EEN WOLVIN TE DORDRECHT Een ongewoon experiment Toch komt de wolvenaard telkens weer boven Fleuri, de wolfshond HET is nu ruim drie jaar geleden, dat de heer Saarloos, eigenaar van de Duitsche Her derskennel „v. d. Kilstroom" te Dordrecht, zijn eerste wolvin van drie maanden oud in een s'.evige ijzeren kooi kreeg thuis bezorgd. Het dier. dat hij door bemiddeling van den directeur der Rotterdamsche Diergaarde, Dr K. Kuiper, ontving, verloochende geenszins haar aard, want reeds bij het uitpakken beet ze haar nieuwen baas zoodanig in zijn arm, dat deze eerst na ge- ruimen tijd dit lichaamsdeel weer kon gebruiken. Veel plezier zou de heer Saarloos trouwens niet van dit dier beleven, want nadat hij gedurende vier maanden veel tijd en moeite had gegeven aan het temmen van zijn weerspannige pupil, stierf deze aan een longontsteking. Doch de heer Saarloos, die aan een onuitputtelijke liefde voor dieren een taaie volharding paart, liet zich geenszins ontmoedigen, maar schafte in het daarop volgende voorjaar, ondanks de finan- cieele opofferingen,die hij zich daarvoor moest getroosten, opnieuw een wolvinnetje aan. Ten einde het dier geheel te kunnen domesticeercn, nam hij het reeds op de jeugdige leeftijd van drie weken onder zijn hoede. Een hond zoogde het jonge wolvinnetje Door te pogen het diertje bij een zoogende teef, die juist in de kennel aanwezig was, onder te schuiven, zou het voedingsprobleem worden op gelost. Het experiment gelukte volkomen, want de zorgzame moeder adopteerde de kleine Isegrim zonder eenig verschil te maken tusschen haar eigen kroost en de kleine vreemdeling. De mol lige pups groeide als kool en elke dag werd het duidelijker, dat het dier tot een pracht exemplaar van de Europeesche wolf (Canus lupus) zou uit groeien. Intusschen werd een begin gemaakt met de op voeding, die voornamelijk hieruit bestond, het zeer schuwe dier aan de nabijheid van haar baas en vervolgens aan die van vreemden te gewen nen. Allereerst kreeg het dier nu een naam, op welks klank zij na ontelbare pogingen reageerde door zich met merkbare achterdocht even uit het nachthok te wagen. Ze bracht echter aanvankelijk dit waagstuk alleen dan ten uitvoer, als er zich geen vreemden in haar nabijheid bevonden. Doch door onuitputtelijk geduld en tact, waaraan alle parforce-dressuur vreemd was, wist de heer Saarloos tenslotte zijn wolvin „Fleur" tot een vo'komen tam dier te maken, dat hem vroolijk tegemoet springt en als een trouwe hond de han den likt. Ook haar schuwheid voor menschen overwon de wolvin, al bleef zij tegenover vreem den gereserveerd. Dat deze wolvin, dank zij een goede opvoeding tot een volkomen ongevaarlijk dier is opgegroeid, blijkt duidelijk uit het feit, dat ze dagelijks haar baas op zijn fietstochten, zoowel binnen als buiten de stad, vergezelt. Aangelijnd gaat ze dan door de drukste straten, zonder dat de argelooze Dordtenaren vermoeden, dat zich in hun onmid- nabijheid een wolf bevindt. Hoewel de heer Saarloos door zijn tact en toe wijding veel tot de opvoeding van zyn wolvin heeft bijgedragen, kwamen er toch tijdens de dressuur momenten voor, waarop hij zonder de hulp van zijn trouwe Duitsche herder, „Gerard" zou hebben gefaald. Doch dit voortreffelijk afge richte dier redde telkens de situatie, wanneer het wolvinnetje in haar baldadigheid ongehoor zaam wilde zijn. Dat Gerard met zijn imponee- rende gestalte, zijn breede borst en zijn sterke kaken haar meerdere is, ondanks de snelle groei van de wolvin, kwam vooral sterk uit als de beide dieren op een uitgestrekt dresseerterrein