THOMAS MORE
De tegenstelling tusschen More en Cromwell
MEVROUW a. WoltersDawson, Engelsche
van geboorte en historica, gevormd door
wetenschappelijke studie, heeft in haar Vie ro-
mancée, Kardinaal, Kanselier en Ko
ning een reconstructie gegeven van het uiter
mate belangwekkend drama van de op- en onder
gang van Thomas More, den bekenden Renaissan
cist, vriend van Erasmus en schrijver van
„Utopia!" Het is een boek vol geest en leven,
vol van More's goede, vrome zin en rijke kunst,
een boek voorts waarin het leven van het Enge
land uit het begin der 16e eeuw met groote hel
derheid is geteekend.
More's Jeugd
Allereerst zien we Thomas More als knaap in
dienst van den Kardinaal Aartsbisschop van En
geland, die van zijn opvoeding voorspelde: „Tho
mas zal een wonderbaarlijk man wor
den"
Na drie jaar vertrekt More naar Oxford om zich
wetenschappelijk te vormen, teneinde daarna in
de rechten te kunnen gaan studeeren Zijn vader
bekleedde ook het ambt van rechter De kardinaal
gaf van hem dit loffelijk getuigenis: „Hij is een
streng en rechtvaardig rechter, die niet de ge
woonte heeft, zooals maar al te veel van onze
tegenwoordige rechters, de armen af te persen".
De jonge More voelde zich tot het rechterlijk
ambt aangetrokken, omdat het de gelegenheid
schonk tot het helpen van velen, die geen be
schermer hadden. De gunst en dienst van het Hof
daarentegen lokten hem niet.
Wanneer de kardinaal hem vraagt of hij in de drie
jaar goed geleerd heeft en welke les hem het
dichtst aan het hart ligt, antwoordt de jongeling
zonder zich te bedenken: „Dat men geen vertrou
wen in de beloften van vorstelijke personen moet
stellen"
In dit opzicht is Thomas More de antipode van
Thomas Cromwell, die met hem bij den Aartsbis
schop Morton was opgevoed en die een toomeloos-
eerzuchtige knaap was en voor de gunst van het
Hof ziel en zaligheid veil had.
Reeds in zijn jeugd vatte Cromwell tegen More
een hartgrondige haat op; op weg naar More's huis
liet Cromwell zijn makker bijna verdrinken en
heel zijn leven lang bedreigde hij More's leven,
goede naam, invloed en gezin door lage kuiperijen
en hij ook is het, die tenslotte More's ter dood
veroordeeling bewerkstelligt eerst, ze weet door
te zetten ondanks de gratie van den koning,
daarna.
More intusschen verkeerde in Oxford, waar de
grootste en edelste mannen van Engeland hun
opvoeding ontvingen, in voortreffelijke omgeving.
Op 18-jarige leeftijd keert More naar Londen
terug. Het is in die tijd, dat hij de eerste maal
tegen wil en dank aan het Hof komt bij den jon
gen, 8-jarigen Prins Hendrik, den lateren beruch-
ten Hendrik VIII. Reeds als knaap wees deze
More de weg naar macht en grootheid: „Mijn
broer wordt wel eens kwaad, als men hem de
honing te dik om de mond wil smeren. V o or m ij
kan het niet dik genoeg....".
More's openbaar leven
Dat More niet van plan was ter wille van men-
schenlof en -eer zijn overtuiging te verloochenen,
bleek reeds in
1504, toen hij als
jong Parlements
lid het Lagerhuis
wist te bewegen,
Hendrik VII geld
voor de bruid
schat van zijn
dochter te weige
ren. Deze stout
moedigheid maak
te ^en plotseling
eind aan More's
politieke loop
baan. More trekt
zich terug in zijn
zonnig, gelukkig
gezin, waar een
atmosfeer van te
vredenheid en on
derlinge liefde
heerschte".
Eenige jaren later echter treffen wij More weer
in het openbaar leven aan als rechter in civiele
zaken, zooveel als plaatsvervangend burgemeester
van Londen. Onkreukbaar eerlijk vervult hij zijn
taak .Buitengewone diensten bewijst hij zijn stad
als afgevaardigde naar Vlaanderen om te onder
handelen over handelsaangelegenheden. „Hij was
zoo welsprekend en viel bij de Vlaamsche koop
lieden zóó in de smaak, dat hij de bespreking :n
tot voor beide partijen zeer bevredigende resul
taten kon voeren".
