KEIZERIN ELISABETH GEMALIN VAN FRANS JOZEF VAN OOSTENRIJK-HONGARIJE •Js De afzetting van Kohlbrügge EEN DIEP TRAGISCH VORSTENLEVEN Keizerin Elisabeth naar een schilderij van Einsle1858. Jk een zeemeeuw willen zijn" GRAAF GORT! heeft het leven van Keizerin Elisabeth, van oorsprong Beiersche prinses, la'.er gemalin van Keizer Frans Jozef, met nauw keurigheid nagespeurd en daarbij uit de archieven van het Keizer'ijk Huis van Oostenrijk, dat van Beieren, s aa sarchieven enz., tallooze niet of niet algemeen bekende feiten opgediept. Het boek, dat uit al deze onderzoekingen is gegroeid, en in Hollandsche bewerking, verlucht met een keui van ze'dzame foto's, tot ons komt, is belangwek kend, omdat het ons een merkwaardige vrouw doet kennen in haar lijden en strijden en onder gaan, maar tevens omdat het een belangwek kende periode van de Oos'enrijksch-Hongaarsche geschiedenis, en daarmee ons het Europeesche verleden schildert, de tijd, waarin het gruwzame conflict tusschen de Donaumonarchie en Servië werd voorbereid. Op den achtergrond van Elisa beths leven, maar niet op die van onze belang stelling en sympathie herleeft voor den lezer ook Keizer Frans Jozef, die 65 jaar met zoo groote zelfopoffering en tact over zijn tweeslach tig en tweedrachüg volk heeft geregeerd en daarbij zoo weinig steun heeft gevonden bij haar, op wie in de eerste plaats de plicht daartoe rus te, de vrouw, die hij ze-"f levenslang een diepe liefde toedroeg en sahonk. Elisabeth „in" Beieren had een zorgelooze jeugd. Zeer jong huwde zij met den Oostenrijkschen keizer. Zij hield van hem, maar had vrees voor wat haar positie meebracht: „Als hij maar geen keizer was". Nu was er een oms.andigheid, T welke in be ginsel de nor male ontwik keling van haar leven heeft geknot. Frans Jozef, die door „de onzegbare lief talligheid en buitengewone schoonheid" van zijn vrouw blijvend werd geboeid, bezat als vorst aan vankelijk wei nig zelfs'andig heid. Lange jaren volgde hij, zelfs in zijn huiselijke aangelegen heden, ook na dat Elisabeth keizerin was geworden, ge heel de lei ding van zijn moeder, aartshertogin Keizer Frans Jozef, voor zijn troonsbestijging in 1847. ongekroonde heerscheres van Oostenrijk! Ziehier de kiem der latere worsteling, de grondoorzaak van Elisabeths tragische leven. Elisabeth voelt zich in Weenen in een gouden kooi. Zij schrijft: „O, had ik toch nooit het pad verlaten, dat mij naar de vrijheid geleid zou hebben. Ik ben ontwaakt in een kerker en mijn handen zijn geboeid. En mijn verlangen wordt steeds sterker en gij, vrijheid, wendt u van mij af." De bemoeiingen van haar schoonmoeder gaan zelfs zoover, dat haar beide dochtertjes aan haar direct toezicht worden onttrokken. Daardoor zet zich in het hart der jonge vorstin een onuit roeibare wrok en levensafkeer vast. Het is het zelf ervaren van druk en vrijheidsbeknotting, we"ke in Elisabeth groote sympathie doet ont staan voor anderen, die verdrukt worden, met name de Hongaren, die in 1848 zoo hardhandig tot de orde waren geroepen. Elisabeth leert Hon- gaarsch, vertoeft een groot deel van de tijd in haar „dierbaar Hongarije" gelijk zij zelf zei, werkt samen met den Hongaarschen staatsman en leider Andrassy, oefent steeds sterker aandrang op den keizer uit, om de Hongaarsche eischen in te wil ligen. En als Frans Jozef in 1867 Hongarije zijn grondwet terugschenkt, klimt de populariteit der keizerin aldaar met den dag. Echter, hoe meer Elisabeth het Hongaarsche volk jonge keizerin een ongeveinst loffelijk oordeel, „Zij is aldus genoemde gravin de belichaming van het begrip liefelijkheid. Soms denk ik: zij is een lelie, dan weer: een zwaan, een fee of een elf. En tenslotte: neen, een koningin! In alles fijn en edel Doch in dezelfde brief doorziet deze hofdame ook reeds het innerlijk der keizerin: „Maar steeds weer stel ik vast, dat het haar ontbreekt aan levens vreugde Dat gebrek aan levensvreugde is met de jaren verergerd en gegroeid tot een benauwend, ja schier verstikkend gevoel van levensleegte en -ellende. Allerlei factoren hebben daartoe samengewerkt. Toen Elisabeth 19 jaar was, stierf haar oudste dochtertje. In 1858 werd kroonprins Rudolf ge boren, maar op 31-jarige leeftijd wierp hij zich in de dood. Van de vele droevige familieomstandig heden vermelden we alleen maar, dat haar zuster Maria in Napels door Garribaldi werd onttroond, haar andere zuster Sophie in Parijs in vlammen omkwam, 's keizers broer Ferdinand Maximiliaan in Mexico werd doodgeschoten. De vrede en het bestaan van haar land werden voortdurend bedreigd. In 1859 viel de voor Oosten rijk zoo vernederende strijd met Piemont en Sar dinië. In 1866 drong Bismarck Oostenrijk tot een Elisabeth, een merkwaardige vrouw, door Egon Corti, Ned. bewerking door Maria Heems kerk. De Gemeenschap, BiLthoven, 1937. Het prachtige vor stelijke slot „Schön- b rum" te Weenen, waarin vele herin neringen aan Keize rin Elisabeth worden bewaard. voor zich en de dynastie won, hoe meer zij aan populariteit in Weenen zelf inboette. De Oosten- rijksche adelkringen, die tot nog toe stonden onder de invloed van aartshertogin Sophie, 's keizers moe der, beschouwden Hongarije als weinig meer dan een kolonie. Elisabeth botst niet alleen als mensch en als moeder met de aartshertogin, maar ook politiek staat de .conservatieve, anti-Hongaarsche schoonmoeder tegenover de meer liberale, Hon- gaarsch gezinde schoondochter. En het Oostenrijk- sche Hof is vooralsnog op de hand van de aarts hertogin „Langzamerhand ontstaat hierdoor rondom Elisa beth een ijzige atmosfeer." Haar afwerende hou ding roept bovendien veel antipathie op, zelfs bij menschen, die haar anders op de handen zouden gedragen hebben. Het is niet te ontkennen, dat Keizerin Elisabeth een uitermate goed hart bezat. Het feit alleen reeds, dat zij het tegenover man en schoonmoeder en heel de regeering durfde opnemen voor de Hongaren, bewijst dit. Haar ijver en zorg voor de gewonden in de vele oorlogen, die zij meemaakte, gaven blijk van haar menschelijke goedheid. Corti geeft daarvan aandoenlijke voorbeelden. Op een keer treft Elisabeth in een hospitaal een Zigeuner aan met verbrijzelde arm. De dokter verklaart, dat hij alleen kan blijven leven, als de arm afgezet wordt. De Zigeuner weigert. De kei zerin komt bij het bed en probeert hem te over reden. Alles vergeefs. Eindelijk zegt de patiënt: „Als Uwe Majesteit de operatie bijwoont, dan stem ik toe." Even schrikt Elisabeth, maar dan zegt zy: „Goed!" „Zij gaat naast het bed zitten en houdt met on eindig medelijden de gezonde hand van den Zi geuner vast, terwijl alle voorbereidselen voor de operatie getroffen worden. Pas wanneer de man onder narcose is, verlaat zij hem, geeft opdracht haar bijtijds te waarschuwen en doet de ronde door de andere zalen. Zoodra de Zigeuner bijkomt, neemt Elisabeth de plaats aan zijn bed weer in en het eerste, wat hij ziet, als hij zijn oogen opslaat, zijn de liefelijke trekken van zijn medelijdende keizerin". Zij, die Elisabeth van zeer dichtbij hebben ge kend, zooals Gravin Festetics, die een buitenge woon rijke menschenkennis bezat, geven over de oorlog, die alweder voor de monarchie beschamend eindigde. Het is buitengewoon belangwekkend te lezen, hoe reeds in die dagen, in 1867, het uiteenvallen van Oostenrijk een noodzakelijkheid werd genoemd voor de Europeesche vrede. „Een