HARTEN
DE EMMAÜSGANGERS
PAASFEEST
ligt al weer
een week achter
ons.
't Weer was voor
vele mensen een
grote tegenvaller,
want -t was guur
en koud.
En dat kan wel
eens heel jam
mer zijn.
Weken tevoren
worden soms al
plannen gemaakt:
dat zullen we
Tweede Paasdag
doen en daar
gaan we heen.
En nu was Pasen
kouder dan de
Kerstdagen. De
knappe heren
van De Bilt heb
ben 't ons precies
voorgerekend
land werd op Pa
sen de tempera
tuur van 8 gra
den Celsius over
schreden; met
Kerstmis bereikte
de thermometer
nog 9 graden.
Ja, dat was voor
heel wat mensen
een lelijke tegenvaller. En zeker ook voor heel
wat jongens en meisjes, die geregeld onze Kinder
krant lezen.
Voor wandelen en fietsen was 't Paas-Maandag
geen ideaal weer. Ofschoon er toch nog honder
den naaf buiten trokken.
'k Moest er even uit. Gelukkig kwam de zon door,
maar toch bleef 't in de wind vinnig koud.
Opeens hoorde ik zingen:
'k Was nieuwsgierig geworden en stapte 't lokaal
binnen waar ik toevallig langs kwam.
Daar binnen zaten een 50, 60 kinderen, jongens
en meisjes.
Ze zongen 't mooie, bekende Paaslied vrolijk en
opgewekt en 't klonk heel goed.
De samenkomst stond onder leiding van een juf
frouw, die heel goed zingen kon en dat zou
spoedig blijken niet minder vertellen.
Wat luisterden die jongens en meisjes naar 't
oude Paasverhaal! Of ze 't nooit eerder gehoord
hadden, weet ik natuurlijk niet, maar zelden zag
ik zoveel belangstelling.
Over wat 's morgens gebeurd was in de hof van
Jozef van Arimathéa verleden week schreef ik
er iets over in onze Kinderkrant zei ze maar
heel weinig, doch uitvoerig vertelde ze de ge
schiedenis van de Emmaüsgangers.
Wij kennen dat verhaal natuurlijk allemaal. Ik
ook. Maar toch heb ik er weer met spanning naar
geluisterd, net als die jongens en meisjes, die
daar voor me zaten.
Die twee discipelen, die in de namiddag Jerusa
lem verlieten, waren erg bedroefd.
Dat was te zien op hun gezicht en dat bleek nog
meer uit hun woorden. Zij hadden het verhaal
van de vrouwen gehoord: dat het graf ledig was
en dat engelen zeiden dat Jezus leeft.
„Maar Hem zagen zij niet."
Dat laatste was de oorzaak van al hun droefheid
en smart.
Jezus was weg.
En Hij, Hij alleen kon hen troosten.
De Goede Herder had zijn twee schapen gezocht
en gevonden en die schapen wisten niet, dat ze
vlak bij den Herder waren.
Dat is 't schone in de mooie geschiedenis van
de Emmaüsgangers.
En zó hoorde ik die geschiedenis vertellen in 't
stille middaguur van Paas-Maandag.
Wat werd er geluisterd door die jongens en
meisjes!
190
En ik luisterde mee of 'k dit verhaal nog nooit
eerder gehoord had.
De oude Bijbelverhalen blijven altijd nieuw en
fris.
In 't huis te Emmaüs kwam het einde van de
droefheid en smart der twee discipelen.
De Vreemdeling is plotseling Gastheer geworden.
Hij nam het brood, zegende en brak het en gaf
het toen aan Zijn jongeren.
En toen ja toen zagen zij wie de Vreemdeling
was. „Toen kenden zij Hem."
Hun droefheid en smart waren groot geweest.
Hun blijdschap was nu grenzeloos.
Ze voelen geen vermoeidheid, ze geven er niet
om dat de dag gedaald is.
Ze lopen de donkere weg terug naar Jerusalem.
Ook de andere discipelen willen ze deelgenoten
maken van hun grote, diepe blijdschap.
