De gruwel der verwoesting in de geboortestad van Calvijn De oorlogsherinneringen van Prof. Dr Auguste Lecerf N ons Zondagsblad van 21 en 28 Mei namen wij oorlogsherinneringen 1 een artikel op, waai van Prof. Dr Auguste Lecerf werden ver haald. Aan onzen Parijschen medewerker, wien wij dit interessante artikel te danken hebben, ver telde de hoogleeraar nog meer van wat hij meemaakte in de oor logsjaren. Wij laten dat boeiend verhaal hier volgen. „In 1917, toen de Fran- schen eenigen tijd Noyon in handen had den, bevond ik mij daar ook. Deze stad, waar Calvijn geboren werd en zijn twaalf eerste levensjaren doorbracht, was toen reeds half platgeschoten. Een half jaar later heroverden de Duitschers haar, maar bliezen bij hun terugtocht in 1918 systematisch alle huizen en gebouwen der stad op. Toen stond er niets meer overeind, behalve het grootste deel der 12de eeuwsche Kathedraal, die zoo zwaar is, dat zelfs dynamiet haar niet geheel kon vernielen. Ik ben in 1917 nog enkele keeren in het huis geweest, waarin de Vader van Calvijn, die rentmeester van den Bisschop van Noyon was, woonde en waarin zijn zeer in het geloof gefundeerde Moeder haar kind, zoo gauw het begrijpen kon, diepen eerbied voor de Majesteit van God bijbracht. Het huis had een onderbouw van steen, verder was het van hout en de muren waren van buiten met leien gedekt. In de huiskamer viel het licht naar Prof. Lecerf binnen door een breed ouderwetsch schuifraam, dat in kleine ruiten verdeeld was. Langs een smal trapportaal met een houten balustrade kwam men in een laag vertrek, met een zoldering van stevige balken: „de kamer van Calvyn". Hier werd 10 Juli 1509 Jan Calvijn geboren. Hij werd ge doopt in een naburige kerk. Niet in de Kathedraal. Toen Jan 12 jaar oud geworden was, verkreeg zijn Vader voor hem de inkomsten van een kapel naast het koor der Kathedraal, opdat hij in Parijs kon gaan studeeren. Van het huis bleef, na de bom die de Duitschers er, gelijk in ieder ander huis van Noyon, tot ontploffing brachten, niets over dan een paar steenen traptreden en een kelder, waarin men eenig Gallo-Romeinsch vaat werk gevonden heeft. Het huis werd na den oorlog weer geheel opgebouwd, zooals het ge weest is. Noyon was nog om andere historische feiten belangrijk: hier werden Childerik I in 456, Karei de Groote in 768, Hugo Capet in 987, de grondvesters van drie verschillende dynastiën, tot Koning der Franken "gekroond." Door het vuur gegaan en niet verteerd „We overnachtten te Noyon immer in kelders, want het front liep op luttele kilometers van de stad, die 's nachts dikwijls beschoten werd. Op een dag arriveerden er twee luitenants, die een paar weken met verlof geweest waren en die den volgenden dag weer in de vuurlinie moesten. Onze kolonel zeide: „We moeten die kerels den besten kelder geven, die we hebben. Ze zijn nog vol van de herinneringen van hun verlof en morgen staan er hun zware dingen te wachten." Dus zochten we een pracht van een kelder met versterkt betongewelf, meerdere meters diep on der den grond, voor hen uit. Een einde was wel een paar dagen tevoren door opengerukt, maar zelden valt een granaat iin een gat van een vorige granaat. Voor die opening hadden we keien meters dik opge stapeld. En in den kelder hadden we twee heer lijke bedden en alles: wijn, koffie, versnaperingen, sigaretten, wat de heeren maar wenschen konden, neergezet. Voor dezen nacht konden ze nog eens lekker uitrusten. Vergeleken bij onze schamele schuilplaatsen, vlak onder de oppervlakte, was het een paleis van een kelder. Zelfs de kolonel had niet zoo'n mooie, goed beschutte slaapgelegen heid. We hadden dus alles gedaan wat mensche- lijkerwijs mogelijk was om de twee luitenants nog eenmaal een veilige, ongestoorde slaap te geven. Ze waren er ook zeer erkentelijk voor en glimlachend zeiden ze ons wel te rusten. De mensch wikt, God beschiktMidden in den nacht groefde een zware granaat zich door de vele meters aarde juist boven deze beste schuilplaats en ontplofte in de kelder. De twee officieren slie pen aan beide zijden van den kelder, het tafeltje met versnaperingen stond tusschen hen in. Na de ontploffing was de kelder veranderd in een granaattrechter. Van den éénen luitenant hebben we nooit iets