HET HUYS TEN
DONCK
in April
De Sterrenhemel
TE SLIKKERVEER ONDER RIDDERKERK EN ZIJN BEZITTERS
Ruine van het Huys Ten Donck in 1592.
(18e eeuwsche copie van een oudere teekening,
aanwezig in het Gemeentearchief te Dordrecht.
Soortgelijke teekening van 1730 door J. Schijnvoet,
bevindt zich in de verzameling stads- en dorps
gezichten_ van A. Schoemaker in de bibliotheek
van het Kon. Oudheidkundig Genootschap te
Amsterdam)
OORSPRONKELIJK behoorde het huis aan de
regulieren ten Donck of St. Maertensdonck,
wier klooster gelegen was op den Donck onder
Brandwijk in de Alblasserwaard. Aan deze be
zitters dankt het huis tot op heden zijn naam.
Hoe het in hun bezit kwam, is tot nog toe on
bekend.
In de oudste kaveling van Nieuw Reyerwaard over
het jaar 1443, wordt de bezitting, die 25 morgen
groot was, omschreven als: „huys, berdh, scuyren,
telinge, etc.". Evenzoo bij de overdracht in 1544.
Uit deze omschrijving, die blijkens het oudste
transportregister van Ridderkerk, waarin ook de
overdracht van 1544 voorkomt in niets ver
schilt met die van andere boerewoningen, mag
gerust worden aangenomen, dat het huis tot 1544
een boerewoning is geweest.
Met machtiging van broeder Jacob Cornelisz., den
prior-generaal van het klooster van de Heilige
Maagd in Sion bij Delft, verkoopen genoemde
regulieren het huis den 21sten Augustus 1544 aan
Arent Brouwer, burger te Dordrecht.
Arent Brouwer moet het oorspronkelijke huis
hebben laten afbreken en in de plaats daarvoor
hebben laten bouwen een kasteel met vier hoek
torens. Dit kasteel werd in 1575 door de Span
jaarden, die de schans te Krimpen aan de Lek
bezet hielden, geplunderd en in brand gestoken.
De ruïne kwam daarna in het bezit van Jr. Frans
Willemsz. van der Duyn, die gehuwd was met
Arendina Brouwer, een achterkleindochter van
den kooper in 1544.
In 1616 moet Jr. Frans van der Duyn het huis
hebben laten herbouwen. Waarschijnlijk zijn toen
eenige gedeelten van het oude huis weder opge
trokken, o.a. twee hoektorens. Het Huys Ten
Donck werd niet permanent door hem bewoond,
doch diende waarschijnlijk als buitenverblijf. Hij
liet Huys Ten Donck, kort vóór de afbraak in
1746, gezien vanuit het Zuiden
woonde in 1625 te Rotterdam en in 1628 te Utrecht.
Bij testament, 22 Mei 1628 verleden door den no
taris H. Remunus te Brussel, vermaakte Jr. Frans
van der Duyn het Huys Ten Donck aan zijn
oudsten zoon Jr. Arnoult van der Duyn. Zijn
dochter Anna van der Duyn ontving de goederen
in Charlois en Ouwerschie en zijn zoon Jr. Willem
van der Duyn zijn goederen in Pernis gelegen.
Eigenaar van het Huys Ten Donck is Jr. Arnoult
van der Duyn echter nooit geweest. Hij overleed
reeds 26 Sept. 1629 en werd bijgezet in het graf
van zijn moeder, die 9 Mei 1624 overleed, in de
St. Laurenskerk te Rotterdam.
Het Huys Ten Donck kwam daarna aan Jr. Wil
lem van der Duyn, den jongsten zoon van Jr.
Frans van der Duyn. Hij huwde te Poortugaal 30
Oct. 1649 met Deliana Maria Grijph van Valcke-
steyn, dochter van Rochus Grijph van Valcke-
steyn en Maria Jacobsdr. van der Burch. Volgens
Jacob van Oudenhoven was hij „een Heer van
groote kennisse ende vriendelijcke ommegangh,
die het selve Huys oock al vrij verbetert heeft,
alsoo dat 't selve Huys nu een seer aensienlijck
ende vermakelijck Huys is ende dat beyde ten
aensien van sijn structure ende situatie."
Jr. Willem van der Duyn heeft het huis regel-
Het tegenwoordige Huys Ten Donckkort na den
bouw. Voorzijde
matig bewoond. 2 Maart 1667 woont hij er nog op.
