JACOB VAN HEEMSKERK TOT de vele grote zeehelden, die ons land heeft voortgebracht, behoort zeker ook Jacob van Heemskerk. Bij 't noemen van deze naam denken we vanzelf Jacob van Heemskerk tar. Daarboven schreef de dichter Hooft: „Heemskerk, die dwars door 't ijs en *'t ijzer dorst te streven, Liet de eer aan 't Landt, hier 't lijf, En voor Gibraltar 't leven." De begrafenis had plaats 8 Juni 1607. De lijk stoet werd voorafgegaan door een vendel keur soldaten in rouwgewaad, met omgekeerd geweer en slepende spiesen en vendels en met beklede trommels. Vervolgens werd het harnas en de helm van den held, alsmede zijn wapen vooruit gedragen. De lijkkist werd gedragen door veertien kapi teins. Heemskers vergulde degen lag op de ki3t. Hierachter volgden de bloedverwanten, de Raden ter admiraliteit, de Schout, Burgemeesteren, Schepenen en Raden van Amsterdam, de bewind hebbers der Oost-Indische Compagnie en een groot aantal van de aanzienlijkste burgers. HEMEL VAARTSBROOD ER zijn nog heel wat eeuwenoude Kerst- en Paasgebruiken in ere. Onlangs hebben we daarvan in onze Kinderkrant nog verteld. De meesten van jullie zullen wel niet welen, dat er ook nog zulk een oud gebruik aan de Hemel vaartsdag verbonden is. In het boekje van D. J. v. d. Ven over „Neerlands Volksleven" vonden wij daarover het volgende vermeld: Als men op Hemelvaartsdag een tochtje maakt door de Geldersche Achterhoek en men zorgt tegen de middag te Zelhem te zijn, dan kan men getuige zijn van een gebruik, dat zich daar reeds 3'/2 eeuw gehandhaafd heeft, nl. de brood uitdeling aan de armen. Heel Zelhem en Keijenburg lopen dan uit. Overal is ,,'t huus in de hilde en de leere in de putte". De verzamelplaats is het Muldershuis waar straks de muldersfluiten zal gehouden worden, nadat eerst de boeren zich van hun plicht gekweten hebben, door den armen van hun overvloed mede te delen. Oudtijds had deze brooduitdeling plaats onder toezicht van dominee, pastoor, diakenen, arm- meesters en zij, die verder tot de voornaamste burgers gerekend werden. Hierbij vooral niet te vergeten den schoolmees- ter-koster-voorzangeir, die ook bij deze plechtig heid blijk zou geven van zijn veelzijdige bekwaam heden en van de onmisbaarheid zijns persoons. Hij toch bekleedde de functie van broodweger, daar iedere roggemik minstens 22 pond moest wegen REBUS HET TESTAMENT Frangois, gewoon om voor te lezen Wat in de nieuwspapieren stond Aan zek'ren blinden heer, door wien hij werd geprezen, En dien hij praatte naar de mond, Had hoop, een goed legaat voor al zijn moeite te erven, Als eens de blinde kwam te sterven. 't Gebeurde: elk wordt verzocht, wiens naam in 't testament Als legataris was bekend. Frans komt met de anderen op zulk een vriendlijk noden. Men brengt het testament te voorschijn en men leest Wat door den testateur nadrukkelijk werd geboden. Dit maakte d'een verrukt, en d'ander gans bedeesd. In 't eind hoort Frans zijn naam, na uitgerekt verlangen, En kittelt zich alreeds met zijn legaat te ontvangen. Men las: „Frangois, die mij met lezen heeft verplicht, Heeft daardoor zeker veel gevergd aan zijn gezicht, Ik zou met recht ondankbaar heten, Zo ik die vriendschap zou vergeten: Die maak ik hem met vreugd, bij deez' mijn laatsten wil, Zijn vlijt ten loon, mijn groene bril." H. ASSCHENBERGH. en men voor elk ontbrekend pond 30 cent boete moest betalen. Tot eer van de Achterhoekse boeren kan echter gezegd worden, dat deze boete nimmer opgc'egd behoefde te worden, want men rekende het zich tot een plicht de mikken zo zwaar mogelijk te maken. Al was een boer zo gierig, dat hij zich veur vier duite 'n bonestake op d'n kop zol loaten anscher- pen, bij de brooduitdeeling was hij scheutig en broden van 140 pond waren geen zeldzaamheid. In een folkloristische optocht