DE VERRASSING Door CORINA 4) SOEKI'S hoofd ging langzaam op en neer. Dat betekende ja. „Nou. kom dan maar", zei Hannie. Ze gaf Soeki een handje en toen gingen de vier meisjes achter het schuurtje in de zandbak spelen. Hannie haalde de vormpjes en ze maak te allerlei leuke dingen van zand voor Soeki. Een vis, een pudding, een tulband en nog veel meer. Het kleine meisje vond het zo aardig, dat ze voor de tweede maal vergat om verlegen te zijn. „Ik ook doen. ja?" vroeg ze. „Ja hoor, nou mag jij", zei Hannie. Ze legde een lange plank over de zandbak. Greetje en Tineke begonnen aan de ene kant van de plank en Hannie en Soeki aan de an dere kant. Eerst wilde het bij Soeki maar niet lukken. In- plaats van een mooie vis kwam er een hoopje los zand op de plank te liggen. Maar ze hield vol en probeerde het nog eens, net zo lang tot er een mooi glad visje op de plank lag. Wat was ze nu trots. „Kijk eens!" riep ze naar Greetje en Tineke. „Nou zeg, dat ii-een mooie", zei Greetje, „jij doet het pas voor èfe eerste keer!" De volgende viel weer goed uit en zo werd het langzamerhand een hele rij. De meisjes waren zo druk aan 't spelen, dat ze niet eens merkten, dat vader en oom naar hen stonden te kijken. Ze zagen het pas, toen de plank vol was. Oom zei opeens: „Zo Soeki, dat heb je niooi gedaan, meisje". Toen Soeki ooms stem hoorde, liep ze vlug naar hem toe en frommelde haar handje in zijn grote hand. „Ja hoor, kom jij maar bij je oom", zei oom Henk. ,,En zijn dat nu je vriendinnetjes, Han nie?" „Ja oom, Greetje en Tineke", antwoordde Hannie. .O", zei oom. „Zeg meisjes, we hebben in huis een mooi plannetje gemaakt. We wilden van middag met z'n allen naar de theetuin gaan. Hannie's moeder is al vragen of Greetje en Tineke ook mee mogen. Hebben jullie zin?" Als antwoord hoorde oom een groot gejuich. „Fijn zeg, dan gaan we misschien in de draai molen", riep Greetje. „En d'r is zo'n groot hobbelpaard", zei'Hannie. Daar kwam moeder aan. „Ja, ze mogen mee'\ zei ze. „Fijn, hoera!" riepen Greetje en Tineke. „Gaan jullie dan maar gauw eten," zei moeder, „we gaan om half twee weg." Greetje en Tineke holden al. „Dan gaan wij ook maar eten", zei vader. Klein Jantje zat al in z'n stoeltje te wachten. De deugniet had kans gezien, een prinsesse- boóntje van 't schaaltje te pakken en daar zat hij lekker van te eten. „Zo, kleine deugniet, heb jij zo'n honger?" vroeg moeder, „we zullen dan maar gauw be ginnen", Soeki zat tussen oom en Hannie in. Wat kon dat kleine ding handig eten. Zo haar bordje leeg en zonder morsen. Hannie zou er haast jaloers op worden. Haar bordje was nog half vol. Ze probeerde ook een beetje vlugger te eten. Wat zou oom Henk anders wel van haar denken. Soeki had al een poosje naar een schaal met appels, die op het buffet stond, zitten kijken. De appels hadden een mooi rood kleurtje, zeker van de warmte. „Krijg ik er zo een, ja?" vroeg ze aan moeder en ze wees met haar vingertje naar de schaal appels. „Dadelijk, als we klaar met eten zijn", zei moe der lachend, ,nog even wachten, hoor!" Even later trok Soeki oom Henk aan z'n mouw. Ze wees naar Hannie's vader en fluisterde: „Is dat ook een oom, ja?" „Ja, dat is oom Karei", zei oom. „O", zei ze. Nu was ze tevreden. „Waarvoor zegt Soeki toch telkens „ja" als ze wat vraagt?" vroeg Hannie na 't eten aan moeder. „O, dat betekent niets. Dat doen de meeste kindertjes, die uit Indië komen", zei moeder. „Ik vind het toch raar", hield Hannie vol. „Wel nee, het is juist grappig", zei moeder. In de kamer liet Soeki haar appel over de vloer rollen. Ze had in haar eentje de grootste pret. Net toen moeder met alles klaar was, kwamen Greetje en Tineke aan. „Dan gaan we maar", zei oom. „Ga je mee. Soeki?" Soeki rees op. Ze nam haar appel mee. Klein Jantje ging ook mee in zijn wagentje. Het was vandaag niet zo heel warm. De zon scheen wel helder, maar er waaide een lekker fris windje. De theetuin was niet ver van Hannie's huis, dus ze konden er best heen lopen. OP PRINSES JULIANAS VERJAARDAG DIT nummer van ons Zondagsblad verschijnt juist op de verjaardag van Prinses Juliana. Natuurlijk moeten we daarover in onze Kinder krant iets zeggen. 