd de mogelijkheid,
dat een menschenkind door de zijdelingsche in
vloeden van opvoeding en levensmilieu, van kerk
en godsdienst, van prediking en christelijke samen
leving tot een uiterlijke reiniging van levens
wandel komt.
Er gaan van Christus en van Zijn evangelie in
deze wereld allerlei krachten uit, die zéér sterk
inwerken op het uiterlijke leven van menschen,
die toch hun hart ver en vreemd van Hem houden.
Gaven van den Gever. Weldaden van den Wel
doener.
Terwijl toch de innerlijkste kern van het men-
schenleven zich buiten de persoonlijke ver
nieuwende gemeenschap met Jezus Christus zei
ven weet te houden.
Er is nog altijd een bekeering mogelijk van de
zonde tot de deugd en van de kroeg tot de kerk,
waaraan het eigenlijke en echte van de waar
achtige bekeering ontbreekt.
Nu hebben wij, menschen, die slechts aanzien en
ook niet anders kunnen en mogen aanzien, dan
hetgeen voor oogen is, zulken wel tot de
Christenen te rekenen.
Maar de Heere ziet het hart aan.
En Hij vraagt nog vandaag, precies zooals Hij
het voor zooveel eeuwen vroeg: „Waar zijn de
negen?"
En dat Woord bliksemt ontdekkend door de breede
tijen van hen, die den naam van Christus dragen
en in wier leven ook wel een zekere reiniging van
uiterlijk levenskwaad valt waar te nemen.
Want er is nog altijd het gevaar, dat er was voor
negentien eeuwen in het Joodsche land.
Het is vandaag het gevaar, dat er zijn, die zich
wel verlost weten van één bepaalde zonde, welke
hun leven verontreinigde, terwijl ze toch hun
zondig hart ver van Christus houden.
Er is vandaag het gevaar, dat iemand wel eeniger-
mate meeleeft met de kerk en haar prediking,
haar uiterlijken levensgang en levenstoon, en zóó,
gelijk de Schrift dat noemt, wel heeft een „ge
daante der godzaligheid", terwijl diezelfde mensch
aan de eigenlijke kracht van het leven in gemeen
schap met Chiüstus geen kennis heeft.
Dat gevaar is er nóg.
Daarom is er nog plaats voor de vraag: „Waar
zijn de negen?"
Is er misschien onder de lezers of lezeressen vam.
dit stukje nu iemand, die zichzelf hierin als met
den vinger voelt aangewezen?
Dan is het vandaag nog niet te laat!
Inderdaad, ge kunt leven uw christelijke leven
en gaan uw christelijken gang zonder Christus!
Ge zijt één van de negen!
Maar dat verhindert u niet nóg te worden de
ééne van de tien, die met volle overgaaf van het
hart tot den Heere wederkeert!
Er zal wel nergens ter wereld een kind van God
zijn, dat bij kwijnend geestelijk leven zich niet
dikwijls heeft moeten beschuldigen allerlei gaven
van Christus te hebben ontvangen zonder er mee
tot Hem, den Gever, te zijn weergekeerd en er
God om te hebben verheerlijkt.
Als de ontroerende vraag van den Heere Jezus
Christus ons vandaag nog aangrijpt, dan is het
nu nog de welaangename tijd en de dag der
zaligheid.
Hij staat nog gereed ons te ontvangen.
Heden dan, zoo gij Zijne stem hoort, houd uw
hart van Jezus Christus en van de verheerlijking
Gods niet ver.
Wie tot Hem komt, zal Hij ook vandaag geenszins
uitwerpen.
Er heeft eens iemand, wiens gedicht werd tot een
gebed en wiens gebed werd tot een gedicht, de
volgende ontroerende verzen gezongen:
Dikwijls hebbe ik 't ondervonden,
hoe Gij mij de bitt're wonden
<van mijn herte hebt toegedaan,
als ik kwam naar U gegaan
Ja maar van de tien leproozen
waren negen schaamteloozen,
was maar één, die wederkwam
naar die hem zijn kwale afnam.
En ik heb mij naar de negen,
naar den tienden niet gedregen,
'k heb vergeten, Jesu mijn,
dat ik moeste U dankbaar zijn.
Wilt Ge mij, of is 't te late?
kan 't bekeeren nu nog baten?
Heb mij dan weer, Jesu, en
Maak, dat ik getrouwig ben.
\cbut\
XL.
HET blijft tobben met Brandwijk. Hij
loopt te hangen en te klagen, voelt
zich moe en loom en als eindelijk de
dokter wordt gehaald, blykt dat hij
rondloopt met verhoogde temperatuur.
Nu moet hij in bed blijven. Hoé zal het
nu gaan met zijn wijk?
Woensdagmiddag komt Wim den pa
tiënt bezoeken. Zoo in bed liggend
lykt hij bijna gezond. Het valt den
bezoeker erg mee.
Een week later is hij er weer. De
zieke heeft een pijnlijke nacht gehad,
's Middags komt de dokter, die lang
en ernstig onderzoekt en dan ver
klaart, dat Brandwijk naar een zie
kenhuis zal moeten voor een operatie.
Wim telegrafeert naar huis en blijft
bij zijn ouders logeeren. De volgende
morgen wordt de patiënt weggehaald,
de operatie zal dezelfde dag plaats
hebben.
Moeder en Wim zitten samen, 't Is in
de winkel niet druk. De buren hebben
de ziekenauto gezien en na de eerste
belangstelling laten ze de achterge
blevenen met rust.
Er zullen uren verloopen voordat er
bericht komt uit het ziekenhuis. Moe
der en zoon zitten bij elkaar, de oude
band is er nog. Wim wil praten om
moeder af te leiden en de tijd te kor
ten. Hij vraagt bijzonderheden om
trent hun leven in de groote stad.
Moeder vertelt. De zaken zijn terug
gegaan. Eerst liep het nog al. Maar
ze kregen een vischwinkel vlak naast
hun deur en de reuk van de visch
hechtte zich aan de melk en doortrok
de boter. In de winter ging het nog,
toen de deur gesloten kon blijven,
maar zoodra het zomer werd, kwam
de narigheid. De vischwinkel geurde
met dubbele kracht en de eene klacht
volgde de andere. De boter smaakte
naar visch en de melk rook naar visch
en de klanten vonden het heel jam
mer, ryaar ze moesten hun zuivel bij
een ander koopen, die geen vischhan-
delaar tot buurman had. De looper van
de Hygiënische Melkinrichting voer er
wel bij.
Vaders wijk wordt nu geloopen door
een vreemden man, die het wel goed
doet en de overgebleven klanten bij
elkaar houdt door vriendelijk bedienen
en meewarige verhalen over de toe
stand van den baas. Maar*iedere week
moet zijn loon betaald worden en dat
is een zware taak voor moeders geld-
,,Als vader beter is, moet hij de zaak
maar verkoopen en dan komt u samen
bij mij wonen."
Moeder b'ijft een oogenblik sprakeloos
van verrassing en stamelt dan: „Hoe
bedoel je dat?"
„Heel eenvoudig, moeder. U komt bij
ons in huis. Wij zullen ons wel redden.
Ik heb geen afzonderlijke studeerka
mer noodig. Die kunt u krijgen voor
huiskamer en woont u dus toch nog
vrij en op u zelf. En dat beetje eten
voor een paar bejaarde menschen be-
teekent niets."
323