Het was ook tijdens dit bezoek aan Vlaanderen,
dat More in de woning van Erasmus' vriend Peter
Gilles begon aan zijn wereldvermaarde fantasie
Utopia. Met dit boek bedoelde More „op aange
name wijze de oogen van zijn landgenooten te
doen opengaan voor de wantoestanden, die in
Engeland heerschten, vooral waar het armen be
trof en hulpeloozen, die werkelijk diepe ellende
Er is natuurlijk geen sprake van, dat More ook
maar een oogenblik gemeend zou hebben, dat de
wereld in een ideaalstaat te veranderen zou zijn.
Zijn boek is veel meer een aanklacht tegen sociale
ongerechtigheden en een klop op het geweten van
regeeringen en bezitters
„Is het billijk roept hij uit dat een edelman,
een goudsmid, een woekeraar, die óf in het geheel
niets doet óf wat zij doen van dien aard is, dat
het niet noodig is voor de staat, een prettig en
luisterrijk leven te leiden, hetzij in ledigheid,
hetzij in nietswaardige bezigheden terwijl on-
dertusschen de arbeider, de timmerman, de voer
man, de landbouwer, in ruil voor zooveel aanhou
dende arbeid, als ternauwernood een lastdier kan
uithouden, en zulke noodzakelijke arbeid, dat de
staat zonder dat geen jaar zou kunnen bestaan,
een zeer slecht onderhoud vindt en een ellendig
leven leidt?"
More was echter geen revolutionair. Integendeel,
als een oproer onder de arbeiders uitbreekt in
Londen, spant hij zich een heele dag in de op
roerlingen tot rust te brengen.
More's Hofleven
Het halve succes, dat More hiermee bereikte, deed
kardinaal Wolsey inzien, dat More over talenten
beschikte, die ten nutte aangewend dienden te
worden van héél 't land. Koning Hendrik VIII
zelf bood hem een plaats aan het Hof. More aar
zelde, nu hem opgedrongen werd, waarvoor hij
immer een instinctieve afkeer had gehad.
„Maar als ik in Uw dienst treed, heer koning,
dan moet ik-zeker alles voor U op zij zetten, zelfs
mijn geweten?"
Hendrik VIII:
„Als gij iets in onze dienst moet doen, dat niet
met Uw geweten overeenkomt, dan hebt gij ons
verlof, die dienst te weigeren"
Ofschoon More reeds als knaap wist, dat men
geen vertrouwen moest hebben in vorstelijke be
loften, bezweek hij en werd secretaris voor de
verzoekschriften Tien jaar lang bekleedde hij dit
ambt, we mogen aannemen ten bate van talloos
velen. Maar zijn werk liet hem zelden tijd, nog
in de kring der zijnen te vertoeven. Het was ook
in die tijd, dat More den koning hielp bij het
schrijven van diens geschrift tegen Luther en dat
de koning More benoemde tot kanselier.
Maar naast of beter tegenover hem stond 's ko-
nings nieuwe secretaris Thomas Cromwell, zijn
oude doodsvijand.
Het was niet twijfelachtig, wie tenslotte overwin
naar zou blijven in den strijd om Hendriks gunst:
de nauwgezette, eerlijke More of de gewetenlooze
intrigant Cromwell.
De oorzaak van het conflict was 's konings echt
scheiding van Catharina Aragon en zijn huwelijk
met haar hofdame Anna Boleyn. Cromwell heeft
bij dit alles den koning geholpen. More keurde
het als echtbreuk af. De kanselier voelde: het
werd tijd, te gaan, want wanneer Cromwell hem
er op betrappen kon, dat hij uitspraak ten nadeele
van den koning deed, zijn leven zou niet eens een
stuk eikenhout van zes voet lang meer waard zijn!
De koning aan
vaardde het ont
slag, maar toonde
zich teleurgesteld,
omdat More „zyn
kansen aan het
Hof niet beter
had weten te be
nutten!"