't Is de eerste verjaardag, die onze Prinses als Moeder vieren mag. We hopen allemaal, dat 't voor Haar een blijde, zonnige >dag zal wezen. Alle jongens en meisjes van onze Kinderkrant zijn natuurlijk echte Oranjeklanten. De verjaardagen van ons Koninklijk Huis kennen ze op hun duimpje. Dan dragen ze oranje op ae borst en zo nodig helpen ze een handje om de vlag uit te steken. In gedachten zie ik jullie allemaal vóór me. En als ik dan roep: „Leve onze jarige Prinses!" dan nemen jullie die kreet minstens driemaal van me over. God beware Prinses Juliana nog vele, vele jaren voor haar gemaal Prins Bernhard, voor haar dochtertje Prinses Beatrix, voor haar moeder, onze beminde Koningin. De Heere behoede dit kostbare leven en stelle het tot rijke zegen voor land en volk. Lang leve onze jarige Prinses! DIE FLIP ft Maar, Flipje, ei, wat zie ik daars 8 Nog aan je eerste hap2 Waarom eet jij je bord niet leeg, i Je heerlijk bordje pap21 v Maar, Flipje, foei, zie ik het goed1 j V Trek jij voor pap een neust Neen, baasje-lief, dat wordt te erg, <j Dat staat heel lelijk, heus! Kom, Flip, wees dapper en begin! Vaak heb je praats voor tweel i Wacht, Moe zal je eens helpen, vent Dan valt het heus wel mee. ROEL DASMUS. Moeder, vader, oom en Jantje bleven onder de bomen in de schaduw zitten. De vier meisjes gingen dadelijk naar de speeltuin. De draaimolen stond nog stil. Die pret begon pas later, als het wat drukker in de tuin werd. Er waren nog genoeg andere dingen waar ze mee spelen konden. Schommels, wippen, en een groot namaak-schip, waarmee je kon hob belen. De meisjes konden er zich best ver maken. ,,'k Wou, dat wij ook zo'n tuin hadden", zei Greetje. „Ja, ik ook", zei Hannie, „wat zouden we dan fijn spelen iedere middag". Een poosje later kwamen vader, moeder en oom ze weer halen. „Gaan we alweer weg," vroeg Hannie, „en we zijn nog niet eens in de draaimolen geweest." „O. dat kan nog wel als we terug komen", zei oom. Volgende week verder) 204 ZATERDAG 30 APRIL No. 17 JAARGANG 19?8 Donderdagavond BUITENLAND DE Fransche ministers Daladier en Bonnet bevinden zich thans te Londen, om in het welbekende pand aan de Downingstreet met hun Britsche collega's rond de conferentie-tafel plaats te nemen. Er zijn dan ook inderdaad vele zaken, die gemeenschapelijk overleg behoeven, nademaal Frankrijk en Groot-Brittannië nog immer de ge woonte hebben, om op alle voor de buitenlandsche politiek van gewicht zijnde momenten elkander te raadplegen. Nu heeft Londen, sinds Neville Chamberlain en lord Halifax zich het algemeen landsbeleid hebben aangetrokken, ook inderdaad weder een zeer belanrijke internationale leidende positie weten te hernemen. De dagen, dat men achter de feiten aanliep, en zich met niet anders dan de versterking van eigen defensieve kracht bezig hield, zijn voorbij. De vicieuse cirkel der Europeesche moeilijkheden is door Chamberlains voorzichtige, doch eveneens doortastende initiatief ten opzichte van Italië, gelukkig eindelijk door broken. Deze in principe tussohen Rome en Lon den tot stand gebrachte overeenstemming heeft tot eerste gevolg, dat nu ook Frankrijk den tijd gekomen acht, met zijn Latijnsche zusternatie de betrekkingen te regelen. Het ligt in de lijn dor rede, dat het zulks wenscht te doen langs den zelfden weg, die door de Britsohe onderhandela ren is gevolgd; paralleliteit in buitenlandsch be leid is het richtsnoer, hetwelk men aan Seine en Theems in alle dingen wenscht aan te leggen. Na de Londensche samenspreking en het voorgeno men bezoek van Adolf Hitler aan Rome, zal men dan op 9 Mei te Genéve bijeen moeten komen, om nogmaals te doen waarover men zich feitelijk in alle hoofdsteden reeds heeft geschaamd, name lijk den negus en Abessinië in den steek laten, ten bate van eigen vrede en rust. Ditmaal zal zulks definitief zijn, tenminste zoo laat het zich aanzien; de volkenbond zal ex officio moeten vaststellen, dat de Ethiopische zelfstandigheid niet langer bestaat, en dat een eigen Abessijnsche af vaardiging naar de Geneefsche bijeenkomst voort aan een onding is. Intusschen zou men zich vergissen, zoo men ver onderstelt, dat de beste manier, om Je Abessijn sche kwestie te begraven, een van de belangrijk ste onderwerpen zou zijn, waarin Chamberlain, Halifax, Daladier en Bonnet zich thans te Lon den verdiepen. Deze geheele affaire vormt voor hen niet meer dan een historische episode, een feitelijk reeds afgesneden zaak. Waar het voor Engeland en Frankrijk heden ten dage vooral op aankomt is het nader uitstippelen van de samen werking tusschen beide landen. Zij hebben reeds zeer gedetailleerde afspraken omtrent den steun, die de wederzijdsche legers en vloten elkander in geval van een gewapend samentreffen zullen ver- leenen, en