werden losgelaten. Verwijderde Fieue zich te ver van haar baas, dan waren de gespierde beenen van Gerard het, die haar het wegloopen onmo gelijk maakten en liet ze in een booze bui haar tanden zien, dan bewaarde de hond zijn vriendin met een snauw of een grauw voor verdere exces sen. Van een vijandige houding of wrok was ech ter nooit sprake; veeleer werden de beide dieren de trouwste kameraden ,die erg op eikaars ge zelschap gesteld zijn. Zoozeer hechtten de dieren aan elkaar, dat ze elkaar geen' oogenblik meer verlaten, zelfs niet, als hun baas hen in een stille hoek van de breede Zeehaven laat De wederzijdsche genegenheid der dieren was oorzaak, dat de heer Saarloos in het voorjaar van 1936 de gelukkige eigenaar werd van een nest pupsjes, die zoowel wolven- als hondenbloed in de aderen hadden. De vreugde over het bezit van deze kostbare diertjes zou echter niet lang duren. Als alle bastaarden van huisdieren met dieren- uit-het-wild zijn de wolfshonden zeer gevoelig voor infectieziekten. Ondanks de duizend-en-één zorgen, waarmede de dieren werden omringd, kregen ze, waarschijnlijk door besmetting van een geïnfecteerd persoon, de zoozeer gevreesde hondenziekte, met het funeste gevolg, dat het geheele nest binnen een maand was uitgestorven. Hoewel de heer Saarloos aanvankelijk zeer be drukt was over het verlies van zijn wolfshondjes, liet hij de moed niet zinken, doch werkte onver moeid voort aan zijn plannen. Inderdaad slaagde hij erin het volgende voorjaar opnieuw eigenaar te worden van drie wolfshonden. Met dit tweede nest zou hij gelukkiger zijn, want hoewel ook deze dieren met de hondenziekte werden besmet en „Barré", het reutje zelfs aan de gevolgen van deze ziekte stierf, bleven de beide teefjes „Fleuri" en „Pietha" in het leven. Om het besmettingsge vaar tot een minimum te reduceeren en hierdoor een herhaling van de hondenziekte te voorkomen werden beide dieren in geïmproviseerde hokken geheel van de overige kennelhonden afgezonderd. Scheen Pietha in haar isolement te berusten, Fleuri was meer opstandig van aard en liet haar misnoegen over de verbanning blijken door een hongerstaking, die zij vier dagen volhield. Dat haar energie met dit vasten niets geleden had, bewees ze, door na de vierde dag 's nachts door een dikke spiegelruit van haar hok te breken en spoorloos te verdwijnen. Haar baas, geheel ont daan over deze ontvluchting, nam zijn toevlucht tot Gerard. Teneinde de hond „lucht" te geven, De Duitsche Herder Gerard 1. De wolvin Fleur; 2. De Duitsche Herder Gerard werd hij bij het hok der vluchtelinge gebracht. Een driftig snuffelen langs de grond bewees, dat hij instinctief de ernst van de komende speurtocht besefte. Gevolgd door zijn baas, trok hij door de boomgaarden en weilanden der naaste omgeving. Dat hij inderdaad de vluchtelinge op het spoor moest zijn, was al spoedig aan zijn geheele houding te bespeuren .Niet eenmaal aarzelde hij bij het inslaan van een pad. Dwars over slooten cn dijken, door grienden en tuinen trok de onver moeide speurder voort, totdat hij plotseling bij een met struiken hegroeide plek langs een spoorbaan stilhield en door een nijdig geblaf te kennen gaf, dat hij het ontvluchte dier had ge vonden. Inderdaad lag daar, als een toonbeeld van ellende, de verhongerde en door modder be smeurde wolfshond. Van wegloopen was, dank zij de aanwezigheid van Gerard, geen sprake meer, zoodat het aanlijnen nog slechts het werk was van een oogenblik. Om een herhaling van het gebeurde te voorko men, werd het op avonturen beluste dier voortaan aan