Uf\ 1 A l
UI
DE SCHRIFT
f tf
Kafferkraal in Zoeloeland.
202
Piet Retief
jeugd geschreven werd. Maar toch zullen jullie
wel de vele foto's en platen bekeken hebben.
Zuid-Afrika wie heeft nooit van dat prachtige
land gehoord? En wie weet niet, dat de beroemde
Voortrekkers voor 't grootste deel nakomelingen
waren van Hollandse kolonisten?
't Is nu een kleine veertig jaar geleden, dat de
Transvaalse Boeren hun vrijheidsoorlog vochten
met de Engelsen. De bekende schrijver L. Pen
ning heeft er een hele stapel boeken over ge
schreven, die nog in elke schoolbibliotheek te
vinden zijn. Wie las nooit van Louis Wessels en
Blikoortje, van den Zwarten Albert en Jan
Tromp? Er zullen, denk ik, maar weinig jongens
en meisjes van onze Kinderkrant zijn, die nooit
een van deze mooie, spannende verhalen hebben
gelezen.
Wat leefde men in ons land mee met die dappere
Boeren! Wat een vreugde was er als bekend werd,
dat de Engelsen klop hadden gehad en de Boeren
de overwinning behaald. En er was in Nederland
oprechte droefheid, toen de Boeren eindelijk de
ongelijke strijd moesten opgeven en daarmee hun
onafhankelijkheid verloren.
Je vader en moeder of je grootouders kunnen
heel wat uit die lang vervlogen dagen vertellen.
De Boeren hadden hun geweren achtergelaten,
want naar Zoeloegebruik mocht niemand gewa
pend voor den koning verschijnen.
Ter ere van de Boeren werden door verschillende
Zoeloeregimenten oorlogsdansen uitgevoerd. Din-
gaan was erg vriendelijk voor zijn gasten en
niemand vermoedde iets van 't vreselijke plan,
dat de koning had uitgedacht. Plotseling
schreeuwde hij uit alle macht: „Slaat de blanke
tovenaars dood!" en de duizenden Zoeloe's wier
pen zich op de weerloze Boeren. Op de Moord-
heuvel dicht bij Dingaan's residentie werden de
Boeren neergeslagen.
Deze vreselijke gebeurtenis had plaats op Dinsdag
6 Februari 1838.
ginnen. En 'k denk wel, dat onze jongens en
meisjes 't met spanning zullen lezen.
Want 't waren de nakomelingen van Hollandse
kolonisten, die onder de Afrikaanse zon naar een
nieuw vaderland zochten.
EEN paar weken geleden kregen al onze lezers
bij hun gewone krant een dik Zuid-Afrik»-
nummer. Dat was nu wel geen blad, dal voor de
DE HELDEN VAN ZUID-AFRIKA
Dit jaar is voor Zuid-Afrika van bijzondere be
tekenis.
Op 16 December zal 't honderd jaar geleden zijn,
dat de Boeren aan de macht van den Zoeloekoning
Dingaan voor goed een einde maakten.
Koning DingaanWel zelden heeft er een
bloeddorstiger man op een troon gezeten.* Men
heeft hem wel eens genoemd de Afrikaanse Nero
en deze vergelijking is heus niet misplaatst.
Wat hebben de kaffervolken van dezen vreselijken
man te lijden gehad! Bij tienduizenden zijn ze
vermoord en niemand ontzag hij zijn moeder,
zijn vrouw en zijn kinderen heeft hij zelfs .laten
vermoorden. Altijd achterdochtig, was hij immer
bevreesd voor sluipmoord.
Maar ook de Boeren, de Voortrekkers hebben met
Dingaans wreedheid vele malen kennis gemaakt.
Honderden mannen, vrouwen en kinderen zijn op
bevel van dezen Zoeloekoning vermoord. En oolc
Piet Retief met een zeventigtal dappere mannen,
die door Dingaan vriendelijk werden ontvangen,
behoren tot de vele slachtoffers.
Van 't lijden en strijden der Afrikaanse Boeren
hopen we in onze Kinderkrant te gaan vertellen.
Dit nieuwe vervolgverhaal zal volgende week be-
Wat hebben die mannen
en vrouwen en niet
minder hun kinderenl
veel moeten lijden eer
ze eindelijk rustig kon
den wonen en werken.
Hoe groot was hun durf
en moed. Hoe groot was
vooral hun geloof.
