KLEUTERS HOE DE LEEUW DEELDE door B. v. d. PLAATS DAAR was een grote open plek midden in het dichte bos. Er stonden alleen wat struikjes, wat hei en wat mos. Misschien was er wel brand geweest, vroeger. Misschien waren de grote oude bomen wel omgekapt door de mensen, die soms in de donkere bossen ko men Er kwam een wild zwijn tussen de dichte struiken vandaan. Hij snuffelde over de 'grond. Hij keek eens links en rechts de open plek over en liet zijn kromme blinkende tanden zien. Aan de overkant stak tegelijk een jonge wolf zijn spitse kop tussen de stammen door, en bleef loerend staan. Langzaam, wroetend in de grond naar eikels en wormen, liep het zwijn op hem toe. De wolf bleef staan. Hij was niet bang voor de gewel dige slagtanden die uit de snuit van het ruige beest staken. „Goeie mórgen!" knorde het zwijn, „ben je al op de jacht geweest?" De wolf likte zich om zijn bek. „Ja" zei hij, „dat wil zeggen, ik heb weinig gevangen deze nacht, en ik rammel van de honger. Zodra het wat schemerig wordt ga ik maar wéér op de jacht." „Eet alvast wat noten en eikels" knorde het zwijn, „die liggen hier genoeg." Hij stond juist bij een klein, jong boompje, dat graag een grote boom wilde worden. Hij trok met zijn lange tanden de zachte schors er af, en beet de knoppen er uit. „Bah!" zei de wolf, „voor ik dèt zou eten! Ik eet alleen maar vléés!" „Ja, ja, dat lust ik óók wel, maar da's lastig te vangen!" „Kun je nogal goed vangen?" vroeg de wolf. „Zeker, zeker," zei het zwijn, „daarom behoef ik het niet te laten. Ik kan lopen als de beste, door de dichtste struiken heen!" De wolf keek eens naar zijn scherpe slag tanden. „Als we vanavond eens samen gingen" zei hij, „allicht dat we dan méér vangen!" „Top!" knorde het zwijn, „we vangen samen, en délen samen, dat is aangenomen!" Toen zocht de wolf en diep gat in de grond, en ging een poos liggen slapen. Hij was warm en lui. Het zwijn snuffelde nog wat rond. Hij wroette met zijn lange snuit de vochtige losse grond om, en zocht naar wormen, en muizen. „Van avond, dan zal ik eten krijgen" knorde hij te vreden. Want de wolf was een béste jager! Toen hij na een poos opkeek, stond er een beer voor hem, een jonge bruine beer. Hij kwam eens zoeken op de open plek, of er ook honing te vinden was. Hij had zóveel vlees gegeten, en wilde wel graag nog wat lekkers. Hij snuf felde en zocht, maar hij vond niets. Juist wilde hij zich in de schaduw neerleggen, en een poosje gaan slapen tot de zon niet meer zo zou schijnen, toen hij het harige zwijn zag, dat maar steeds wroette en knabbelde. „Goeie middag" zei de beer, „wat heb jij het druk. Geen goeie jacht gehad vannacht?" „Och" zei het zwijn, „dat gaat nogal. Ik lust nogal zo van alles!" „Maar je hebt óók 't liefst vlees, maak mij niks wijs!" zei de jonge beer. OM NA TE TEKENEN OF TE KLEUREN SOWCMMAAK Rte kan Moe al aardig helpen; a Nu, dat treft in schoonmaaktijd. A ij Moe geeft Rie een prettig werkje: X Schrob jij maar het plaatsje, meidX x Rietje sjouwt een zware emmer; Oef.., ze heeft een kleur er van. 2» x Ze begint met vlijt te werken, K En ze schrobt, wat zij maar kan. X Nu, toen Moe de kamer klaar had, X Riep zij: Rie, 't is koffietijd. A Kom, dan krijg je *n lekker koekje v s Voor je harde werken, meid ROEL DASMUS. DE KIDANG EN DE OTTER (Javaanse fabel) Een kidang bang en zeer ontdaan Rent onbesuisd, recht toe, recht aan, Is zó van streek, dat hij niet let, Waar hij zijn poten nederzet. Daar trapt hij in zijn malle sprongen In 't otternest, op een der jongen. Het kleine beest is dadUijk dood, Zijn moeders, toorn is vreeslijk groot. Zij scheldt en raast en maakt misbaar. „Ik eet je op met huid en haar!" Zo snauwt ze de arme kidang toe. En deze stamelt, bang te moe: „Och Otterlief heb toch geduld, En luister! Heus *t was niet mijn schuld, Een spin heeft mij van streek gebracht, Door al haar spinnen dag en nacht. Dat maakte mij zo zenuwachtig. Dus Otterlief wees mijns indachtig!" ,,'t Is goed ik spreek je vrij van straf. En ga dad'lijk op die spin maar