KLEUTERS MIESJE IN EEN KLEIN WERELDJE Door EMAN EMMAUS Van een klein huisje en kleine kinderen ER stond een klein huisje in het grote veld. Een klein huisje met een klein stenen stoepje en een klein raampje. En vóór dat kleine huisje stond een oude boom. Het huisje was klein en zwak. De boom was groot en sterk. De boom beschermde het huisje. Als de wilde wind woei en als de natte regen neerkletterde. Altijd En voor het kleine stoepje van het kleine huisje stonden kleine klompjes van kleine kleuters. En grote klompen van grote mensen. In dat huisje woonden kleine kinderen met hun grote ouders. Vóór het huisje stonden de klompjes. En in het huisje zaten de ouders, de vader en de moeder van die kleuters. Zij praatten met elkaar. Zij praatten prettig. Het was er o zo gezellig bij het licht van de lamp. En de grote kachel deed al zijn best om alles warm te maken. En de oude klok tikte trouw om de gezelligheid nog groter te maken. Maar toén, inééns sloeg de klok acht harde slagen. Harde slagen. Want dan wilde de klok waar schuwen, dat het bedtijd was voor de kleintjes. Maar Moeder wist het tóch wel. Moeder vergat het nóóit. Moeder stond op. En de kleine kinderen gingen allemaal hun kleine kleertjes uitdoen. Kees en Keetje en Klaartje en Pietje. Pim, de kleinste niet. Pim kón dat nog niet. Maar Moé kon het wel. En dat vond Pim ver drietig. Want Pim wilde nooit graag naar bed. Pim wilde zo graag spelen, altijd maar spelen. Kees was klaar. En Keetje en Klaartje. En Pietje óók. En eindelijk was Pim óók klaar. Ze stonden in hun heldere hansopjes op de biezen mat. Met hun blote voeten op de biezen mat. Ze wachttenToen Pim hélemaal klaar was zei Moe: ,,Nu bidden, kinderen!" En Kees en Keetje en Klaartje en Pietje en Pim knielden neer voor hun stoel. Pietje, de oudste, moest hardop bidden. Voor allemaal. Voor Pim óók. Pim wist nog niet wat bidden was. Pim wist alléén, dat hij zijn ogen dicht moest doen en zijn handjes vouwen. En dat hij moest luisteren naar Pietje. Maar wat Pietje zei begreep hij niet. En Pim was blij als hij zijn ogen weer open kon doen. Maar dat mocht pas als ze allemaal Amen gezegd hadden. Hij, Pim óók. Pim wist niet, waarom dat moest. Pim wist niet wat dat was. Maar Pim dééd het altijd. Het móést van Móé. Ze hadden allemaal Amen gezegd. En nu vlo gen ze vlug in bed. Allemaal in één bed. Be halve Pim. Pim lag alléén, héél alleen in de hou ten krib boven allemaal. Dat vond Pim fijn. Dan verbeeldde hij zich, dat hij véél groter was dan allemaal. Dan Vader en Moeder óók. Moe dekte Pim lekker toe. En ze gaf hem een zachte zoen- En ze zei: „Dag Pim!" Pim hóórde het al niet meer. Pim hoorde niets meer. Pim sliep. Want Pim was zo móé, zó moe Moeder wist wel wat goed voor Pim was. En daarom deed ze hem om acht uur in de krib. Ze sliepen allemaal. Kees en Keetje en Klaartje. En Pietje, die niet van slapen hield, eindelijk óók. Toen de klok negen slagen sloeg sliepen ze allemaal. Alleen Vader en Moeder niet. Maar toen de klok tien uur sloeg, waren ze allemaal in bed. En toen was het héél stil in 't kleine huisje. Maar de oude boom sliep niet. Die sliep nóóit. Toen de zon wakker werd De zon was net uit bed. Zij keek met haar hoofd heel even boven 't bed uit. Ze keek nu over alle dingen en alle mensen heen. En ze zag, dat er nog héél weinig lichtjes waren. Ze zag, dat bijna alle mensen nog sliepen. En daar om wachtte ze zelf óók nog een poosje. Maar ze bleef met haar grote hoofd uit bed kijken. Een héle poos. Totdat het haar begon te vervelen. Die mensen sliepen ook zo lang. Er waren er nog zó weinig wakker. De zon wou bóós wor- Miesje, onze kleine poes, Had een ongeluk. Juist, toen zij de deur uitkwam, Het was heel erg druk Kwam een slagersjongen langs Op een zware fiets, En.... 'hij reed haar byna dood, Heus, het scheelde niets. Poesje had een grote wond Aan haar achterpoot. Moe deed er lapje om. O ,wait werd dat rood!.... Moe zei: „Wees niet ongerust, Omdat het zo bloedt. Als je heel goed op haar past, Komt het vast weer goed!" ROEL DASMUS. DE KIDANG EN DE OTTER (Javaanse fabel) V. Zij ziet het slakje in het gras, En wild van woede klinkt het ras: „Zo slak kom jij es over de brug! Waarom draag jij je huis op de rug, Jij bent met al dat dragen schuld, Dat zich mijn hart met droefheid vult. Jouw dragen doet den kikvors kwaken, En dag aan dag zo'n leven maken. De glazenmaker gaat dan aan 't zwieren, De spin trekt spinnend aan 't versieren. De kidang raakt in grote nood, En trapt mijn arme kindje dood. Maar 'k zal je krijgen, gruwlijk dier. 