En als ze eindelijk Jerusalem en het huis waar
Jezus vrienden vergaderd zijn bereikt hebben,
klinkt hen de Paasjubel al tegen: „De Heere is
waarlijk opgestaan!"
't Werd hoog tijd voor me om te vertrekken.
Heel zacht verliet ik 't zaaltje.
En toen 'k buiten was hoorde ik weer zingen:
Want nu de Heer is opgestaan,
Nu vangt het nieuwe leven aan:
Een leven tot Zijn dienst bereid,
Een leven tot in eeuwigheid.
Lr bestaan heel wat tekeningen en schilderijen
van de Emmaüsgangers.
Hier boven drukken we een reproductie uf
van het schilderij van Johannes Vermeer, den
bekenden Delftschen schilder, die leefde van 1634
1657. „Het Straatje van Delft" en „Het Melk
meisje" behoren tot zijn meest bekende werken.
Het schilderij „De Emmaüsgangers" is onlangs in
't bezit gekomen van de gemeente Rotterdam.
FREDERIK DE GROTE EN ZIJN PAGE
VON MALSCHITSKI
Op zekere avond belde Frederik de Grote tever
geefs om zijn page. Hij staat op om te onderzoe
ken wat hiervan wel de oorzaak mag zijn en vindt
zijn page Von Malschitski slapende. Juist wil hij
den jongen wakker maken, als zijn oog valt op
een beschreven vel papier, dat voor den page op
tafel ligt.
Nieuwsgierig leest hij de brief, die de page van
zijn moeder ontvangen heeft en waarin zij hem
op de hartelykste wijze bedankt voor het geld, dat
hij haar van zijn bespaarde bezoldiging gezonden
had. God lone het U! Zo eindigde de brief.
LENTEVREUGDE
O mijn ziel, wil stil belnistren
't levenslied, de lentezang
Hoor de kleinste blaadjes fluistren
in het lied vol levensdrang.
Zelfs de tere bloesemknop
stamelt, uit der bomen top
mede in het lied der vreugde,
lovend Hem, Die d' aard verheugde.
O mijn ziel, zingt gij niet mede
in die blijde lentezang
Voelt ge niet die lentevrede,
stromend uit des Geestes drang
Waarom zwijgt uw harp zo stil
Is uw liefde dan zo kil
Kom, juich mede, als tevoren;
laat uw vrolijk loflied horen.
Dierb're Jezus, Bron van vreugde,
raak de harp mijns levens aan.
Gij, Die vaak mijn ziel verheugde,
doe 'm ook nu Uw lof verstaan.
Dat Uw Zon mijn geest verkwik'
en weer lentevreugd beschik';
Leer mijn ziel in nieuwe klanken
medeloven, mededankenl
^❖5
„Wandel steeds op Zijn wegen en blijf steeds Zyn
geboden getrouw, evenals uw koning, dan zal het
u aan Zijn zegen niet ontbreken en zult ge ook
reeds in deze wereld gelukkig zijn."
De kinderliefde van den zoon en de vrome ver
maning der moeder troffen 's konings hart. Stil
gaat hij terug naar zijn vertrek, haalt een rol
dukaten, steekt deze voorzichtig in de zak van
den slapende en verwijdert zich.
Eenige tijd daarna belt hij zó hard, dat de page
wel wakker moest worden. Verschrikt springt deze
op en spoedt zich met nog merkbaar slaperige
ogen 't vertrek van den vorst binnen.
„Heb je geslapen, mijn jongen?" vraagt de koning
hem vriendelijk. De ontstelde knaap durft niet te
ontkennen, stamelt~enige verontschuldigingen en
steekt hierbij verlegen de hand in zijn zak; doods
bleek haalt hij er de rol goud uit. Met tranen in
de ogen ziet hij den koning aan, zonder een woord
te kunnen spreken.
„Wat scheelt er aan?" vraagt Frederik deelnemend.