Zó voor
al willen
wij die
helden
van Zuid
Afrika
zien in
ons nieuwe vervolg
verhaaL
Ik noemde zoeven
de naan
R e ti e f. Deze
wijze als dappere man
werd in 1837 gekozen
tot Gouverneur van
vrije Boeren, die de
oude Kaapkolonie
den verlaten en zich in
Natal wilden vestigen.
Dat was de
„Groote Trek",
duizenden
Boeren deel
namen. Ze na
men alles mee:
vrouwen en
kinderen, run
deren en scha
pen. De tocht
ging over heu- Zoeloekrijger in oorlogsuitrusting
veis en ber
gen om in Natal te komen moest zelfs het
machtige Drakengebergte worden overgetrokken.
Op die lange tocht dreigden talrijke gevaren:
bloeddorstig wild gedierte en nog bloeddorstiger
Kaffers. Alles wat de Boeren nodig hadden was
geladen in ossenwagens, en nog vraagt men zich
verbaasd af hoe 't mogelijk is geweest met vele
tientallen van deze wagens zulk een tocht te vol
brengen.
De mooie provincie Natal was toen in 't bezit van
koning Dingaan en daarom besloot Retief met
den Zoeloekoning te gaan onderhandelen.
De Gouverneur der Boeren werd zeer vriendelijk
ontvangen en de door Dingaan gestelde voorwaarde
was niet al te zwaar. De Basoeto-kapitein Sikon-
jella had uit de veekralen van Dingaan een groot
aantal beesten gestolen, en nu eiste de koning, dat
Retief hem dat vee zou terugbrengen. In ruil
daarvoor zou hij dan Natal ontvangen.
De Boeren hadden veel liever met hun eigen
beesten willen betalen, doch daarvan wilde de
koning niet weten. Ten slotte ging Retief met
deze voorwaarde accoord en aanstonds werd een
drijfjacht op Sikonjella ondernomen.
Het geluk was den Boeren gunstig: de Basoeto-
kapitein werd gevangen genomen en aan koning
Dingaan kon 't gestolen vee weer worden terug
gegeven.
Andermaal begaf Retief zich naar de residentie
van den Zoeloevorst. Dagenlang liet Dingaan de
Boeren wachten eer hij ze in gehoor ontving.
Maar eindelijk werd Retief tot den koning toe
gelaten. Dingaan was tevreden over de wijze
waarop de Boeren zijn opdi'acht hadden uitge
voerd. Door den Engelsen zendeling Owen werd
een contract opgemaakt waarin Natal tot 't recht
matig bezit der Boeren werd verklaard. Dit con
tract, door Dingaan en enige van zijn raadsheren
ondertekend, wordt thans bewaard in 't archief
van de Unie van Zuid-Afrika te Pretoria.
Eindelijk was de dag aangebroken waarop Retief
en zijn mannen van koning Dingaan afscheid zou
den nemen.
f i m m a
r f Mm "r 1
f\ -
IK GA VISSCHEN
Simon Petrus zeide tot hen: Ik ga
visschen! Zij zeiden tot hem: Wij
gaan ook met ul
Joh. 21 3a-
A AS geruimen tijd geleden, dat Jezus hij de
VV eerste wonderbare vischvangst tot een
paar der latere Apostelen gezegd had, dat Hij hen
zou maken tot visschers der menschen. Nu Hij uit
'de dooden is opgestaan, bevestigt Hij door een
soortgelijk wonder deze heerlijke apostolische
roeping. Hij had hun door de heilige vrouwen
laten aanzeggen, dat Hij hen als de Levende
vóórging naar Galilea, en zij Hem aldaar zouden
zien. Voor hen was dit een hoog bevel om Jeru
zalem te verlaten en zich naar de landstreek te
begeven, waar Jezus 't meest gearbeid, en zijn
prediking ook den meesten ingang gevonden had.
En nu verkeeren zij in gespannen verwachting
van zijn zelf-openbaring.
Ook wij wachten op zijn zelf-openbaring bij zijn
laatste verschijning in heerlijkheid op de wolken
des hemels om levenden en dooden te oordeelen,
maar óók om zijn Gemeente dan in zijn glorie
op te nemen, 't Is voor ons. evenmin als voor de
Apostelen, een wachten in ledigheid met over
elkaar geslagen armen, maar woekerend met de
ons toevertrouwde talenten, waarvan Christus ons
bij zijn terugkeer rekenschap zal vragen. Simon
Petrus zeide tot zijn medegenooten: Jk ga vis
schenl" en hij kreeg ze mee voor het opvatten
van 't werk, waarmede sommigen hunner ver
trouwd waren,zij zagen naar den Heere uit,
maar zij deden het onder de uitoefening van hun
vorige, alledaagsche, maar Goddelijk beroep.