Paschen 1534
bracht de volko
men breuk tus
schen Hendrik
VIII en Rome. De
kardinalen ver
klaarden in over-
groote meerder
heid 's konings
huwelijk met An
na Boleyn onwet
tig. Nu bevorder
de deze zichzelf tot hoofd der Engelsche kerk en
eischte een „eed van trouw" op de nieuwe toe
stand, inzonderheid de onterving van de kinderen
van zijn eerste vrouw.
More weigerde de eed af te leggen
In het bizonder, omdat hij Hendrik VIII niet als
hoofd der kerk kon en wilde erkennen. Er was
Cromwell veel aan gelegen, More te dwingen:
heel het Engelsche volk kende More als een ge
wetensvol en onkreukbaar eerlijk man. Zijn toe
stemming zou de laatste tegenstand tegen 's ko
nings daden doen breken, meende hij.
More bleef standvastig en hoorde gelaten het
doodvonnis aan: „Er blijft mij niets meer over
dan voor mijn vijanden en den koning te bid-
Nog een laatste tragische bizonderheid uit dit
drama van geloofstrouw en poging tot gewetens
verkrachting: More's oudste dochter Meg weet
van den koning gratie voor haar vader te verkrij
gen doch op weg naar Londen wordt het docu
ment haar door een knecht van Cromwell ont
stolen. En zoo beklimt dan More, ondanks de late
genade van den koning, toch het schavot als
slachtoffer van een levenslange en slechts door
bloed te stillen haat van een geslepen arrivist.
M. J. LEENDERTSE.
lj Paul Braun, Hilversum.
De familie More
Koningin Anna Boleyn
TM DE GEBOORTEPLAATS
VAN BUNYAN
IN „De Wachter", orgaan van de Chr. Geref.
Kerk in Amerika, vonden wij een interessant
artikeltje van Ds J. van Lonkhuyzen van
Zierikzee, die, zooals men weet, geruimen tijd
predikant in Amerika is geweest.
Hij beschrijft daarin een tocht naar Bedford in
Engeland. „We gingen aldus genoemde schrij
ver op de bovenverdieping van een twee-
verdiepige bus door het hart vaan Engeland
naar Bedford. Mooi land. Overal langs den weg
de oude pleisterplaatsen of „inns" met de van
Kerstkaarten welbekende uithangsborden, keurig
en kleurig beschilderd met titels als „The White
Horse", „The Crown and Sceptre" enz.
Toen in Bedford zelf. Een mooie antieke stad.
Daar midden op die brug over het riviertje, dat
door de stad stroomt, stond eertijds de gevangenis,
als een soort poort op de brug, waar Bunyan de
helft van zijn twaalfjarige gevangenschap in heeft
doorgebracht. Omdat hij weigerde te beloven niet
meer te zullen preeken. Daar is het hotel de
„Swan", wat vroeger het gerechtsgebouw was,
waar Bunyans trouwe echtgenoote kwam pleiten
voor de rechters.
Dan Mill Street op naar Bunyans kerk. In Bunyans
tijd nog een schuur in een boomgaard. Daar is
in een zaal bij de kerk, een soort Bunyans mu
seum. Met allerlei herinneringen van Bunyan. Zijn
stoel, zijn preekstoel, de „anvil" waarop hij als
tinnegieter werkte, een door hem gemaakte ijze
ren viooQ.
Het kruikje, waarin zijn blind dochtertje hem
eiken morgen zijn maaltijd kwam brengen, totdat
ze op een morgen niet méér kwam en stierf,
John Bunyan
terwijl Bunyan in de gevangenis was. Verder
handschriften en een menigte uitgaven van zijn
boeken, die van des Christens Reize naar de
eeuwigheid vooraan.
Daar staat de gevangenispoort, de met ijzeren
tralies voorziene deur van de cel, waarin Bunyan
als ware hij een kwaaddoener opgesloten is ge
weest, vele jaren. Ieder van buiten kon inkijken
en Bunyan mocht uitkijken. Maar Gode zij dank,
hij had vele vergezichten, daar in de gevangenis.