„Ach!" roept nu de page wenend en valt voor den
koning op de knieën. „Men wil mij ongeluk
kig maken, ik weet niet, hoe ik aan dit geld kom!"
Lang richt de vorst zijn grote blauwe ogen op het
bcschreide gelaat van den rechtschapen knaap,
troostende met de woorden: „Wees bedaard, mijn
jongen; wien God iets schenken wil dien begif
tigt Hij er mede in den slaiap! Zendt dat geld ge
lust aan je moeder, groet haar van mij en voeg
hierbij de verzekering, dat ik voor haar en voor
u zorgen zal!"*
EEN GEMOEDELIJK SOLDAAT
Het volgend vermakelijk gesprek had eens plaats
tussen den Hertog Carel van Brunswijk en een
Duits soldaat.
Het was voor het pakhuis Wolfenbüttel, waar de
wacht was betrokken door een goedmoedig Duits
soldaat, aan wien men, omdat hij niet door een
scherp vernuft uitmuntte, slechts één order gege
ven had, nl. dat hij voor den Hertog, indien deze
mocht voorbijkomen, het geweer moest presen
teren.
Ons soldaatje, dat kort te voren nog achter de
koeien had gelopen, vond het baantje van schild
wacht maar zo-zo, en al heel spoedig begon hem
dat staan te vervelen. Om zich wat afleiding te
bezorgen, haalde hij een smakelijk hapje voor de
dag, dat hij gretig ging verorberen, na eerst zijn
geweer te hebben neergezet.
Onderwijl naderde een heer in een eenvoudig
jachtkostuum, die hem begroette met de woor
den: „Smakelijk eten! Wat heb je daar voor lek-
f
IN EEN ANDERE GEDAANTE
En na dezen is Hij geopenbaard in een
andere gedaante aan twee van hen,
daar zij wandelden, en in het veld
gingen.
Markus 16 12,
LUKAS beschrijft zeer uitvoerig de geschiedenis
der beide Emmaüsgangers. Hij schildert met
levendige kleuren, hoe Jezus hun op den weg
verschenen is in de gedaante van een Vreemde
ling, die door het openen der Schriften hun ver
slagenheid in de hoogste vreugde, ja, in de ver
zekerdheid zijner opstanding heeft omgezet.
Markus is veel beknopter. In een enkel vers vat
hij al het gebeurde op dien eenzamen weg samen.
Even te voren had hij Jezhs' verschijning aan
Maria Magdalena vermeld. Wij weten uit wat
Maria bij die gelegenheid zeide, dat zij Hem niet
op den eersten blik herkende, maar Hem voor
een der tuinlieden uit Jozefs hof hield. Hij ver
scheen haar in de gedaante van een hovenier. En
aan dezen indruk van Maria knoopt Markus nu
de mededeeling vast, dat Jezus daarna aan de
Emmaüsgangers verschenen is in een andere ge
daante dan die, waarin Maria Hem gezien had.
Trouwens, wanneer Hij op den eersten Paasch-
avond plotseling in 't midden der vergaderde
Apostelen staat, ofschoon de deuren gesloten wa
ren, herkennen ook deze mannen, die dagelijks
met Jezus verkeerd hadden. Hem niet dadelyk:
zij houden Hem aanvankelijk voor een geestver
schijning, ofschoon Hij wel waarlijk een lichaam
had, dat zij konden betasten. Op het strand van
de Galileesche zee houden de zeven mannen in
't scheepke Hem eerst voor een reiziger, die toe
spijs verlangt. Johannes herkent Hem 't eerst
door de wonderbare vangst, die aan Hem te dan
ken was: „Het is de Heere!" Maar dat er iets
vreemds aan Hem was, blijkt uit het vervolg,
waarin wij lezen: „En niemand van de discipelen
durfde Hem vragen: Wie zijt Gijl wetende, dat
het de Heere was."