Duitsch- Oostenrijker" voorspelt in een geschrift, dat een catastrophe dit eenmaal zal bewerken; reeds heb ben zich, schrijft hij, in de monarchie groepen ge vormd, „die, zoo rustig als door een onafwendbaar natuurproces, op een gegeven oogenblik in staten, waarmee zij geestverwant zijn en gemeenschappe lijke belangen hebben, zullen overgaan". Is uiteindelijk deze profetie gedeeltelijk in vervul ling gegaan, inzake de weg, waarlangs dit zou ge beuren, heeft de schrijver zich vergist. Het uit eenvallen van de Donau-staat is voor een zeer groot deel te wijten aan de fouten der Oostenrijk* sche regeering, die bovendien zooveel hebben bt> gedragen tot het ontstaan van de wereldoorlog. We denken nu in 't bijzonder aan de politiek tegenover Rusland, dat herhaaldelijk door Oos tenrijk werd gekrenkt. Toen de Russische gezant in 1854 Weenen verliet, zei hij: „Het spijt my Keizerin Elisabethmet haar zustet Helene in Venetië, 1862. Keizerin Elisabeth, naar een schilderij van Beuczur. voor den jongen keizer, want zijn politiek heeft ons, Russen zoo diep gegriefd, dat hij er op re kenen kan, geen rustig oogenblik meer te hebben, zoolang hij aan de regeering blijft". En déze voorspelling is letterlijk uitgekomen: de blij vende vijandschap van Rusland tegen Oostenrijk, nog aangezet doordat Andrassy op het Berlijnsch Congres van 1878 Rusland verhinderde, de vruch ten te plukken van zijn overwinning op Turkije, heeft tenslotte de ondergang ten gevolge gehad van de drie groote keizerrijken en hun dynastieën meteen. aanleg en de lust. Bovenal miste zij zielsrust, evenwicht, karaktervastheid. Allerlei omstandig heden van binnen en van buiten hebben reeds vroeg aanwezige onrust en onvrede verergerd en haar gemaakt tot een moderne Odysseus. Reeds in 1860 werd de spanning in haar zoo erg, dat zij als het ware de vlucht nam uit Weenen en lange tijd op Madeira vertoefde. Deze eerste reis is door talrijke gevolgd. Heel Europa doorkruiste zij. Hartstochtelijk gaf zij zich eerst aan de paardensport, toen deze woede was bekoeld aan de wandelsport. Steeds grooter werd de zenuwachtige onrust, die de ongelukkige vorstin van plaats tot plaats joeg. In haar diepste wezen heerschte melancholie. „Door haar toenemende apathie verdwijnt meer en meer de mogelijkheid, om ooit weer inwendi- gen vrede en geluk te vinden", schrijft Corti. „In haar geloof vindt zij geen troost, omdat zij Gods wil gaat zien als een onafwendbaar noodlot en niet meer kan aannemen, dat Hij naar de gebe den van Zijn schepselen luistert." De groote liefde van haar bewonderenswaardigen echtgenoot, is niet in staat haar aan huis en hof te binden. Zij hebben ten slotte weinig punten van aanraking meer. Haar plichten als vorstin tegenover haar volk verwaarloost zij vrijwel ge heel. Schatten gelds heeft zij noodig voor haar onophoudelijke reizen. „Daarbij doet zij dingen, waarbij niet alleen het hart maar ook het verstand stilstaat." Tot overmaat van ramp geraakt zij bovendien nog onder de bekoring van Heine, die in haar weer de oude dichtergeest wekt, maar haar tevens tot nog grooter geestelijke stuurloosheid brengt. Zij roept uit: „Waarom heeft Frans Josef ooit het huis van mijn vader betreden?" Zij voorspelt, nog eens in een krankzinnigengesticht te zullen te recht komen. Zoover is het niet gekomen. Lucherni, een Itali- aansche anarchist, steekt haar met een roestige, spitse ijzervijl op de kade van Pregny neer Eenzaam, ver van huis en vaderland, die haar niet meer konden geven, wat zij zelfs den armste van het volk soms als een vol en rijp geluk doen genieten, stierf de eenzame keizerin, die eenige tijd tevoren aan alle Europeesche hoven had laten weten, dat zij geen