af Zij is de schuld en zij alleen! Ik knauw en breek haar ieder been. Ik dood haar zeker en gewis, Dat is 'n ding, dat zeker is!" Daar snelt zij heen met woeste sprongen En laat de kidang bij haar jongen. (Wordt vervolgd) Een kidang is een reebok. „Vanavond" knorde het zwijn, „dan gaan we weer op de jacht." „We? Wie dan?" „Nou, de wolf en ik. En dan gaan we vléés vangen! Samen vangen, samen délen!" De jonge beer bleef een poosje naar het zwijn staan kijken. Wat een slag-tanden had dat beest! „Je zult wel een beste jager zijn" zei hij, „Vind je 't goed, dat ik óók mee ga op de jacht?" „Welja," antwoordde het zwijn, „hoe meer hoe beter zou ik denken. De wolf zal 't óók wel goed vinden!" „Best, dan blijf ik hier maar in de buurt, tot de zon onder is," zei de beer. Hij ging óók liggen slapen onder de struiken aan de rand van het Hij was de lekkere zoete honing vergeten In de schemering werden de wolf en de beer tegelijk wakker. Ze rekten zich uit, en liepen naar de open plek, waar het zwijn nog aldoor bezig was, de grond om te wroeten met zijn snuit en zijn poten. (Volgende week verder) 240 BUITENLAND NOG steeds blijft het centrale Europeesche probleem de vraag, hoe de beide bondge- nooten Frankrijk en Groot-Brittannië het ten slotte, ondanks allerlei in den weg liggende moei lijkheden, met het fascistisohe Italië eens zullen worden. Toen Chamberlain daartoe het initiatief mam en dank zij zijn soepele diplomatie reeds vrij spoedig tot een eerste resultaat geraakte, het be kende Pact van Rome, meende men algemeen dat men thans heit moeilijkste en gevaarlijkste deel van de nieuwe toenadering achter den rug had. De Fransche onderhandelaars zouden zonder veel be zwaren het spoor kunnen volgen, voor hen door de Britten reeds gebaand, en al rekende men met enkele complicaties, zooals de ontstentenis van een Franschen ambassadeur te Rome, men vermoedde dat eenig optismisme geenszins misplaatst was, ae zaak zou wel in kannen en kruiken geraken De optimisten hebben voor ditmaal ongelijk gehad. De Britten wachten nog steeds, als op een diplo- matieken voorpost, tot de Franschen met hen tot op dezelfde hoogte gevorderd zullen zijn, om dan gezamenlijk de laatsrte hand te kunnen leggen aan de liquidatie van den burgeroorlog in Spanje. Het verschil in tempo tusschen de Britsche en de Fran sche besprekingen te Rome heeft bovendien lot een voor het laatste land onbevredigenden toe stand geleid. Halifax heeft te Genève weten te be werken. dat de volkenbondsstaten in volle vrijheid den Italiaanschen koning Victor Emmanuel als keizer van Ethiopië kunnen erkennen, en reeds heel wat volkenbondsgetrouwen hebben daarvan al gebruik gemaakt. Gevolg daarvan is dat het aant-il miet-erkennende mogendheden aan het slinken is. en dat zij die nog een afwijzende houding blijven aannemen steeds meer in een uitzonderingspositie beginnen te verkeeren. De Fransche diplomaten zullen met deze omstandigheden terdege moeten rekening houden. Overigens heeft Mussolini in een te Genua uitgesproken groote rede verklaard, van een voorspoedigen afloop der onderhandelingen niet zoo zeker te zijn, en daarvoor is wel eenige grond. De rede van den Duce, waarop wij hierboven doel den, bevatte enkele merkwaardige passages, waar over in de wereldpers nog al het een en ander is te doen geweest. Zoo heeft Mussolini het vraagstuk van de Oostenrijksche aaneensluiting met Duitsch- land aangeroerd, ongetwijfeld om deze gebeurtenis voor zijn landgenooten, die elke manoeuvre der groote politiek maar nieit zoo aanstonds kunnen volgen, aannemelijk te maken. Spreker dan be toogde, dat het voor Italië een alles behalve dank bare taak was geweest, jarenlang in Oostenrijk een regiem op de been te houden, hetwelk niet popu lair was, en tegen den volksdrang naar eenheid inging. Met een zinspeling op den nationaal-socia- listischen opstand in Oostenrijk, enkele jaren ge leden, toen Italië zijn troepen naar den Brenner had gestuurd, betoogde hij dat het niet de bedoe ling van zijn land kon zijn, zulk