Deze gegevens wijzen er alle op, dat er iets
mysterieus aan het lichaam van den Verrezene
was. 't Was niet meer het aardsche, natuurlijke
lichaam, dat gezaaid was, maar een geestelijk
lichaam, dat andere hoedanigheden bezat, ofschoon
het in wezen hetzelfde lichaam was, dat men met
zorg in 't graf besteld had. Op den jongsten Dag,
bij de algemeene opstanding der dooden, zullen
alle geloovigen zulk een geestelijk lichaam ont
vangen. Hoe dat zal zijnUit Jezus' plotseling
verschijnen en verdwijnen is af te leiden, dat het
minder dan ons aardsche lichaam aan tijd en
ruimte gebonden zal zijn. Als een willig werktuig
der ziel zal het terstond aan de impulserj. van den
geheiligden wil gehoorzamen. Wij zullen dan beter
dan nu begrijpen, hoe 't den Verrezene mogelijk
was meermalen „in een andere gedaante" uit zijn
hoogere leveussfeer te voorschijn te treden, om
de Zijnen door woord en daad te bemoedigen en
te troosten.
Wanneer Jezus nu en dan „in een andere gedaan
te" verschijnt, is deze natuurlijk niet willekeurig
door Hem gekozen. De gedaante vindt haar ver
klaring in de zielsgesteldheid en ook in het
milieu, waarin de discipelen, die Hij verrast, zich
momenteel bevinden.
Maria Magdalena toas diep bedroefd en verslagen,
zij stond weenende bij het graf in den hof van
Jozef. Te dier plaatse was geen gedaante meer ge
schikt, dan die van een hovenier, die voor zijn
planting zorg draagt, te meer en te eer, omdat
Jezus kwam om Maria's verslapte zieleleven als
een verwelkte bloem uit den Hof van Gods Ko
ninkrijk met teere hand op te richten en op te
binden, ja, met nieuw leven te bezielen.
Bij de Avondverschijning aan de Apostelen, die
achter gesloten deuren vergaderd zijn, zien wij de
zelfde aanpassing der liefde. Jezus stond opeens
in 't midden van hen: 't was de eerste vervulling
zijner belofte, dat waar in de toekomst twee of
drie in zijn Naam vergaderd zouden zijn, Hij zelf
in hun midden zou staan om de Gemeente met zijn
vrede en heil te zegenen. Zijn gedaante maakte
den indruk eener geestverschijning. Zoo móest
het zijn om hen te gewennen aan den tijd, waarin
Hij geheel en al een zuiver geestelijk middelpunt
der Gemeente zou zijn, omdat Hij naar 't lichaam
dan in den hemel was.
Als Hij op het strand der zee contact met de
Apostelen zoekt, is de beste gedaante die van een
hongerend reiziger, die visch voor zijn ochtend
maal begeert, Hij zal later van die menschen-
visschers, ivaartoe Hij hen gemaakt had, alle be
haalde buit voor 't Koninkrijk begeeren.
Bij de Emausgangers verschijnt Hij wederom „in
een andere gedaantedie zich aansluit bij hun
zielsgesteldheid. Hij verwisselt figuurlijk méér
dan eens van gedaante. Eerst is Hij hun een
Vreemdeling in Jeruzalem; daarna hun Vertrou
weling, die alles geduldig aanhoorde; vervolgens
hun Leeraar, die hun onkunde niet verschoonde,
maar hen als „onverstandigen" aansprak. En toen
Hij hun de Schriften geopend had en tot hun huis
ingegaan was, werd Hij hun de Christus der
Schriften, hun oogen waren een tijdlang gehou
den geweest. En nu werden zij geopend, zy zagen
wie Hij was!
Zóó komt Christus met zijn genade ook thans nog
tot verschillende menschen „in een andere ge
daante", en dan steeds in de gedaante, die aan
sluit bij hun staat en stand. Dit is voor Hem het
middel om den weg naar hun hart te vinden. In
de kinderwereld staat Hij in de gedaante van den
grooten Kindervriend, die zegenend de hund op
de hoofden der kleinen legt. Aan de diepe denkes
openbaart Hij zich als Degene, in wien alle
schatten der hemelsche wijsheid verborgen zijn.