deze militaire collaboratie schijnt ook tot uiting te komen in de poging, door beide lan den vrijwel gelijktijdig ondernomen, om in de Vereenigde Staten en Canada de bommenwerpers en verkenners aan te schaffen, welke de eigen nationale industrieën niet in het heden ten dage vereischte ten top gevoerde tempo kunnen op leveren. Is men het derhalve ook op militair ge bied zeer goed eens, en zal de Londensche zitting niet aarzelen, zelfs met credieten den Franschen nabuur bjj te staan, anders wordt het, zoo men pend veranderd. Wel heeft minister Hodza zijn voornemen aangekondigd, de republiek een min derheden-statuut te schenken, doch volksgroepen als de Sudeten-Duitschers, de Slowaken en de Hongaren zijn daarmede allerminst content. Zij beweren geen behoefte te hebben aan een wet- gevenden maatregel, die de bestaande voor schriften te rzake slechts codificeert, dus als ia één boek samenvat. Zij willen dat de eenheid van hun groepen als zoodanig binnen het staatsver band worde erkend, niet als bestaande minder heden, doch als gelijkwaardige en gelijkberech tigde aandeelnemers in het Tsjechoslowaaksche staatsleven. Henlein ,de bekende aanvoerder der Sudeten-Duitschers .heeft zulks op het Congres van zijn partij, dat te Karlsbad werd gehouden, nog eens met nadruk onderstreept. Eerst als de Praagsche regeering de Sudetengroep als een eenheid erkent en het gebied afbakent, officieel, dat door deze groep wordt bewoond ,is men volgens hem, op den goeden weg. Hij wil echter naar zijn zeggen niet het onderste uit de kan hebben en autonomie eischen, doch zal zich met zelfbestuur tevreden stellen. Het onderscheid bestaat hierin, dat autonomie het recht betee- kent, zelf zijn wetten en de uitvoering daarvan to verzorgen. Een autonome volksgroep zou in een aanzienlijk losser verband tot den staat komen te staan. Zelfbestuur echter gaat heel wat min der ver; het komt voornamelijk hierop neer, dat men als volk wordt erkend en het recht geniet, binnen het kader van de algemeene staatswet geving met personeel van eigen nationaliteit zich zelf te regeeren. Hierop komt de eisch neer, door Henlein namens de Sudeten-Duitschers op het Congres te Karlsbad gesteld. Te Praag staat men afwijzend daartegenover, wellicht minder om de eigen mérites van dit voorstel, dan uit de over weging, dat inwilliging inderdaad een concessie zou beteekenen. En van concessies ,die iets te be- teekenen hebben, wil men daar niet veel weten. Elk toegeven aan zulke aspiraties, vreest men, kan worden uitgelegd als het geven van één vinger. Waarom zou men de verwachting wekken, dat men door volhouden ook de geheele hand zou kunnen bemachtigen? De republiek, gesticht door te spreken komt over de gevallen, waarin de Britsche strijdmacht zich zonder terughouding achter de Fransche stellen zal. Het groote punc van overweging is hier ongetwijfeld Tsjecho- slowakije. Parijs heeft zich met dit land ten nauwste verbonden en het bij agressie zonder reservé volledigen steun beloofd. Gelijk Cham berlain eenigen tijd geleden heeft verklaard, is Engeland tot zulk een politiek allerminst bereid. Het wenscht, waar het een staat in een oorlog zou moeten bijstaan, ook een zekeren invloed te kunnen uitoefenen over het al of niet uitbreken van zulk een conflict. In casu bijvoorbeeld acht het Foregn Office het ongewenscht, Praag in een al te starre houding ten opzichte van het Sudeten-Duitsche element van den Tsjechisch- Slowaakschen staat te stijven. In Londen zou men gaarne zien, dat Benesj en Hodza beseften, dat Tsjechoslowakije allereerst zelf aangewezen is op de regeling van zijn problemen, en dat de Tsje chen niet tot vreedzame bewoning van hun na tionaal erfdeél kunnen geraken, tenzij zij met de andere volksgroepen, welke hun medebewoners zijn, tot een algemeene bevrediging geraken. Engeland zal dus geen belofte geven van steun tot eiken prijs. Het zal zich slechts in een Midden- Europeeschen oorlog mengen, zoo alle middelen tot vreedzame regeling der geschillen zijn uit geput. Vandaar een Britsch-Fransch overleg, het welk van diepgaanden aard moet worden geacht. De verhoudingen in het Tsjechoslowaaksche rijk zijn inderdaad den laatsten tijd nog niet ingrij Boschaanleg te Hoofddorp in de Haarlemmermeer, waarvoor niet minder dan 10.000 boomen zijn gebruikt. De bouw van een brug van natuurhoutlinks het hertenkamp en rechts het bosch. 19#

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1938 | | pagina 9