gelukwenschen meer wenschte te ontvangen „daar het woord „geluk" voor haar zijn zin verloren had." Elisabeth! Aangrijpende tragedie van een vrouwenleven! Aandoenlijk te meer, omdat ze zich afspeelt tegen de achtergrond van de onkreukbare trouw en on verwelkte liefde van een nobel echtgenoot. M. J. LEENDERTSE. in. AAN 't slot van ons vorig artikel wezen we er op hoe ook de Hersteld-Luthersche Gemeen te te Amsterdam, waartoe Kohlbrügge be hoorde, steeds meer in vrijzinnige richting ging. Inzonderheid het Consistorie was hoe lang zoo meer den liberalen kant uitgegaan en had de zijde van de neologische stroomingen ge- kqzen. A priori was Kohlbrügge bij dit Consisto rie gehaat. In elk geval, van het echte Luthera nisme vond de jonge Kohlbrügge in de gemeente bitter weinig terug. Naar den geest van den tijd hoorde men er veel van zedelijke verbetering en volmaking. Dit drong Kohlbrügge om op Luther zelve n terug te gaan. Hij predikte, naar zijn eigen verklaring „over onze volslagen ellende, de almacht des Heiligen Géestes, boete en bekeering, de gevaarlijkheid eener doode orthodoxie, de noodzakelijkheid van het levend geloof, de wedergeboorte door almachtige genade, de recht vaardiging eens zondaars voor God door het geloof alleen, de eenig geldende gerechtigheid van Christus, de onveranderlijke trouw van God."' Een ernstig conflict kon dus niet uitblijven. Kohlbrügge was „met eenparige goedkeuring" toegelaten als proponent bij de Hersteld-Luther sche Gemeente, waarmede hij tevens was aan gesteld als hulpprediker bij de Amsterd^msche gehieente. Zijn prediking gaf een voor velen, zoo zagen we, onbekenden klank. Zijn taal was als een nieuwe lente en een nieuw geluid. Zelf zegt hij: „Ik stelde mijn predikatiën, opdat er leven in de doodsbeenderen mocht komen, meer biddend dan studeerend op." Ze waren diep-ernstig. Het vurige, moedige geloofsleven sprak er uit. Maar niet overal en bij allen vonden zij ingang. Sommigen zeiden: hij is Gereformeerd. Anderen verklaarden: hij lijdt aan verstands-verbijstering of ook aan een galachtig hart. Zijn rede was dan ook menig- werf hard om te hooren. Hij pleisterde niet en hij zalfde niet; de natuurlijke mensch werd niet gespaard. Zeker, „kleine luyden" waren op zijn hand, maar dezen hadden op de leiding der gemeente weinig iyvloed. Ook namen groote scharen buiten de gemeente zijn prediking gaarne door Dr H. KAAJAN aan. Maar er kwam een groeiende ergernis. En het meerendeel der predikanten koos tegen hem positie. Al meer namen velen een v ij a n d i g e houding tegen hem aan. Eens werd hem een étui met scheermes gezonden met het verzoek, dat hij er aanstonds gebruik van zou maken. Zoo deed hij. Den volgenden dag kwam zijn gewone barbier, die, op Kohlbrügge's mededeeling, dat hij niet meer door hem behoefde geschoren te worden, ontsteld zijn mes liet vallen. Later kwam uit, dat deze man hem op dien dag met een vergiftigd mes had willen dooden. Van vele zijden merkte Kohlbrügge, „dat men het met hem niet goed voor had." Zoo stonden de zaken in de dagen van Pinksteren 1827. Ds Uckerman, de oudste predikant der Gemeente, had des morgens gepreekt over Johannes 10: 5 15 en ook Kohlbrügge was onder zijn gehoor. Hij zat er als een kind om onderwezen te worden, schrijft hij. Maar ach, hoe schrok hij, toen hy openlijk de negatieve theologie hoorde voor dragen. Kohlbrügge diende dan ook een klacht in bij de vergadering van Vertegenwoordigers. Vol gens Kohlbrügge en zijn vrienden was de preek van Ds Uckerman geheel strijdig met het Woord Gods, de symbolische boeken der Kerk, de geloofs belijdenis en aller Christenen ondervinding. Uckerman had onder meer verklaard, dat de Heilige