Midden onder dit zware werk is de Verrezene
hun verschenen en heeft Hij zich geleidelijk van
hen doen kennen. Hij was door de opstanding
reeds ingegaan tot de sfeer der onbewegelijke
dingen der Eeuwigheid en had, staande op het
strand, vasten grond onder de voeten, terwijl
de discipelen nog dobberden op de onvaste, be
wegelijke wereldzee der tegenwoordige bedeeling.
TJit die hoogere levenssfeer was Hij te hunnen
behoeve tijdelijk te voorschijn getreden, gelijk
Hij vóór de Hemelvaart gedaan heeft. Te Jeru
zalem had Hij hen door de Avondverschijning
reeds overtuigd, dat Hij waarlijk opgestaan was.
Ditmaal toil Hij hen bemoedigen tot hun Aposto
lische roeping, die Hij hun vroeger beschreven had
met de belofte: „Van nu aan zult gij menschen
vangen." Zij moesten dit doen door de Prediking
des Evangelies aan alle volken, 't Was een reu
zen taak wegens den tegenstanddien zij zouden
ontmoeten. En om hen voor bezwijken te bewaren
toont Jezus hun op de zee van Tiberias, dat hun
ambt veel teleurstelling zou medebrengen, maar
ook te zijner tijd met een verrassenden zegen
gekroond zou worder\.
Ik ga visschenl.... met deze leus zijn de Aposte
len de wereld ingetrokken, om met het net der
Evangelieprediking uit de volkenzee zielen voor
Christus en Gods Koninkrijk te vangen. Er klinkt
uit dien Petrus-kreet een toon van vastberaden
heid, die ook het kenmerk moet zijn van allen,
die als Zendeling, Herder en Leeraar, Evangelist,
of in een andere dergelijke bediening uitgezonden
worden om de blijde boodschap dan te verbreiden.
Niemand hunner beelde zich echter in, dat zijn
arbeid steeds voorspoedig zal zijn. Eer bereide
hij er zich op voor veel teleurstelling te zullen
ondervinden, ja, soms tot afmattens toe. De zeven
discipelen op de zee van Tiberias deden hun
uiterste best om een vangst mede naar huis
te brengen. Zij namen den arbeid niet gemak
kelijk op. Simon Petrus wierp er zelfs het opper
kleed bij af om de armen vrij te hebben in hei
stoere werk. 't Was waarlijk geen dilettantisme.
Alle krachten werden tot het uiterste ingespan
nen. Maar ofschoon het 's nachts de beste visch-
tijd ivas, moesten zij de netten telkens ledig op
halen, zij vingen letterlijk niets, zelfs geen
vischje, dat den reiziger op 't strand als toespijs
kon dienen.
Op zulk een teleurstelling moeten alle dienaren
in het Koninkrijk der hemelen en in 's Heeren
Kerk voorbereid zijn. Zij is vanzelfsprekend voor
degenen, die niet 't volle hart op den arbeid
zetten. Maar ook bij de zwoegers, die in het
zweet des aanschijns arbeiden en er al hun
reserve-krachten bij aan 't front roepen, schijnt
alle toewijding en trouw soms jarenlang geheel
vruchteloos te zijn. Geen heiden gewonnenGeen
zondaar bekeerd! Geen jong discipel gedoopt
Geen hart, dat ontroerd en gebroken wordtl
't is een bittere teleurstelling voor den dienaar,
die er zijn geestelijke kracht bij uitgeput, en cr
voor gestreden en worstelend met God, voor ge
beden heef tl
Voor wie nadenkt is er echter niets bevreemdends
in. Het Evangelie is nu eenmaal niet naar den
natuurlijken mensch, die uit zich zelf niet be
denkt de dingen, die des Geestes Gods zijnmaar
er vijandig tegenover staat. De tegenstand is al
leszins verklaarbaar, 't Gaat niet vanzelf een
forsche streep door 't verleden te halen, en het
daarmede als een enorme vergissing te kwalifi-
ceeren. Tot diepe teleurstelling der Evangelie
dienaren zet men zich tegen hun boodschap in.