te Arnhem werd een brood uit Zelhem meegevoerd van 125 pond. Dit schenken van brood was oorspronkelijk een plicht, den boeren als Christen opgelegd bij de verdeling der Markegronden. Een twintig jaar geleden werd te Hengelo (Gelderland) nog een boerderij verkocht met de bezwarende verkoops bepaling om op Hemelvaartsdag een brood aan de armen van Hengelo en Zelhem te schenken. Wie het zwaarste brood had kreeg een fles wijn, maar dat was meer „met 'n metworst noa een aan de Noordpooltocht van 1596'97, waarover Tollens zijn bekend gedicht heeft gemaakt. Dat Heemskerk bij die tocht de titel had van „Opperkoopman" of „kommies voor de verhan deling van koopmanschappen" doet weinig ter zake, gerust mogen we hem beschouwen als leider, hoewel de leiding eigenlijk was toevertrouwd aan Willem Barendz. Al was de tocht vergeefs, de overwintering op het barre eiland heeft Heems kerk en de zijnen onsterfelijk gemaakt; het past ons dan ook het voorbeeld na te volgen van zijn tijdgenoten, die naar Tollens zegt: „Niet rekenen naar de uitkomst, maar naar het doel alleen". Nauwelijks uitgerust van zijn vermoeienis, nauwe lijks hersteld van de uitgestane ellende, ging Heemskerk 17 Mei 1598 als vice-admiraal mede met een geheele nieuwe vloot, uitgerust door het krachtig voorwaarts strevende Amsterdam, om de pas ontdekte weg naar Oost-Indië te bevaren. In Indië stevende Heemskerk met vier schepen naar de Mo'.ukken, om in April 1600 met een rijke lading specerijen naar 't Vaderland terug te keren. Heemskerk was een groot zeeman, doch niet een ruwe zeerob; hij was veeleer een voornaam man, zeer beschaafd, doch voor niets bevreesd. Als bevelhebber had hij buitengewone verdiensten. Zijn schepelingen stelden in hem een blind ver trouwen. Hij wist van zijn matrozen stoutmoedige mannen te maken. Heemskerk en Van Neck (de admiraal met wien hij uitzeilde) mogen we be schouwen als de stichters van Neerlands handel in Oost-Indië. In 1603 veroverde Heemskerk, nu admiraal van de vloot, in de Straat van Malakka, een Portu gees schip, dat zo'n rijke lading in had, dat de buit 3'/o millioen gulden opbracht. Op deze tocht stichtte hij de eerste Nederlandse factory cp Oostelijk Java en breidde op verschillende plaat sen onze handelsbetrekkingen uit. .1 deze tocht wedergekeerd, bleef Heemskerk lange tijd aan wal, trad in het huwelijk, doch was spoedig weduwnaar, waarna hij meer afge zonderd leefde; toen het land hem echter nodig had en riep, verliet hij opnieuw a's admiraal onze havens om de Spanjaarden op eigen gebied te bestoken. Deze onderneming kostte Heemskei k het leven. Op de hoogte van Gibraltar ontmoette hy een sterke Spaanse vloot en een bloedige strijd ontbrandde op 25 April 1607. De wakkere bevelhebber beleefde helaas de overwinning niet; reeds voor het einde van de slag sneuvelde hij. De overwinnende vloot voerde zijn zielloos over schot mede, terug naar het Vaderla'nd. Hy werd begraven aan de Noordzijde van het Koor in de Oude Kerk te Amsterdam. Boven het graf werd een zwart maremeren gedenksteen op gericht, waarop onder een in 't Latyn gesteld op schrift een voorstelling van de zeeslag bij Gibral- 238 DISTANTIE... INTIMITEIT Jezus zeide tot haar: Raak Mij niet aan! want Ik ben nog niet opgevaren tot mijnen Vadermaar ga heen tot mijne broeders, en zeg hun: Ik vare op tot -mynen Vader en uwen Vader en tot mijnen God en uwen God. Johannes 20 17. IN den geest staan wij reeds weder, gelijk elk jaar aan den voet van den Olijfberg, waarvan Jezus ten hemel gevaren is. Hij had deze opne ming in heerlijkheid reeds op den Paaschmorgen aan Maria Magdalena voorzegd, toen zij wee- nende bij het ledige graf stond, en Hij zich aan haar openbaarde. Aan den ouden toon, waarop Hij haar naam uitsprak: Maria', herkende zij Hem, getuige