een ketting vastgelegd. Ook werd de ruit vervangen door een houten wand. Doch niet tegenstaande deze voorzorgsmaatregelen wist de wolfshond, enkele dagen na haar eerste ontvluch ting, voor de tweede maal te ontsnappen. Een onderzoek wees uit, dat het dier de ijzeren ket ting, waarmede ze vast was gelegd; had stuk getrokken en vervolgens als een uitbreker van professie, zich door de houten betimmering van het hok had gewrongen. Ten tweede male werd de hulp van Gerard ingeroeper^om het ontsnapte dier te achterhalen .En ook ditmaal met succesf Na een uur reeds gaf Gerard, die kwispelend zijn werk had verricht, door een overmoedig geblaf te kennen, dat hij zijn prooi had gevonden. Het dier, dat zich ergens aan de oever van de Dordtsche Kil tusschen het riet had verborgen, was echter, opgeschrikt door het geblaf van Gerard, tot aan de borst in het water geloopen om zidh nog zwemmende in veiligheid te stellen. Gerard liet zich echter zijn prooi niet ontgaan. Bliksemsnel wierp hij zich te water om de jonge wolfshond, die angstig terugliep, in de armen van haar baas te drijven. Langzamerhand komen de dieren de baldadigheid der „S+urm und Drang"- periode te boven. De beide wolfshonden, Fleuri en Pietha, die 17 Maart jl. de leeftijd van één jaar bereikten, komen langzamerhand de baldadigheid der „Sturm und Drang"-periode te boven. Zeldzaam-fraaie dieren worden het, die wat hun voorkomen betreft, het midden houden tusschen wolf en Duitsche Her der. Wat de kleur der pels betreft, lijkt Pietha aic op haar grauwe moeder, terwijl Fleuri, evenals haar vader, een fraai zwart dak vertoont op een zilvergrijze ondergrond. Hoe Dr Hagendoorn, de expert op genetisch gebied, over de bastaardee ring van wolf en hond denkt Interessant is het te vernemen, hoe Dr Hagen doorn van Soesterberg, de expert op genetisch gebied, over de experimenten van den heer Saar loos denkt. Zoowel in het kynologisch tijdschrift „De Hond" als in het genetisch maandblad „Erfelijkheid in de Practijk" wijdde deze geleerde tal van arti kelen aan dit experiment. Dr Hagendoorn, die door persoonlijke omgang de genoemde wolf heeft leeren kennen enwaardeeren, kent aan de wolf als huishond de volgende goede eigen schappen toe: groote zelfbeheersching, absolute betrouwbaarheid, gehoorzaamheid en een opge wekt humeur. Op de debetzijde staan echter zyn hyper-voorzichtigheid en de angst voor het on bekende. Daar de eigenschappen door de over erving niet fragmentarisch, doch los naast elkaar van de ouders op de nakomelingen worden over gebracht, acht deze deskundige het' zeer wel mo gelijk, door kruising van de wolf met de hond, de deugden van de wolf op de bastaarden over te brengen zonder noodzakelijkerwijze ook de fou ten te moeten binnenhalen. Om goede resultaten te verkrijgen zou het echter zaak zijn de bastaar den enkele malen aan Herdershonden terug te paren, voor men ze in een stamboek doet in schrijven. Daar de heer Saarloos door zijn lidmaatschap van de Genetische Vereeniging in voortdurend contact staat met Dr Hagendoorn, zijn de experi menten, zoowel uit kynologisch als uit weten schappelijk oogpunt ten volle verantwoord. Over het uiteindelijk resultaat valt nog niets te zeggen. Of deze eerste generatie reeds voor af richting geschikt zal zijn, valt zeer te betwijfelen. Daarvoor hebben Fleuri en Pietha nog te veel wolvenbloed in de aderen. Doch door inteelt en selectie kunnen, met overleg en geduld, in de derde of vierde generatie individuen worden verwacht, die door hun bouw en karakter supe rieur zullen blijken te zijn. Mocht de