een mobilisatie om de vier jaren te herhalen. Hij gaf verder te Verstaan, dat de anti-fascistische combinaties in do De Commandant van het Leger des Heils Bouwe Vlas en zijn echtgenoote bij terugkomst van hun Indische reis. 22» wereld maar al te gaarne zouden hebben gezien, dat Italië met het bevriende nationaal-socialisti- sche Duitschland in een strijd zou zijn geraakt, welke tot een versterking van het „bolsjewisme", en een ondermijning der „geordende landen" zou hebben geleid. Zinspelende op het zoo vaak gehoorde argument, dat de Duitsch-Italiaansche vriendschap niet be trouwbaar zou zijn, omdat Italië in den wereld oorlog immers het Duitsche keizerrijk in den steek gelaten had, herinnerde hij eraan, dat er sindsdien heel wat water door Seine, Theems, Tiber en Spree is gestroomd, en dat met name Duitschland tijdens de volkenbondsbelegering, welke het Italiaansche economische leven moest doorstaan, zich een ka meraad had getoond, met wien men ook in de toe komst zij aan zij zou weten te blijven. In dit redeverband liet de Duce zich verleiden tot een uiting, welke algemeen als een tirade is op gevat. Hij zeide, dat zoo men een ideologischen oorlog zou wenschen te ontketenen, Duitschland en Italië zeker een militair blok zouden vormen. Men zou hier met nuchterheid kunnen opmerken, dat deze gedachte aan een ideologisch conflict dei: democratischen staatslieden zeker vreemd is, en dat de fascistenleider hier een spookbeeld oproept, dat men eerder als „Made in Italy", dan als iets anders zou kunnen aanduiden. Voor het overige al deze dingen ter zijde latende, doet men goed de woorden eens te bezien, welke aan de Italiaansoh-Fransche onderhandelingen werden gewijd. Mussolini herinnerde eraan, dat Spanje thans als een twistappel tusschen Parijs on Rome in ligt. Hij zeide o.a., dat Frankrijk de over winning van de Barcelona-regeering wensch'e, doch dat Italië wenschte en wilde, men lette op de laatste, versterkende toevoeging!, lat Franco de victorie zou behalen. De Duce plaatste zijn land en het Fransche buurland dus aan weers kanten van een scheidingslinie, en gaf hiermede te verstaan, dat het grooter en dieper dingen zijn, welke de toenadering met Frankrijk verhinderen, dan die aan de Britsch-Italiaansche vriendschap hadden in den weg gesi'.aan. Men heeft in Parijs deze uitspraak zeer kwalijk genomen, en zich beroepen op het feit, dat men aan de Quai d'Orsay zich steeds ervoor beijverd had, de Spaansche zaken van die van overig Europa te isoleeren, gelijk ook tot uiting kwam in de standvastigheid, waarmee de Fransche diploma tie de niet-inmenging had ondersteund. Nu is het een vaststaand feit, dat zoowel Barcelona als Burgos een ruim gebruik van vreemde krijgs- hulp bij hun worsteling om de macht hebben ge maakt. Niemand ter wereld, die zulks met rede zal kunnen ontkennen. Doch bij dit alles was er één in het oog loopend en markant verschil. Italië heeft zich openlijk tot kampioen van de Franco- regeering verklaard; de anderen, die aan de tegen partij ondersteuning deden toekomen, deden zulks op clandestiene, niet officieele, en zelfs niet offi cieuse wijze. Mussolini heeft dit verschil niet willen erkennen; real-politicus als hij is, kijkt hij enkel naar resultaten, niet naar de verhullingen van formules, waarmee men daden en dingen te maskeeren pleegt. Frankrijk is dus „sittlich en'rüstet" en boos. Zal het daarmee iets winnen?. Italië verlangt, dat het Spanje buiten zijn be- bemoeiing zal laten, op welke manier dan ook. Wellicht heeft het feit, dat republikeinsch-Spaan- sche gedelegeerden te Genève zich erop hebben beroemd, dat Barcelona in de laatste weken twee honderd vreemde vliegtuigen had ontvangen, den Romeinschen dictator ertoe genoopt, zoo bout te spreken. Hij wil zich niet in de luren laten leggen. ZATERDAG 21 MEI No. 20 JAARGANG 19?8 De Rotterdammer, Nieuwe Haagsche Courant Nieuwe Utrechtsche Courant, Nieuwe Leidsche Courant en Dordtsch Dagblad

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1938 | | pagina 13