het lieflijke: Rabbounï] waarmede zij Hem op dit heilige oogenblik begroette. In haar opgetogenheid strekt zij de handen naar Hem uit, als om Hem vast te houden, en Hem zooals vroeger dicht bij zich en de Zijnen te hebben. Zij Wil den ouden aardschen omgang, waarvan de discipelen genoten hadden, vernieuwen,'t zal alles weder worden zooals vóór de verschrik king van Golgotha! Maar dat oude verkeer mag niet terugkeeren. Jezus is door de opstanding niet tot het oude leven wedergekomen, zooals de dooden, die Hij opgewekt had. Hij is er door tot een hoogere levensorde, tot den staat der verheerlijking ingegaan. H\j be hoort in aanvang reeds tot een hoogere, aanzien lijke wereld, waaruit Hij nu en dan wel ver schijnenkan, doch waar Hij niet blijvend thuis hoort. Vandaar het waarschuwende woord: „Raak Mij niet aan, want Ik ben nog niet opgevaren tot mijnen Vader'." Hij schept door dit woord een zekere „distantie" of afstand, die voortaan door de Zijnen in acht genomen moet worden, een distantie zóó groot als tusschen het hemelsche en het aardsche; 't zijn twee levenssferen, die na 's Heeren komst op de wolken wel inéén zullen vloeien, maar nu liggen ze nog ver uit elkaar, en tegen het aardsche, stoffelijke contact, dat Maria begeert, komt Jezus op: „Raak Mij niet Hiermede is voor alle geloovigen tot aan het einde onzer bedeeling de regel gegeven voor het zoeken van omgang of gemeenschap met den verhoogden Christus, 't is de regel van het af stand-bewaren, wanneer wij pogen op één of andere wijze Hem te naderen om zijn hulp, sterkte, licht, genade, troost of heiliging te mo-- gen ontvangen. Afstand-bewaren in ons denken aan Hem, opdat wij geen bekrompen, aardsche gedachten over Hem, zijn majesteit, macht en liefde in onzen geest laten opkomen. Afstand-bewaren in ons onderling spreken over Hem en zijn verlossende werk. Geen spoor van familiariteit mag onze taal over den Zone Gods ontwijden. Vergeet nooit, dat Hij ver boven ons verheven is. Tegenover Hem past ons het diepst ontzag en gereinigde lippen. Afstand-bewaren ook, wanneer wij tot den Heere bidden in zijn Naam. Het ontaarde nooit in een vrijpostig vragen of een prevelen alléén met de lippen. Afstand-bewaren óók in het luisteren naar zijn stem, die wij hooren zoo vaak wij in den gezins kring het Evangelie lezen. Er zij dan gespannen aandacht, een eerbiedige houding, bovenal een heilbegeerig hart, opdat zijn berisping ons niet treffe „Raak Mij niet aan'." Naast de Distantie plaatst Jezus de Intimiteit. Wij mogen niet denken, dat zijn hooge verheven heid Hem ver buiten ons bereik stelt, zoodat alle vertrouwelijke omgang met Hem onmogelijk wordt. In één en denzelfden adem geeft Hij Maria immers deze opdracht: „Maar ga heen tot mijne broeders, en zeg hun: Ik vare op tot mijnen Vader en uwen Vader, en tot mijnen God en uwen God." Hij noemt den Allerhoogste hier zijn Vader, omdat Hij zijn Zoon in volstrekt éénigen zin is. En Hij noemt Hem als mensch-geworden Midde laar zijn God. Wij mogen Hem in Christus óók zoo noemen, als wij den Geest der aanneming tot kinderen Gods ontvangen hebben, al zijn wij niet als Hij eigen, doch aangenomen kinderen Gods. Desondanks staan ook wij in kinderlijke betrek king tot den Allerhoogste. En indien wij kinderen Gods zijn, zijn wij tevens de „broeders" van den verhoogden Christus. Vóór de opstanding heeft Hij dien naam nooit aan de geloovigen gegeven. Wel was er een climax in de namen, waarmede Hij hen aanduidde. Eerst noemde Hij hen zijn dienaren. Later veel intie mer zijn vrienden. Maar als de Verrezene noemt Hij hen zijn broederen, Hij schaamt zich niet aan struikelende discipelen, die in menig opzicht geen eer voor Hem zijn, een naam te geven van de teerste en intiemste betrekking: Maar ga heen tot mijne broederen, en