Daar schreef hij zijn Christenreize.
Ginds staat het standbeeld van Bunyan. Nu hjj
dood is; Zoo doen de menschen. Bij het leven
verguizen en dan standbeelden na den dood.
We gaan met een anderen bus door Elstow, een
plaatsje of gehuoht even buiten Bedford. In dat
plaatsje staat langs den weg nog het huis waar
Bunyan geboren is en zijn jeugd heeft doorge
bracht. Het is nog bewoond. Het ziet er net
onderhouden uit. Een flink Engelsch arbeiders-
huis, met twee ramen aan iedere zijde van de
deur, boven kleinere raampjes, het huis met
paninen gedekt, tuinltje naast en achter het huis.
Daar in dat klompje huizen staat, of stond, de
herberg, welks waardin Bunyan bestrafte, zeg-
Een bekende illustratie uit de Christenreize
Het hooiseizoen is weer aangebrokenhetgeen voor de boerderij een drukke tijd beteekent
gende dat ze veel vloeken gehoord had, maar
dat zooals Bunyan het aanlegde, alles overtrof.
De woorden die God gebruikte om hem staande
te houden op zijn goddeloozen weg.
Lees Grace Abounding (Overvloeiende Genade).
Ge ziet hier overal bekende plaatsen. Heel de
Christenreize begint hier voor me te leven. De
zeer vriendelijke conducteur komt gedurig boven
en legt ons (mijn vrouw, dochtertje en mij) uit:
„Kijk, daar is de poel „Twijfel", daar op dien
heuvel even verder „The House Beautiful". Even
later: „die heuvels de „Betooverde Grond"." Het
eigenaardige golvend landschap wordt mij een
platenboek van Bunyans Christenreize.
En waarom zou de eenvoudige prediker de beelden
voor zijn boek niet in eigen omgeving gezocht
hebben?
Daar op die weide werd bjjj gevangen gwaomeq,
predikende voor een groote schare, wat nett
twaalf jaren in de gevangenis deed zuchten. Óp
31 Augustus 1688 stierf hij, dus dezen zomer 250
jaar geleden! Denkt er aan. Zij er gebed in uw
ziel: Heere, geef ons nog zulke mannen, vol van
bezieling en onverschrokken geloof, van innige
dankbaarheid voor groote genade aan groote
zondaars bewezen. Geef ze aan Engeland, aan
Amerika, aan Nederland. Maak het ons allen.
Ieder in zijn eigen kring!
Verdeeldheid tusschen Kohlbrügge en Da Costa
VII
WIJ besloten ons vorig artikel met er op te
wijzen, dat de breuk van Kohlbrügge met
zijn vrienden van voorheen steeds breeder werd.
Wat dan ook de zoogenaamde „Gast-predigten"
van Kohlbrügge betreft, met name die over
Romeinen 7 14, weldra was de Réveil-kring
vast overtuigd: Kohlbrügge is een antinomiaan.
Men vond de exegese van dezen beslist onwaar.
Iemand schreef: „Dit komt er nu van, als men
zich niet strikt aan de Formulieren houdt".
Ook aan Da Costa kwam de preek gewaagd voor.
Hij schreef dit aan Korlbrügge. Deze brief was
hartelijk, maar hij verzweeg zijn gevoelen niet.
Hij begreep niet, dat Kohlbrügge zich nog kon
beschouwen als iemand, die de Gereformeerde
belijdenis van harte was toegedaan. Een gedeel
telijke waarheid is geen waarheid, maar leugen,
schreef Da Costa.
Kohlbrügge protesteerde tegen de beschuldiging
van antinomianisme. Zijn preek moest men meer
uit een speciaal oogpunt beschouwen. Het is de
bevinding van den wedergeboren Christén die
hij geeft, geenszins een volledig samenstel zijner
gevoelens. Zijn preek moest met een arm zon
daarsgevoel en niet met critisóh onderzoek aan
gehoord worden.
De Clercq kon, toen hij Kohlbrügge weer ont
moette en deze allerkrachtigst belijdenis deed van
de werking des Heiligen Geestes in den mensch
enz. in hem niet den demagoog en geestdrijver
zien, zooals hij door Da Costa voorgesteld was.