heer Saar loos met dit pionierswerk slagen, dan zou de kynologie in het algemeen en het ras der Duit sche Herders in het bijzonder er wel bij varen. Doch vooreerst is dit alles nog toekomstmuziek. A. v. d. STRAATEN. Kohlbrügge overgegaan Mr I. da Costa IV. EEN man, met zooveel studie-zin, liet zyn tyd niet ongebruikt. Kohlbrügge, een diep-den- ker, drong door tot den laatsten grond der God delijke dingen. Twee punten hielden zijn naar waarheid en beleving dorstend hart voortdurend in beslag: ten eerste de vraag naar de Wet; ten tweede de vraag naar de kennis van God en Zijn Naam. De nieuwste Kohlbrügge-vorscher (P. Lie. Th. Stiasny) haalt in zijn boek (Die Theologie Kohlbrügges, 1935) van Dr K. deze woorden aan: „Deze drie stukken: Christus, onze ellende en 't eeuwig-blijvende der wet zijn het doelwit van al mijn predikatiën. Waar deze drie stukken niet zijn, daar is geen waar leven, maar daar bestaat het Christendom uit een gedachten-systeem, 't welk niet anders is dan bedekselen der schande en arglistigheid" (2 Corinthen 4 2). En verder: „Gods wet is niets anders dan Gods heilige wil en Gods wil is een uitdrukking van het wezen Gods, opdat wij kennen en verstaan, wat voor Hem gerechtigheid is. Gelijk God heilig is, zoo is ook Zijn wet heilig, doorgloeid van het vuur Zijner heiligheid en heerlijkheid, ze is een vurige wet, ze is geestelijk zooals Gods Geest is, ze ijvert voor de eere Gods. In de wet zien we God Zeiven. Naar den genadigen wil van God is de wet op onzen vrede en ons geluk bedacht. De wet kan niet onvoorwaardelijk onze veroordeeling willen, ze vordert slechts in zooverre onze veroordeeling als datgene niet volbracht wordt wat de wet krachtens zijn innerlijkste wezen recht heeft van ons te eischen. Wat is dus het doel van de wet Gods? Doordat God Zijn heiligen wil in Zijn wet' heeft geopenbaard, heeft Hij Zich tegenover den mensch als Heer en Schepper verklaard. Hij wil de eer hebben, die Hem toekomt. De mensch zal weten, dat hij niet de kleine God op aarde is, ook niet God nevens God, maar dat hij ander God, zijn Heer en Schepper, staat en tot gehoorzaam heid jegens Zijn wil verplicht is. De wet wijst hem de rechte verhouding tot God aan. Slechts zoo vervult hij zijn doel, slechts zoo kan hij ge lukkig en zalig zijn. God zal God en de mensch zal mensch zijn en blijven. Daartoe was het gebod en de wet gegeven." Voor zijn tijd had Kohlbrügge een diep inzicht in de wet, in haar dieperen, geestelijken zin en in haar doelstrekking. Van Schrift-studie uitgaande zocht hy steeds meer vrede voor zijn hart. In een verstandelijk weten alleen kon hij onmogelijk rust vinden. Hij moest iets reëels hebben. Met de machtigste hoofd- en levensvragen, die 't angstig menschen- tot de Geref. Belijdenis door Dr H. KAAJAN hart bestormen, hield hy zich bezig. En zoo kwam hij tot de vraagpunten, die door Augus- tinus en Pelagius, door Luther en Erasmus, door Calvijn en Pighius, door Gomarus en Arminius behandeld zijn. Kohlbrügge was Hollander van geboorte en de geweldige strijd van de Zeven Provinciën en het lijden van ons volk concentreerden zich rond om het gouden kleinood van het Evangelie, het hoogste aller rechten, God naar Zijn geopenbaard Woord en geopenbaarden Wil te dienen. Al meer zag Kohlbrügge de overeenkomst der Gerefor meerde leer met de Heilige Schrift in, al bleef hij Luther groote achting toedragen. Toch was hij straks innerlijk de Gereformeerde Leer toegedaan En zoo wendde hy zich al spoedig tot de Nederl. Hervormde Kerk om in haar schoot te worden opgenomen. „Ik kon", zoo