Vo»r de naar heil hongerende schare verschijnt
Hij in de gedaante van den Profeet, die de armen
van geest, de hongerende en dorstigen zalig
spreekt en ze ook zalig maakt. De kranken be
doekt Hij met zijn genade in de gedaante van den
Medicijnmeester, voor wien geen hopelooze geval
len bestaan. Kort gezegd. Hij heeft voor elke.
deur een sleutel, die haar opent. En dan rust Hij
niet, eer zij Hem kennen als den Christus, den
Zoon des levenden Gods.
Deze veelzijdigheid van Christus openbaart zich
in misschien nog hooger male, als gij nu eens wet
meer aan de onderscheiden soorten van menschen
denkt, maar ze beschouwt in hun persoonlijke
behoeften en angsten, die telkens den èenen
Christus, maar dan toch telkenmale „in een andere
gedaante" van noode hebben.
Er zijn in de kudde des Heeren, die vroeger allen
onder zijn herdersstaf stonden, vele afgedwaalde
schapen, die geestelijk geleidelijk afgezakt zyn
en den weg naar de weide niet eens meer ken
nen. Hoe zou Christus hen kunnen bereiken, als
't niet was in de gedaante van den Goeden Her
der, die uitgaat om het verlorene te zoeken, en
er niet van aflaat voordat Hij het verdoolde
schaap gevonden heeft, o, niet om het fel ie
tuchtigen, maar om het op zijn schouders te leg
gen, en het naar de schaapskooi te dragen.
Er zijn ook vele bekommerden. Zij genieten niet
van 't heil in Christus. Zij staan voor de deur van
't Paleis, waar het groote gastmaal der zaligheid
is aangericht, maar hebben geen vrijmoedigheid
om binnen te treden. Zij kijken door een kier der
deur. Hoe worden zij bemoedigdals zij Christus
in noodende, roepende gedaante voor zich zien
staan, zeggende: ,JComt herwaarts tot Mij, g.j
allen, die vermoeid en beladen zijt: Ik zal u rust
geven!"
Behalve als Rustaanbrenger openbaart Hij zich
aan den ongerechtigden mensch als de „Heere,
onze Gerechtigheid"; aan de van schuld overtuig
den en de door zondebesef gebrokenen als de Ver
lossing Israëls. Voor de hongerenden is Hij het
Brood des levensvoor de naar heil dorstenden
een Fontein van levend water. En zoo past Hij
zich aan de vele behoeften der menschen aan, Hij
openbaart zich telkens „in een andere gedaante''
om zich aan die zielen bekend te maken als de
Opstanding en het Leven.
Korte inhoud van het voorgaande
Op het landgoed „Licht en
Schaduw" woont Jonkheer van
Lode tot Ravenhof, gepension-
neerd kolonel van het Neder-
landsche leger, met zyn vrouw,
zijn zoon Karei, die officier is
en Johan, de jongste, die ook
officier moet worden.
Zijn dochter Lucie is getrouwd
met Charles van Ooven, een can-
didaat-notaris.
Een van Kareis soldaten heeft in
de stal van een ziek paard een
trap gekregen en is aan de ge
volgen overleden. Er was reeds
order gegeven het dier in een
ziekenstal te brengen en Karei
was daarvan op de hoogte.
Wim Brandwijk, een broer van 't
slachtoffer, is onderwijzer, doch
zonder betrekking. Hij vindt
eindelijk een plaatsje op de
zeepfabriek De Lelie. Nu kan hij
trouwen.
Eenigen tijd later overlijdt nota
ris van Ooven, Charles' vader.
clwb
16)
Wethouder Van Maarle is ook al twee
maal naar het Departement geweest
en op audiëntie. Er wordt beweerd,
dat hij solliciteert naar het burge
meesterschap.
De cliënten van het notariskantoor
vinden het prettig, dat Charles zijn
vader vervangt en ze hopen, dat hei
zoo b'ij ven zal. Een enkele waagt het
met hem er over te spreken en te
vragen: „Kan uw schoonvader u niet
een steuntje geven? Hij is een hooge
militair en groot landeigenaar."