'k Gebied je: kom nu dadelijk hier. Ik zal je met mijn kiezen kraken, Voor dat mij meerder leed zal naken!" „Och hoor mij aan, o Ottervrouw Ik heb geen schufld aan uwe rouw. Ik draag mijn huis niet voor pleizier Maar uit angst voor een gevaarlijk dier. 'n Vuurvlieg zweeft hier over 't land, En o, ik ben zo bang voor brand. Ik kan 't niet helpen; haar de schuld, Dat zioh uw hart met droefheid vult!" Deze foto werd 's morgens heel vroeg genomen. Je moet vooral letten op 't weggetje van licht, dat de zon op 't water heeft gemaakt. ,,'t Is goed! Ik spreek je vrij van straf En ga dadelijk op die vuurvlieg af. Zij is de schuld en zij alleen! Ik knauw en breek haar ieder been. Ik dood haar tot haar straf gewis, Dat is een ding dat zeker is!" (Wordt vervolgd.) den. En ze kwam nu een beetje vérder boven bed uit. Maar véél mensen sliepen nog. En ze zagen de zon niet. En ze dachten niet aan de zon. Ze lieten de zon wachten. Toen werd de zon boos. Ze werd het beu. En ze sprong ineens overeind in haar bed. Recht overeind. O. ze was zo boos! Ze zag er helemaal rood van. Die luie mensen ook. Ze ging nu helemaal boven op haar bed staan. Wat was de zon nu groot! En wat zag ze nu rood! Want ze was héél boos. Ze wou wel tegen die luie mensen zeggen: „Luilakken! Kijk eens naar mij. Ik ben al lang op. En ik wacht op jullie. Maar niet lang meer hoor! Ik ben boos!" Ze wóu het wel zeggen. Maar ze kón het niet zeggen. Want praten kan de zon niet. En nu ging de zon al maar hoger. En nu werd het op het land al maar lichter. En nu kwamen alle grote mensen uit bed! Het was hóóg tijd óók! Nu keek de zon al véél vriendelijker. (Volgende week verder) 288 IIC7II p.a IA? ZATERDAG 18 JUNI No. 24 JAARGANG 1938 Donderdagavond BUITENLAND HET gebied van het Hemelsche Rijk, sedert ongeveer een jaar tijds ten prooi aan de kwellingen van een Japanschen gewapenden inval, heeft na de overstrooming der vijanden die van het water te doorstaan gekregen. Een gewel dige .machtige en troebele stroom, die diep uit het binnenland in schier eindelooze kronkeling zich een bedding naar de kust zoekt, de zooge naamde Gele Rivier, is als een nieuwe Chineesche Draak door de zonen des lands „gemobiliseerd" om aan de veroveraars uit Nippon een halt toe te roepen. Die Gele Rivier is altijd* een moeilijk te beteugelen heerschap geweest. Zij is welhaast even grillig als de Amerikaansche Mississippi, evenzeer als deze onderworpen aan plotselingen water-was en -daling, en in gelijke mate geneigd haar oevers te ondergraven om zich nieuw gebied te veroveren, en om haar bedding op eigen houtje te verleggen. Zware, meer dan tien meter hooge dijken hadden tot taak, haar binnen de perken te houden, opdat zij niet, gelijk zij reeds zoovele malen deed, zich van een zegen der menschheid in een ernstige zorg en bekommering zou ver anderen. Dit deel van het Chineesche Rijk immers weet aan den lijve, wat water-overlast heeft te beteekenen. China is een land van ongemeten mijlen, en honger en verdrinkingsdood zijn geesels van een afmeting ,aan deze uitgestrekte gebieden aangepast. Gelijk bekend hebben de Japanners door hun jongste successen den Loenghai-spoorweg weten in hun bezit te krijgen, de groote noord-zuid verbinding .waaraan de huidige nood-hoofdstad Hankau is gelegen, en die, schier in het onmete lijke verlengd, tenslotte haar eindpunt vindt in de meest zuidelijke havenstad Kanton, China's laatste belangrijke invalspoort van de zee, sinds de Japansche vloot de overige onder controle en blokkade heeft doodgedrukt. Tsjang Kai Sjek heeft willen verhinderen, dat Hankau en de verdere intern-Chineesche verbindingen den Ja panners al te gemakkelijk in de hand zouden geraken. Om deze reden heeft hy het water der Gele Rivier zich tot een bondgenoot gemaakt. Als een wraakzuchtig monster heeft de waterdraak om zich heen gewoed; meer dan 2000 vierkante km. land heeft hy verslonden, en driehonderd duizend boeren van hun landerijen en hoeven beroofd. Het aantal doodom en vermisten valt niet te tellen; men raamt het op ongeveer 50.000. De krijgsoperaties zijn inderdaad voor eenigen tijd tot stilstand gekomen. Er wordt niet gevochten; men sneuvelt niet. De Japansche soldaten hantee- ren thans zandzakken en schoppen, om het water zich van het lyf te houden. Niet de soldaait lijdt heden ten dage, doch