Op dien datum testeert hij voor den notaris
Alexander Ennis te 's-Gravenhage. Hij beschikt
„zijn lichaem ter catholijcker begraefenisse, wil
lende dat sijn lichaem sal geleyt werden tot Rot
terdam in St. Laurenskerck, sijnde de Groote
kerck aldaer, int graff daer sijn lieve beminde
moeder salr. begraven is." 6 September 1668 woont
hij te Creuznach a. d. Nahe en hij keerde waar
schijnlijk niet meer in het land terug. Zijn hu
welijksleven was verre van gelukkig en hij verliet
ten slotte zijn echtgenoote.
26 December 1674 wordt het Huys ten Donck voor
vijf jaren verhuurt aan Arien Hendricksz. van
der Gyssen, voor 200 's jaars. De bezitting is
dan aanmerkelijk grooter dan in 1544. De acte,
verleden voor den notaris Engelbrecht van der
Grijp te Dordrecht, omschrijft het bezit dan als:
„Thuys te Donck, met bouwhuys, schuyr, stallinge,
MERCURIUS ZICHTBAAR ALS AVONDSTER
DE kaartjes stellen elk het halve hemelge
welf voor, boven den noordelijken en den
zuidelijken horizon, in den stand van 15 April
's avonds te negen uur. Een loodlijn uit de
Poolster neergelaten, wijst het noordpunt van
den horizon aan
De circumpolaire sterrenbeelden, op het noord-
kaartje binnen de gebogen lijn, staan op onze
breedte altijd boven den horizon.
De pijlen op de kaartjes geven de richting van
de hemeldraaiing aan.
De sterrenbeelden
De Groote Beer staat in het zenith. Orion Stier
en Plejaden dalen in het westen, terwijl Weeg
schaal, Slang en Hercules in het oosten rijzen.
De Tweelingen staan in het westen, Boötes in
het oosten, terwijl de Leeuw hoog in het zuiden
staat.
De Melkweg staat laag in het N.W.
Algol begint ongunstig te staan voor de waar
neming. Een minimum is waarneembaar 16 April
te acht uur.
In de tweede helft der maand zijn vallende
sterren, Lyriden en Virginiden te verwachten.
Mercurius avondster
De geregelde waarnemer van den sterrenhemel
krijgt in den loop van het jaar alle planeten van
het zonnestelsel te zien. De buitenplaneten zijn
duyfhuys, hoenderhuys, mettet koets- ende wa*
genhuys, met werff- wijngaerden, boomen, bleyck-
Het tegenwoordige Huys Ten Donck. kort na den
bouw. Achterzijde
velt, palm- ende blomtuyn, ende keuckenhoff,
met vijver ende grachten, met den ouden ende
nieuwen boomgaert", etc. Van de zes bovenkamers
van het huis behield de verhuurder voor zich „de
achterkamer met het secreet, ome daer somtij ts
te comen logeeren".
Nadat het Huys Ten Donck aan Harman Cock,
schepen van Rotterdam, die echter begin Maart
1676 overleed, werd verkocht, werd het, met wil
lig decreet van den Hove van Holland van 27
Maart 1676, den 2en April 1676 definitief getrans
porteerd op Catharina Cock, weduwe van Mr
Ulrick van Zoelen, als erfgename van haar broe
der Harman Cock. Catharina Cock hertrouwde te
Rotterdam 19 September 1683 met Herman van
Zoelen, burgemeester van Rotterdam en bewind
hebber der Oost-Indische Compagnie.
De volgende eigenaar was Mr Otto van Zoelen.
brouwer in „de Roode Leeuw" en schepen van
Rotterdam, zoon van Mr Ulrick van Zoelen en
Catharina Cock. Hij huwde te Rotterdam 18 Ja
nuari 1679 met Anna van Gherwen, dochter van
Johannes van Gherwen en Elisabeth Pesser.
Zyn dochter Catharina van Zoelen huwde te
Rotterdam 23 Juli 1702 met Mr Cornelis Groe-
ninx, heer van Ridderkerk en schepen van Rot
terdam. Door dit huwelijk kwam het Huys Ten
Donck in het bezit der familie Groeninx.
Mr Otto Groeninx van Zoelen, heer van Ridder
kerk en Katendrecht en burgemeester van Rot
terdam, zoon van Mr Cornelis en Catharina van
Zoelen, liet het huis in 1746 afbreken en daarvoor
het nog bestaande Huijs Ten Donck bouwen, een
groot en statig huis, dat van binnen weelderig
versierd is met stuc- en beeldhouwwerk. Alle be
scheiden op den bouw betrekking hebbende, zou
den volgens overlevering door hem vernietigd zijn,
ontstemd als hij was over de hooge bouwkosten,
die de raming zeer ver moeten hebben overtroffen.