Nu komen er meer cliënten met sim
pele boodschapjes en ze benutten de
gelegenheid, om over de toestand te
praten. Wat beteekent dat? denkt
Charles. Is er iets, dat ik niet weet?
Hij vraagt het een hunner. „Och mijn
heer," is het antwoord, „aan praatjes
van de menschen moet u zich niet
storen."
Er zijn dus praatjes. Welke? Charles
gaat nog eens naar Den Haag. In
dezelfde trein, waarmee hy naar huis
reist, in een ander compartiment,
reist ook mijnheer Van Maarle. Ze
zien elkaar op het station en gaan
samen verder. Ze spreken neutraal en
vermijden de naam Den Haag. Waar
om?
Het is alsof de reuk van het geval in
de lucht zit en ieder het begint te rui
ken. Het getal dergenen, die er hun
neus in steken, die beweren er meer
van te weten, wordt dagelijks grooter.
Tenslotte spreekt man en vrouw over
de kwestie, die geen kwestie is, alleen
maar een gerucht, welks inhoud hier
in bestaat, dat mijnheer Van Maarle
den zoon van den notaris tegenwerkt
en niet wilt, dat hij zijn vader opvolgt.
„Waarom niet?" wordt er gevraagd.
Ja, waarom niet? Dat zou het publiek
toch o zoo graag weten. Alleen Van
Maarle weet het, maar zegt het niet.
Hij heeft een neef, een politieke roer
vink, die notaris is op een der eilan
den beneden de Waterweg. Zijn poli
tieke besognes hebben hem stinkende
gemaakt in de neus van geld- en in
vloedrijke eilanders. Nu wordt de
bodem hem wat warm en wil hij daar
vandaan. Zijn altijd gekoesterde
wensch, een groote stad tot stand
plaats te krijgen, laat hij voorloopig
varen. Hij wil graag genoegen nemen
met het kantoor van notaris Van
Ooven, óók een prachtige plaats.
In Den Haag kent men hem. Het is
gewenscht, dat hij van standplaats
verandert, maar promotie is mis
plaatst, de verandering mag geen ver
betering wezen. En de jonge Van
Ooven staat zeer goed bekend. Ook
heeft hij machtige vrienden en veel
voorspraak. Heel de streek is hem
gunstig gezind.
Veertien dagen later bevat de Neder-
landsche Staatscourant het Koninklijk
Besluit, waarbij de heer B. C. van
Maarle benoemd is tot burgemeester
der gemeente.
De spanning stijgt eenige graden.
Mijnheer Van Maarle is burgemeester
geworden. Nu zal door zijn invloed
de zoon van meneer Van Ooven wel
gepasseerd worden, oordeelt het
publiek
Burgemeester Van Maarle geeft re
ceptie te zijnen huize. Er is druk be
zoek en veel deftigheid. Ook zijn er
eenvoudige lieden, die den burgemees
ter te vriend moeten houden, gemeen
televeranciers en die zulks willen
worden, nieuwsgierigen, die oogen en
ooren open zetten, praatzamen, die
willen nabluffen over hun bezoek en
belangstellenden, die bly zijn, dat de
benoemde een inwoner is en geen
vreemdeling. Officieele vertegenwoor
digers spreken officieele woorden, af
gunst verschuilt zich achter maskers
van lachende gezichten. Het echtpaar
Van Maarle triomfeert, vooral mijn
heer. En mevrouw geniet mee in de
glorie van haar man. Wat een belang
stelling! En wat zijn de menschen
vriendelijk! Ze wisten zelf niet, dat
ze zoo gezien zijn.
Nu kijkt de burgemeester met aan
dachtige blik naar de deur. Iedere
schijn van nonchalance, te voorschyn
gekomen bij hat zien passeeren van
zooveel massa-publiek, is verdwenen.
De heer en mevrouw Van Ooven-Van
Lode tot Ravenhof betreden de salon
en begeven zich naar het recipieercnd
183