teruggevonden. De andere had zelfs geen schrammetje. Maar in zijn pyjama rende hij het veld in en heeft daar geheel buiten zinnen een paar dagen rondgeloopen. Eindelijk konden we hem te pakken krijgen en in een speciaal hospi taal brengen. Slechts langzaam, door vele maan den tijds heen, heeft hij zijn verstand terug ge kregen. Doch er is een hiaat in zijn geheugen vanaf het oogenblik dat hij bij den ingang van den kelder glimlachend afscheid van ons nam. Niemand, hijzelf allerminst, begrijpt hoe hij, die midden in de ontploffing van een zware granaat in een gesloten ruimte was, aan een totale ver nietiging, zooals zijn kameraad onderging, heeft kunnen ontsnappen. Maar bij God is alles moge lijk. Zijn gunstgenooten gaan door het vuur en worden niet verteerd...." De grootste slag aller tijden. Daarover vertelde Prof. Lecerf: »,Ik heb ook den Verdun-slag in 1916 meegemaakt. Woorden en zinnen schieten te kort om dezen gruwel te beschrijven. Nog staat me één tafereel, te midden van honderden derge lijke tafereelen in de over blijfselen dier stad levendig yoor oogen. Een kolonel te paard spreekt zijn regiment toe: „Mannen, we gaan in den oven. We weten vooruit dat we er niet uit terugkomen noch U, noch ik. Maar we gaan toch, want het hart van het Vaderland ligt kloppend achter ons. Voorwaarts Marsch!" En niemand hun ner kwam terug.Ach, hoe veel regimenten zag ik ver trekken, die niet weer kwa men: 400.000 Franschen vielen daar. Helden waren ze, de mannen van Verdun, zoowel de Duitschers als de Fran schen. In de stad zelf woonde geen mensch meer, behalve dan de militairen. Ik kon onder ieder stuk huis, dat half overeind bleef, wille keurig mijn intrek nemen. Zoo heb ik onder tientallen huizen daar gewoond, die het èèn na het ander platgescho ten werden. Af en toe was het een heele toer mezelf uit te graven. Anders ook, als ik van het front terug kwam, zocht ik tevergeefs mijn verblijf van den vorigen nacht. Mijn geheele uitrusting bestond uit den Bijbel en de Catechis mus van Calvijn in mijn borstzakken; mijn toilet- benoodigdheden, een paar blikjes conserven in mijn ransel; een gasmasker op mijn borst han gend; een revolver, een veldflesch en een korte schop aan mijn gordel; een staalhelm op het hoofd; een mantel al of niet opgevouwen om den ransel en een stevigen knuppel in de hand. Bijna Tweede Pinksterdag verraste ons met heerlijk zomerweder. De te Oud-Beijerland uitgeschreven landdag van Ned Herv. Jongelingsvereenigingen op Geref. grondslag mocht zich dan ook in groote belangstelling verheugen, zooals deze opname wel laat zien. In ons vorige Zondagsblad gaven we een overzichtsfoto van de 15.000 jongelingen, die het R.A.I.-gebouw te Amsterdam vulden bij de herdenking van het 50-jarig bestaan van dagsblad bewaren, zullen 't op prijs stellen daarin ook te vinden een overzicht van de schare van ongeveer 9000 meisjes in de Nenijtohal te Rotterdam, waar herdacht werd den Ned. Bond van J.V. op Geref. grondslag. Vooral de velen, die het Zon- het 20-jarig bestaan van den Ned. Bond van Meisjesvereen. op G. G, iederen dag bezochten enkele stafofficieren, een pastoor en ik, een ander stuk van het front Sinds lang behoorden de pastoor en ik niet meer tot een bepaald regiment. Nadat tientallen regimenten, waarbij men ons ingedeeld had, steeds opnieuw tot den laatsten man vernietigd werden, had het oppercommando van Verdun er van afgezien ons een speciale functie te geven. Men liet het geheel aan ons initiatief over, welk troependeel we ver troosting zouden geven. De stafofficieren en ik spraken dus iederen avond voor den volgen den dag af: morgen zullen we probeeren op dien of dien trein vrachtauto's te „passa gieren", om dat of dat stuk front, dat het van daag zoo zwaar te ver duren had, te inspectee- ren en onze mannen daar moed in te spre ken. De pastoor had een motorfiets 'gekregen, een van de beroemde „loopgraven-Harley's", waarvan er tijdens den den oorlog 80.000 inge voerd werden in Frank rijk. Zekeren dag, nadat we onze taak volbracht hadden, reden de offi cieren en ik in een enkele vrachtauto terug. De pastoor was 20 mi nuten eerder op zijn knallend vehikel ver trokken. We volgden den kortsten weg, die echter de gevaarlijkste was, daar hij