zeg hun: Ik vare op tot mijnen Vader en uwen Vader, en tot mijnen God en uwen God." Broeders van Christus te heeten, welk een bron van blijdschap is dit voor discipelen, die rtameloos ver beneden Hem staan, en niet waar dig zijnnederbukkende, zijn schoenriem te ont binden'. De broedernaam is ons een waarborgdat er een levensband tusschen Hem en ons ligt. Een familieband, die altoos trekt, al hang zij ook wel eens slap. Hij rekent ons saam met zich zelf. Wij zijn geen vreemdelingen voor Hem. Hij draagt ons aller naam in 't hart. Hij denkt aan ons, ofschoon Hij zoo noog verheven is, dat elke lichamelijke aanraking uitgesloten is,... een geestelijk, duur zaam contrast is intiemer en veel rxjker, dan een vluchtig aanraken met de hand. H\j deelt in den hooge in ons strijden en worstelen mede. Nooit zal Hij de brgederzin en broedertrouw verlooche nen. Tusschen Hem en ons heerscht ondanks de. distantie een wederzijdsche intimiteit, die ons telkens weer doet zingen: „Bedreigt mij leed, ontmoet mij smart, Ik vrees geen kwaad, maar klaag het Hem: Hoe groot in eer. Hij hoort mijn stem; Hoe ver van d'aard. Hij kent mijn hart, Gods Zoon vergeet den broeder niet. Dien Hij op aarde liet." De dichter heeft 't verstaan: het klare besef van distantie moet zich paren aan dat van broederlijke intimiteit voor de juiste houding tegenover Hem, die leeft in alle eeuwig- Allen,mdie deze dubbele stemming, die één is uit ervaring kennen, ontvangen de opdracht, die Jezus terstond aan Maria gaf: „Ga heen tot mijne broe ders, en zeg hun: „Ik vare op tot mijnen Vader en uwen Vader, en tot mijnen God en uwen God!" Zijn opvaart begon bij de opstanding: dit was de eerste schrede op den weg naar de hemelsche glorie, terwijl de laatste schrede eerst veertig dagen later op den Olijfberg gedaan is. Maria heeft deze opvaart den broederen gebood schapt. En sindsdien is het de roeping aller „broe deren", waarin ook de zusters der Gemeente be grepen zijn, om die boodschap verder door te geven. Zij mogen dit niet aan de Dienaren des Woords alleen overlaten, maar moeten allen ge hoorzame getuigen zijn van Hem, die de hemelen doorgegaan is, om, met alle macht in hemel en op aarde bekleed, plaats te nemen aan de rechter hand Gods, des almachtigen Vaders. Zegt het zijne broederen met uw stem. Maar zegt het hun ook door uw wandel. Zijt gij waarlijk een levend discipel van Jezus, dan zal uw wandel vanzelf opwaarts gaan, Hem achterna. Hij is het hoofd, gij zijt één der leden zijns lichaams. Welnu, waar het Hoofd is, moet ook het gansche lichaam komen: zijn opvaart zal zich reeds nu en hier in uw denken, spreken en wandelen moeten weerspiegelen. Uw levensweg zij een stijgende weg'. Uw hart wordt vaak naar beneden getrokken, 't gaat dan omlaag naar de diepte. Alleen door de kracht van 's Heeren op standing zal de weg blijvend omhoog kunnen gaan tot de plaats, waar de groote Broeder u wacht, gekroond met heerlijkheid en eerel Op het landgoed „Licht en Schaduw" woont Jonkheer van Lode tot Ravenhof, gepension- neerd kolonel van het Neder- landsche leger, met zijn vrouw, zijn zoon Karei, die officier is en Johan, de jongste, die rech ten studeert. Zijn dochter Lucie is getrouwd met Charles van Ooven, een can- didaat-notaris. Een van Kareis soldalen heeft in de stal van een ziek paard een trap gekregen en is aan de ge volgen overleden. Er was reeds order gegeven het dier in een ziekenstal te brengen en Karei was daarvan op de hoogte. Wim, Brandwijk, een broer van 't slachtoffer, is onderwijzer, doch zonder betrekking. Hij vindt eindelijk een plaatsje op de zeepfabriek De Lelie. Nu kan hij trouwen. Na twee jaar krijgt de fabriek een nieuwe eigenaar. Het gaat er nu met de fabriek niet beter op. HIJ schrijft op advertenties, waarin vertegenwoordigers