En voor de dienaren zelf ligt er in dit tijdelijke
onvruchtbare werk een verootmoedigende, maar
heilzame les. 't Is alsof de Heere er hun mede
wil zeggen: zooals Petrus wel het net met een
forsche zwaai nu hier, dan daar kon uitwerpen
maar geen macht had om er ook slechts één
vischje voor toespijs in te drijven, zóó kunt gij
lieden wel evangeliseeren, preeken, catechiseeren,
en in de huizen vermanen, bestraffen en ver
troosten, maar de Heere alleen heeft de macht
de harten voor Zich te doen buigenl
Hij doet dit werkelijk menigmaal. Meestal na een
periode van bittere teleurstelling, waarin de vis
schers hun eigen onvermogen en hun volslagen
afhankelijkheid van 's Heeren beschikking heb
ben leeren beseffen. Zijn zij zoo klein en nietig
in zich zelf geworden, dan verrast de Heere hen
niet zelden met een ongedachten en niet meer
verwachten rijken zegen.
Van het strand af neemt de Verrezene de leiding
van den arbeid in handen: „Werpt het net aan de
rechterzijde van het schip, en gij zult vinden!"
't Was een gebod met een belofte. En, o, wonderl
zij handelen naar dit woord. Zij zijn dood-op. De
beste tijd voor een vangst is voorbij. Maar die
mysterieuze stem vanaf het strand gaat hen door
alles heen. 't Was inderdaad een stem uit een
hoogere wereld. Zij legt beslag op hun gansche
wezen, op hun doen en laten, en zij gehoorzamen
er aan in 't vaste gelóóf, dat hun eigen inzicht
enkel dwaasheid was, vergeleken bij de stem der
absolute waarheid.
In dien weg van geloofsgehoorzaamheid verkrij
gen zij een verrassenden zegen: het net loopt vol
van visschen. Petrus heeft ze later geteld: hon
derd drie en vijftig groote visschen in één trek.
Een wonder van Goddelijke mildheid, zij konden
het net niet binnen boord trekken vanwege de
zwaarte, zij moesten het achter aan het schip mede
slepen naar 't strand. Wie verwondert er zich over,
dat de intuïtieve Johannes den Reiziger op 't
strand herkent, en met diep ontzag zegt: „Het is
cle Heere!"
Nietwaar, die ééne trek vergoedde ruimschoots
den vruchteloozen arbeid van den verloopen
nachtZóó zou het den Apostelen vergaan, nu
zij het Evangelie aan alle creaturen moesten gaan
prediken. Op de leege netten zouden de volle
volgen op den tijd, dien de Heere er voor vast
gesteld heeft. En zóó vergaat het tot op dezen
dag toe allen Evangeliedienaars ver en nabij. Hun
vastberadenheid en trouw worden soms op een
zware proef gesteld. Maar als zij de leiding van
het werk ootmoedig uit eigen handen geven en
alleen letten op de wenken des Heeren, omdat het
tielen-Vfingen in den grond zijn werk alléén is,
zullen zij op zijn tijd de volle netten ophalen. En
het net zal niet scheuren,er gaat er niet
één van verloren, wanneer de Heere Zelf ze door
den dienst zijner handlangers in 't net der
Evangelieprediking gedreven heeftl
Korte inhoud van het voorgaande
Op het landgoed „Licht en
Schaduw" woont Jonkheer van
Lode tot Ravenhof, gepension-
neerd kolonel van het Neder-
landsche leger, met zijn vrouw,
zijn zoon Karei, die officier is
en Johan, de jongste, die ook
officier moet worden.
Zijn dochter Lucie is getrouwd
met Charles van Ooven, een can-
didaat-notaris.
Een van Kareis soldaten heeft in
de stal van een ziek paard een
trap gekregen en is aan de ge
volgen overleden. Er was reeds
order gegeven het dier in een
ziekenstal te brengen en Karei
was daarvan op de hoogte.
Wim Brandwijk, een broer van 'i
slachtoffer, is onderwijzer, doch
zonder betrekking. Hij vindt
eindelijk een plaatsje op de
zeepfabriek De Lelie. Nu kan hij
trouwen.
Eenigen tijd later overlijdt nota
ris van Ooven, Charles' vader.
In zijn plaats wordt Charles tot
notaris benoemd.