Geest niet plotseling werkt. Ook had hij in zijn prediking de woorden wedergeboor te en bekeering zorgvuldig vermeden en voortdurend het woord „verbetering" gebruikt. Niets had hij gezegd van de rechtvaardigmaking van den zondaar door het geloof, niets van Christus Jezus als den eenigen grondslag des geloofs; niets daarvan, dat de mensch van nature dood is in zonde en ongerechtigheid, enz. Hij verminkte 1 Petri 1 23 en grondde het grootste gedeelte zijner prediking op een zedelijke ver betering in eigen kracht en door eigen wil. De wijze, waarop Ds Uckerman de bekeering voor gesteld had was volstrekt pelagiaansch en remon- strantsch. Zijn wijze van voorstellen had meer overeenkomst met de leer van Socrates, dan-van Christus Jezus. Zij meenden dus niet langer te mogen zwijgen. Ds Uckerman had zich inderdaad de tolk gemaakt van de heerschende neologische begrippen. Maar het Consistorie wilde Ds Uckerman de hand boven het hoofd houden tegenover den jongen hulpprediker. Ook kon het Consistorie met eenig recht de Belijdenis-artikelen van de Hersteld Luthersche Kerk tegen Kohlbrügge aanhalen. Dr J. van Lonkhuizen zegt: „Het was Luthers geest, die tegen de latere Dogmatiek in de kerken naar zijn naam genoemd opkwam. Het Réveil bracht zijn bezwaren in tegen den geest der eeuw". Kohl brügge sprak uit de ervaring zijns harten. Natuurlijk ontstond er nu een strijd, waarvan het einde ernstig zou zijn. Op den tweeden Pinksterdag (4 Juni 1827) waar schuwde Uckerman openlijk zijn hoorders voor zijn aanklagers, immers dwepers, die den mensch tot wanhoop en zelfmoord brachten, 's Middags zou Kohlbrügge preeken. Met angst besteeg dez® den preekstoel, als een ongelukkige de straf plaats. Er was een buitengewoon groote schare. Hij preekte over Openbaringen 22 17. En nu was de strijd volkomen ontbrand. Het Con sistorie oordeelde thans, dat de proponent Kohl brügge aan Ds Uckerman voldoening zou behoo- ren te geven. Alles in bijzonderheden mede te deelen komt met den aard van deze bijdrage niet overeen. Mei. eischte van Kohlbrügge kort en bondig her roeping en toen deze dit moest weigeren, werd hem medegedeeld: „De vergadering verklaart Ti vervallen van Uw proponents-ambt." Het Consistorie en de Vertegenwoordigers be schouwden nu de zaak voor afgedaan en Kohl brügge als proponent afgezet. En nu kwam weliswaar de gemeente in haai groote meerderheid tegen de beslissing aangaand® Kohlbrügge in verzet, ook gistte het nog lang isi de Amsterdamsche Hersteld Luthersche Kerk na, meermalen stond zelfs een scheiding voor de deur, de breuk tusschen Kohlbrügge en zijn kerk was en bleef Volkomen. De hiërarchie won het pleit en de ietwat ontstuimige Kohlbrügge dolf het onderspit. Maar deze zong: „Moet ik er aan en van de baan, „Ik zal den Heer' verbeiden, „Doet zoo gij wilt, God is mijn schild, „Die zal mij wel geleiden." Kohlbrügge passief Wat zou Kohlbrügge na zijn afzetting als hulp prediker en proponent in de Herst. Luth. Gemeen te te Amsterdam doen? Als iemand zich sterk zijn roeping tot het pre dikambt bewust was dan zeker wel Kohlbrügge. Bleef hij dus voortgaan met zijn prediking? Hij was immers wettig bij de gemeente aangesteld en deze bleef hem begeeren. We zouden denken: Kohlbrügge en zijn vrienden protesteeren thans met woord en door daad tegen de hiërarchische aanmatiging, zooals zij van oordeel waren. Had den Kohlbrügge's vrienden hun zin gekregen, dan zou deze weg ongetwijfeld zijn ingeslagen. Maar Kohlbrügge keurde deze wijze van optreden be slist af. Waarom? Het kerkgebouw van de Hersteld-Luthersche Gemeente te Amsterdam, op een mistigen morgen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1938 | | pagina 16