verklaart hij zelf, „als eerlijk man, al werd ik weder aangesteld door de Hersteld Luthersche Gemeente, waaromtrent gegronde hoop was, haar niet meer dienen." „Ik was geheel overtuigd van het Christelijk Ge reformeerd gevoelen aangaande de praedestinatie en de verkiezing tot zaligheid, zooals het ook ge leerd wordt in de Canones der Dordtsche Synode, en in de Geloofsbelijdenis der Vaderlandsche Kerk. Ik deed dit in een tijd, toen dit het minst •met mijn belangen overeenkwam". Er bestond inderdaad goede hoop, dat hy opnieuw bij de gemeente, waar hij uitgestooten was, zou worden aangesteld. De opinie omtrent hem had zich sterk gewijzigd. Mede door zijn vrouw was hij aan de aanzienlijksten dier gemeente geparen- In het buitenland was hij op twee plaatsen tot hoogleeraar benoemd, maar dank zij zijn ver andering van overtuiging moest hy voor beide benoemingen bedanken. Volgens Dr. J. van Lonkhuijzen kan men beter van verdieping dan van verandering bij Kohlbrügge spreken. Waarop dit steunt hopen we later te zien. Kohlbrüggc's toelating tot de Hervormde Kerk geweigerd Kohlbrügge vervoegde zich nu met zijn wensch Willem de Clercq tot toelating tot de Ned. Hervormde Kerk allei- eerst bij een der Amsterdamsche predikanten, een rechtzinnig man. Deze gaf hem den r .ad liever te Utrecht zich aan te melden, omdat hij immers daar gepromoveerd was. Kohlbrügge toog dus naar Utrecht (1830). Ds van Beuningen aldaar scheen dadelijk gereed hem aan te nemen. Vol hoop huurde Kohlbrügge nu te Utrecht on middellijk een huis (eerst in de Weistraat, ia 1832 bij de Plompetorengracht No. 681), niet bevroe dende, dat nieuwe teleurstellingen hem en zyn vrouw zouden wachten. De Utrechtsche Kerkeraad begreep dat goede orde en voorzichtigheid eischten, dat Kohlbrügge een bewijs van goed zedelijk gedrag van bet Hersteld Luthersch Kerkgenootschap overlegde. Aanvankelijk met de bepaling: zonder dat de Kerkeraad zich met den twist bemoeien wilde tusschen Kohlbrügge en dat genootschap." Kohlbrügge stelde den Kerkeraad de onmogelijk heid en de ongegrondheid van zulk een attest voor en ook het noodelooze, daar vier bekende leden der Hervormde Gemeente te Utrecht een attest geven zouden, gelijk gevraagd was en ook de Utrechtsche Theol. Faculteit hem bij zijn pu blieke promotie het „animi modestia'' (zedigheid van ziel) eveneens toegekend had. Maar men bleef aanhouden op een attest van den Lu- therschen Kerkeraad! Wij zullen bij deze gansche geschiedenis niet in den breede stilstaan. Kohlbrügge werd voortdurend van het kastje naar den muur gestuurd. De deur werd en bleef voor Kohlbrügge gesloten. „Men wilde rust heb ben in de Hervormde Kerk", zoo sprak de presi dent van het Provinciaal Kerkbestuur. Men vreesde voor dezen „onruststoker" en de door hem verkondigde beginselen. Tot eiken prijs en elk middel moest de jonge kampioen worden buiten gesloten. Anders kwam het Koninkrijk in gevaar. De publicatie van de stukken door Kohlbrügge bracht groote ontroering en beroering in het land. Het deed de oogen meer opengaan voor den fatalen geest der machthebbers en de verderfe lijke hiërarchie. Het bezorgde Kohlbrügge veel vrienden, maar aan den anderen kant laaide de vijandschap des te hooger jegens hem op. Kohl brügge is in dezen gevallen als slachtoffer van het schier oppermachtig Liberalisme van zijn" da- De afslager aan den arbeid 'tusschen de prachtig bloeiende tulpen, die deze week te Beverwijk eti Heemskerk bij groote partijen werden verkocht, 211

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1938 | | pagina 14