Het gistte dus in den kring der Réveil-mannen.
En Kohlbrügge was en bleef een wigge tusschen
de vrienden. Kohlbrügge bezocht ze allen, maar
hij passeerde Da Costa, waarover deze zich zeer
gevoelig toonde.
Kohlbrügge's preek werd meer en meer het on
derwerp van den dag. Tevens meende men, al
thans sommigen meenden dit, dat Kohlbrügge
eigenlijk zich aan het hoofd van de nieuwe op
wekking wilde stellen en Da Costa achteruit
wilde zetten.
Met Da Costa was de breuk inderdaad volkomen.
Zijn schrijven aan Kohlbrügge werd door dezen
hoogst kwalijk genomen. Kohlbrügge was tegen
Da Costa, niet zoozeer tegen de anderen, in bit
terheid ontstoken. Kohlbrügge antwoordde dezen
met een zeer uitvoerigen brief (Februari 1834).
De toon, zegt iemand, was hard, koud, zeer uit
de hoogte en geprikkeld. Hij verweet Da Costa
gebrek aan broederlijke liefde. Wat de beschul-
door Dr H. KAAJAN
diging van anti-nomianisme betreft, schrijft hij:
„Ziet toe, wat gij doet als gij een broeder der
gelijke gruwelijke en helsche dwaling ten laste
legt of zelfs het vermoeden daaromtrent in uw
hart koestert, terwijl gij weet, dat die broeder
met een reine consciëntie voor God en de men
schen zoekt te wandelen. Verstout zich echter
iemand mij met den naam eener gruwelijke secte
te benoemen en antinomiaan te heeten, omdat ik
naar den Woorde Gods in Geest en waarheid
Christus predikte, en wel dien gekruist, welnu
ik heb de zaligspreking mijns Heeren en hij zijn
oordeel van den Heere, zoo hij daarin volhardt."
Volgens Kohlbrügge valt Da Costa in de dwaling
van het Mysticisme, die ook Kohlbrügge's dwa
ling was geweest, „voor hij tot den Heere be
keerd was". Kohlbrügge weet van geen scheiding
van Christus in ons en voor ons, evenmin als die
van Dogmatiek en Ethiek. Hij beroept zich voorts
op Luther om aan te toonen, dat Christus èn
onze gerechtigheid èn onze heiligheid is. De ge-
loovigen heeten heiligen, omdat zij door vreemde
heiligheid heilig worden. De heiligheid is geen
vordering, maar een belofte „wat de Heere zelf
in ons doen zal". Het geloof in Christus laat niet
ledig of onvruchtbaar in goede werken, „schoon
ik een arm zondaar ben en blijve en mij zeiven
al èn bekwamer èn heiliger bevind". „Dat is het
zoete en zalige Evangelie, waarop ik leef en
sterf, daarvoor heb ik leven, goed en bloed over."
Aldus Kohlbrügge. Ten slotte vraagt hij ietwat
spottend aan Da Costa: „hoever zijt gij al in
heiligmaking gevorderd?"
Zeker, de brief is niet malsch. Bij Kohlbrügge
schijnt geen oogenblik de vraag te zijn opgeko
men, of hij zich wel goed heeft uitgedrukt en of
hij op Romeinen 7 14 nie.t een al te zwaar.
althans een eenzijdig accent heeft gelegd.
De vraag is dan ook gedaan of Kohlbrügge wel
vrij was van geestelijken hoogmoed.
Dit is zeker: het contact tusschen Da Costa was
in den aanvang veelbelovend! Vanwaar dan toch
plotseling deze ommekeer?
M. E. Kluit in haar boek „Het Réveil in Neder
land" (1936) erkent ,dat er verschil in aanleg
tusschen deze beide mannen was.
Kohlbrügge was een zeer markante persoonlijk
heid, maar daardoor ook hoekig van karakter.
Maar ook wijst zij op 't verschil in opleiding en
maatschappelijke voorbereiding van de voor
naamste Réveil-figuren en Kohlbrügge. Kohl
brügge was van professie theoloog-predikant. De
meeste Réveillisten waren Bijbel-dilettanten en
£83