gedeelte lijk langs een kanaal liep, waarop de Duit schers het om de een of andere, voor ons onbe grijpelijke reden ge munt hadden. Spoedig gierden de schrapnell's over onze auto. Ook za gen we lichtsignalen van laagvliegende Duitsche vliegtuigen. Een voorwerp een paar K.M.'s vóór ons scheen beschoten te worden. We konden niet verder rijden, lieten de auto staan en gingen met een grooten omweg verder. Een paar uur later wa ren we thuis; de pastoor die nog wel voor ons vertrokken was, was nog niet aangekomen. Uur na uur verstreek zonder dat hij kwam opdagen en we begon nen ons ongerust over hem te maken. Men kan midden in den grootsten ilag aller tijden zijn en tienduizenden hebben zien sterven, toch blijft men gevoelig voor het verlies van een collega, met wien men maandenlang, dag aan dag samen gewerkt heeft. Onopvallend loerden we allen in de cantine naar de klok en zeiden: „Hij zal nog wel komen." Hij kwam ook inderdaad, laat in den nacht. Het bloed liep hem uit neus en ooren, zijn oogen ston den verwilderd, zijn uniform was geheel in flar den, hij zat onder klompen modder en was voor dagen lang totaal verdoofd. Wat was er gebeurd? Pas 5 dagen later vernamen we de ware toedracht van het geval. Een compagnie genie-soldaten, on kundig van de speciale „zorg" der Duitschers over het kanaal, had een schip dat aan wal lag, willen lossen. Onmiddellijk hadden de vijandelijke vlieg tuigen door lichtsignalen de Duitsche artillerie de plaats aangegeven, waar de soldaten hun werk wilden uitvoeren. Zoo spoedig deze laatsten gezien hadden dat de lichtsignalen op hen doelden, maak ten ze dat ze weg kwamen. Juist nadat ze verdwe nen waren kwam de pastoor op deze plaats aan. Niet begrijpend wat de lichtsignalen uit de lucht beteekenden, had hij een oogenblik gestopt om de kat uit den boom te kijken. En plotseling werd hij door een helschen kring omgeven. Het regende shrapnell's om hem heen. Hij kroop onder de om gevallen bak van een kiepwagen van een zand treintje. Hij hoorde de ronde kogeltjes der shrap nell's tegen den bak opspringen. Af en toe dacht hij dat het artillerie-onweer afgeloopen was en kwam te voorschijn. Nauwelijks had hij een paar meter geloopen of het begon weer. Tenslotte be greep hy dat de vliegtuigen aan de Duitsche artil lerie seinden door te gaan. zoolang ze nog iets be wegen zagen op deze plaats. Hij bleef tot stikdon ker onder zijn kiepkarretje. Enkele honderden shrapnell's vielen op deze plaats. Alles was on derste boven. Van de motorfiets viel niets meer te bekennen. Het schip was gezonken. Alleen het kiepkarretje werd niet direct geraakt. Temidden der duivelsche vernieling had de pastoor het leven mogen behouden. De wegen des Heeren zijn on doorgrondelijk." Besluit „Zoo ziet men aan deze twee voorbeelden dat de Heere op, voor ons verstand niet te vatten wijze uitkomst kan geven in de uiterste omstandigheden van dood en vernieling. Als dit een absolute zeker heid voor ons geworden is, kennen we geen vrees meer ons land, desnoods met het zwaard in de vuist, te verdedigen. Had Calvijn Genève en het kleine stuk land er om heen niet verdedigd naar buiten en naar binnen (tegen tweedrachtzaaiers en onruststokers), dan was de stad den fanatieken Hertog van Savoije in handen gevallen, die haar uitgemoord en de Reformatie in de kiem gesmoord zou hebben. Ieder oprecht Christen wenscht uit den grond van zijn hart de vrede. Maar pacifisme is lafheid, verslapping en een mooi klinkend woord voor het zich onttrekken aan een van God bevo len taak: het instand houden van zijn land. De geheele geschiedenis toont het volgende: ieder volk, dat weigerde zijn eigen wapenen te dragen, moest tenslotte die van andere volken dragen en dan meestal tegen zijn eigen aard en idealen in. Dus wat ons te doen staat is: den Heere te bidden dat Hij het onheil af mag wenden. En zelf alles, uitdaging of zwakheid, te vermijden wat er aan leiding toe kan zijn. Maar zoo het groote onheil heeft moeten komen, dan in vol vertrouwen en berusting in God ons land met de wapenen in de hand zoo goed mogelijk te verdedigen." En hiermee beëindigde de Parijsche Hoogleeraar zijn belangwekkend verhaal. JAN RESSING.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1938 | | pagina 16