het volk, en zulks meer dan ooit tevoren.... nader gekomen tot een zeer begeerd doel: de stad Valencia. Het republikeinsche Spanje schijnt ten doode ge doemd, doch zijn belagers missen de kracht of den tact, om den eindstrijd energiek te bekorten. Wat zy niet door zuiver militaire middelen kun nen bereiken, moeten zy door ondernemingen van dubieusen aard probeeren goed te maken. Onder deze categorie zal elk weldenkend mensch de luchtbombardementen rangschikken, waaraan zij dag na dag de havensteden aan de Middeiland- sche Zee bloot stellen. Groote bevolkingsgroepen, die bovendien nog abnormaal tijdens het verloop van het conflict zijn aangewassen, door den on- gebreidelden toevloed van duizenden berooide vluchtelingen, leven daai dag in dag uit in angst voor die ronkende vliegtuigovervallen, die vlug als de gedachte plaats hebben en even plotseling ten einde blijken. Doch achter zich laten zij ver warring, in puin gevallen huizen, versperde stra ten en de uiteengereten of bedolven lichamen van steeds weer nieuwe slachtoffers. Zelfs de Heilige Stoel, overigens Franco zeer wel gezind, heeft tegen deze manier van krijgsvoering te Burgos geprotesteerd. Ze is tè gruwelijk. Waarom maakt het rechtsche bewind van zulke treurige middelen gebruik, om zich zijn vaderland terug te gewin nen? Het beroept zich op de overmacht der nood zaak. In de zooeven bedoelde Levanthavens ko men namelijk onafgebroken de zeeschepen aan, die aan de republikeinsche regeering haar bevoor rading leveren, zeer zeker voor wat haar appro viandeering aangaat, en vermoedelijk eveneens ten deele de voorziening van haar front met wa pens en munitie. De rechtsche bevelvoering ver klaart dan ook niet buiten dit paardenmiddel te kunnen. Zy braveert er zelfs Groot-Brittannië en Frankrijk voor, door zonder pardon elk schip naar den kelder te zenden, dat zij in een dezer havens als doelwit krijgen kan. Practisch komt zulks hierop neer, dat zij het recht van blokkade voor zich opeischt, dat de mogendheden haar weigeren, omdat zij niet officieel tot oorlogvoerende partij is erkend. De politiek rond het Spaansche vraag stuk blijft nog steeds haar rol spelen! Intusschen heeft Chambarlain in een lagerhuis rede verklaard, niet bereid te wezen tot maatrege len, welke de Britsche scheepvaart binnen de Spaansche wateren zou kunnen beveiligen. De Britsche premier wenscht geen daden te verrich ten, die anderen als „inmenging" zouden kunnen bestempelen, en hy schuwt oorlog Het lot van den Duitschen Jood was reeds hard; het wordt van week tot week benauwder. In Ber lijn heeft de terreur opnieuw het hoofd opgesto ken. Joodsche zaken, waar niet-Joden het wagen, inkoopen te doen, worden van overheidswege ge sloten. In de groote café's in het centrum der metropool houdt men anti-semietische razzia's. Het is zelfs voorgekomen, dat midden tijdens een bios coopvoorstelling het licht in de zaal weer aanging. Dat beteekende, dat men het programma onder brak. Een nazi-man in uniform verscheen op het podium en proclameerde brutaal: „Alle Joden moeten onmiddellijk deze gelegenheid verlaten!" Van een wellicht tè veel op den voorgrond ge drongen personage is de Jood in Duitschland nu een verschoppeling, een uitgeworpene geworden, iemand in de positie van een Britsch-Indischen on aanraakbare, een pariah! Intusschen, het dreigt nog steeds erger te worden. Een zekere doctor Stuckardt, die de belangrijke rol van staatssecretaris aan het ministerie van binnenlandsche zaken bekleedt, heeft dezer dagen in een rechtskundig tijdschrift een artikel gepubli ceerd, dat op nog verdergaande ontrechting der Joodsche bevolkingsgroep aanstuurt. Krijgt deze jurist zijn zin, en daarop is alle kans, dan zullen In Spanje heeft de burgeroorlog nieuwen voort gang genomen. Op de fronten van Teruel en Castellon heeft het rechtsche oppercommando een offensief ontketend, hetiwelk tot aanmerke lijke veranderingen in de onderlinge posities heeft geleid. De belangrijke kuststad Castellon is na .verbitterde gevechten aan de rechtschen in han- den gekomen, die daarmee niet alleen een nieuw succes hebben geboekt, er was wel heel lang °P het Emmaplein te Amsterdam werd Donderdag door H.M. de Koningin een monument onthuld op gewacht!, doch tevens een grooten stap zijn von wijlen H. M. Koningin-Moeder Emma. Het oogenblïk van de onthulling van het monument. 277

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1938 | | pagina 11