worden ge vraagd. Dat blijkt niets. Onbekende firma's vragen voor de verkoop van twijfel achtige artikelen reizigers, die alleen op provisie werken, zonder salaris en de onkysten voor eigen rekening. Daar begint hij niet aan. Temeer, omdat hij nog geen ontslag heeft. Maakt hij zich niet te vroeg ongerust? De nieuwe reiziger werkt uitstekend. Van een der drie machines, -die zijn stil gezet, is de drijfriem weer op hot wiel gelegd. Die draait weer mee. De omzet vergroot, dus de productie mag stijgen, 't Is te hopen, dat de andere twee spoedig volgen. Dat zou de toe stand verbeteren. Dan zou Wims aan wezigheid weer recht van bestaan krijgen. Hij begint zich toch al aan te passen, door werkjes ter hand le nemen, die hy vroeger nooit deed. Hij krijgt weer moed. Drie weken later, als hij opgewekt thuiskomt, vertelt hy dadelyk, dat vandaag weer een machine is inge steld. Ze draaien alle op een na. De nieuwe reiziger is wel een dure kracht, maar 't is een beste. Misschien brengt hij de laatste machine ook weer aan 't draaien. Zijn salaris en provisie zijn hooger dan van zijn col lega's en zijn voorganger. Daardoor maakt hij mooie eindcijfers en is zeer tevreden in zijn nieuwe positie. De patroon is over zijn werk ook vol daan, maar toch niet rustig. Zijn prijs- noteeringen zyn stellig concurreerend, maar berusten op een calculatie, waar van hij niet geheel zeker is. Zoo nadert het eind van het loopen- de jaar. In December worden niet veel orders geboekt, de afnemers denken aan hun ba'ans en de feestdagen bren gen stagnatie. Maar de inventarisatie van goederen en grondstoffen geeft eenige dagen Handen vol werk en Wim is druk in de weer. Onder de indruk daarvan voelt hij zich Nieuw jaarsdag voldaan over het verloopen Dus weer met nieuwe moed beginnen. De opgenomen voorraden worden uit gecijferd, de boeken afgesloten en de saldi vastgesteld. Maar het eindcijfer van de balans blijft voor Wim ver borgen en het resultaat van het boek jaar eveneens. De patroon is blij, dat zijn zaak geen naamlooze vennootschap is. Dan zou de vergadering van aandeelhouders tot vaststelling van de rekening van winst en verlies niet prettig zijn. Want het resultaat is onvoldoende. Voor den eigenaar is dat dubbel on aangenaam. Hij werkt met eenige duizenden eigen geld en voorts bank kapitaal. Bankiers zien van hun cliën ten niet graag balanzen, die een tekort aanwijzen. En dat tekort komt ten laste van des eigenaars geld. Zijn kapitaal is geslonken. En dat nog al terwijl hij en zijn twee zoons zelf meewerken. Daar moet iets tegen gedaan worden. Dat begrijpt hy goed. En dadelijk denkt hij aan het gebruikelijke medi cijn, waarnaar altijd in de eerste plaats gegrepen wordt. Bezuiniging. Maar er moet iets haperen. Dat kan niet anders. Een onjuiste calculatie? Ja, daar is weinig van te zeggen. Voorzichtig zijn en accuraat, dat is het eenige. De onkos'enrekening moet naar be neden, dat eindcijfer is zoo hoog. Alle cyfers een voor een bestudeeren. De grootste post is Salarissen en Arbeids- loonen. Die keert iedere week en iedere maand terug. Er werken heel wat menschen. Twintig procent ver laging van deze post zou het heeie tekort dekken. Een a'gemeene loons verlaging van twintig procent ineens is uitgesloten, a'leen reeds om de op spraak, die deze maatregel zou ver oorzaken. Het volgend jaar mag geen verlies brengen. Anders loopt het mis. Dan gaat het crediet bij den kassier. Dan komen er hypotheken en beleeningen. Dan wordt de bank eigenaar van de fabriek en de eigenaar wordt een af hankelijk vasalletje op een schopstoel. Dat moet voorkomen worden. Er moet dus gehandeld en beslist. Het kan niet anders. Het moet. Hoe de gaping aan te vullen? De om- 231

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1938 | | pagina 15