XXIII
WIM werkt nu twee jaar aan de
zeepfabriek De Lelie. Zijn ge
zin is uitgebreid met een klein Brand-
wijkje.
Gaat het goed?
Heel goed.
Hij wordt zoo juist op het privé-kan-
toor geroepen. Dat is niets bijzonders,
dat gebeurt dikwijls.
't Schijnt ditmaal toch wel bijzonder
te wezen, want de baas kijkt ge
wichtig.
„Brandwijk, ga zitten. Ik moet je
iets vertellen."
Wim zit.
„Ik heb de boel verkocht."
„Wót zegt u?"
„Schrik niet. Daar is geen reden toe,
daarvoor heb ik gezorgd. Maar ik heb
de fabriek overgedaan. Ik schei er
uit."
„Zóó, mijnheer. Dat spijt me. Het doet
me genoegen voor u, dat u rust krijgt,
maar aan de andere kant...."
„Och, zoo onrustig had ik het niet.
Maar ik heb er geen zin in. Eigenlijk
nooit gehad. Ik dank je intusschen
voor je goeie hulp."
„Ik dank mijnheer."
„Met nieuwjaar gaat de boel over. De
nieuwe eigenaar is een man van mid
delbare leeftyd met twee zoons, die
ook in het bedrijf komen."
„Twee zoons? Ook in de zaak?"
„Maak je niet ongerust. Ik heb over
je gepraat. Jij blijft in je positie."
Maar Wim vindt het bedenkelijk. Een
heer en twee zoons. Dat worden geen
fabrieksarbeiders en geen kantoor
klerken, dat worden bazen.
Hij vertelt het Cor, die zijn onrust
ziet, maar zelf rustig blijft.
„We moeten zien, hoe het loopt. Zie
je, dat hot mis gaat, dan begin je uit
te kijken naar wat anders. En verder
afwachten."
Ze gaat naar de keuken. Wim hoort
haar zingen. Ze zingt veel.
Hoe donker de weg ook, de Heer zal
voorzien.
Misschien niet in uw weg,
Misschien niet in mijn weg,
Zeer zeker in zyn weg zal Jezus
voorzien.
Die theorie is goed, denkt Wim. Op
een afstand. Maar als het werkelijk
heid wordt? Als die donkere weg be
treden moet worden?
Wim houdt veel van zijn vrouw en hij
bewondert haar geloof. Daar heeft hij
groot respect voor, als het echt en
standvastig is. Is het geen kasplantje?
Het is niet moeilijk, te spreken over
Godsvertrouwen en berusting, zoo lang
alles goed gaat!
Maar als het misloopt? Als nood en
zorg aan de deur kloppen? Zal het ooit
zoo ver komen? Hij heeft een vaag
voorgevoel van dreigend onheil. Maar
hij voelt zich sterk, gezond, jong,
krachtig. En Cor heeft haar geloof.
Zoo kunnen ze samen afwachten, wat
er dreigt. En als het noodig wordt, zal
hij alles alléén dragen, voor hem en
voor haar en voor den kleinen jongen.
Hij heeft zijn krachten, zijn h°lder
hoofd en als laatste reserve zijn on
derwij zersacte. Zoo gauw ligt hij niet
tegen de grond. Hij heeft nog houvast
genoeg.
Op Oudejaarsdag is er een kleine
plechtigheid.
De week was druk. Alle voorraden
zijn genoteerd, alles is geteld en ge
wogen. Nu gaat de boel over. Wim
heeft kennis gemaakt met den nieuwen
patroon en zijn zoons en samenge
werkt bij de inventarisatie.
Nu zijn ze in het kantoor. De Da-
troon heeft afscheid genomen in de
fabriek, een klein toespraakje gehou
den op kantoor, nu richt hij zich tot
Wim.
„Brandwijk, jy hebt me altijd uit
nemend terzijde gestaan. Ik dank je
daarvoor. Het is niet noodig je te ver
zoeken hiermee voort gaan. Ik weet,
dat je dit doen zult. Alleen wil ik do
wensch uitspreken, dat je nog jaren
lang zult mogen meewerken aan de
instandhouding van het bedrijf."
Dat zijn weinig woorden, maar er zit
een menschenhart in.
Wim ontroert. Dat overkomt hem niet
dikwijls, maar de patroon schudt hem
zoo harte!ijk de hand en dit stukje
van zijn leven is toch maar voorgoed
afgesloten en voorby. Dat kan je soms
195