Tegenwoordige eigenaar is Jhr W. G. Groeninx
van Zoelen van Ridderkerk.
W. A. VAN RIJN.
het best waar te nemen tijdens de oppositie
waarbij de meridiaanspassage te middernacht
plaats heeft. Venus staat als binnen-planeet wel
nooit aan den nachtelijken hemel maar kan toch
tijdens de elongaties, drie uren vóór de zon op
komen of nh de zon ondergaan. Om Mercu
rius te zien moet men echter bijzonder op
letten en de gunstige gelegenheid waarnemen.
Mercurius komt 2 April in grootste oostelijke
elongatie (zonsafstand aan de sfeer) en is in de
eerste week van April onder bijzonder gunstige
omstandigheden als avondster te zien.
De planeet gaat in het begin der maand ruim
twee uren na de zon onder en is dan van de grootte
Om, dat is één groote'-klasse helderder dan een
ster van de eerste grootte.
Op de schets ziet men de positie van Mercurius
aan den avond van 2 April, boven den westelij
ken horizon, een half uurtje na zonsondergang.
De groepeering is ook belangrijk om de helderheid
der sterren eens te vergelijken. Venus, die het
dichtst bij de plaats staat, waar even te voren de
zon is ondergegaan, is van de grootte 3.4™, dat
is vier grootte-klassen helderder dan een ster van
de eerste grootte. Mercurius neemt wel snel in
helderheid of, maar is hier nog van de grootte
0m, terwijl Mars is gedaald tot de grootte 1.7™,
dus tot een ster van de tweede grootte is gewor
den en nog maar iets helderder is dan alfa van
den Ram, een typische ster van de tweede grootte.
De smalle sikkel der aankomende maan kan
dienst doen om gemakkelijk de omstaande sterren
te vinden. Men bedenke echter, dat de maan
Het Huys Ten Donck, kort vóór de afbraak in
1746, gezien vanuit het Noordwesten
^'SÜticrkirii, l£jZ. El,.j
150
snel door de sterrenbeelden loopt en b.v. den
lsten April nog beneden Mercurius, maar aan den
avond van den 3den reeds boven Mars staat.
De binnenplaneten vertoonen schijngestalten, en
zoo heeft Mercurius op 2 April, in den kijker, on
geveer den vorm van de maan bij eerste kwartier.
mars
\U
a
RAM\
V
MERCURIUS
VENUS
Mercurius in, bij welke samenstand Mercurius
bijna vier graden noordelijk van Venus staat.
Mercurius is de kleinste der planeten en staat het
dichtst bij de zon. De middellijn bedraagt 4800
K.M., de zonsafstand 58 millioen K.M. en de om
loopstijd 88 dagen. Daar de aarde zich ook be
weegt, wil dit laatste niet zeggen, dat wij Mer
curius na 88 dagen weer in dezelfde positie ten
opzichte van de zon zien. Dit is eerst het geval
na 116 dagen. De stand van de wentelingsas en de
rotatieduur zijn niet met zekerheid bekend. De
Mercurius-as helt waarschijnlijk stérk op het
baanvlak en de rotatieduur en omloopstijd zijn
waarschijnlijk gelijk. Is dit laatste juist, dan keert
de planeet steeds dezelfde zijde naar de zon.
De i
de i
i de planeten
De zon treedt 20 April in het teeken Stier, staat
dan in het sterrenbeeld Ram.
Het eerste kwartier der maan van 7 April staat
in de Tweelingen, de volle maan van 14 April in
de Maagd.
Me r c u r i u s, aanvankelijk recht-, daarna terug
loopend in den Ram, komt 2 April in grootste
oostelijke elongatie, afstand 19°. 8 April is de
planeet in samenstand met Venus, 4° noord. 21
April is Merc, in benedenconjunctie met de zon.
Venus, rechtloopend in Ram en Stier is een
schitterende avondster. Aanvankelijk gaat de
planeet een uur, aan het eind der maand twee
uren na de zon onder.
Mars, rechtloopend in Ram en Stier, is weinig
helder en gaat te half tien onder.
Jupiter, rechtloopend in den Waterman, is
een in helderheid toenemende morgenster en
komt aanvankelijk één, later twee uren voor de
zon op.
Saturnus staat in de Visschen en is wegens
de nabijheid der zon, niet zichtbaar.
Dr Hermann Friedrich Kohlbrügge (1803-1875)
door Dr H. KAAJAN
Kohlbrügge een probleem?
Van Dr H. F. Kohlbrügge is een bijzonder
krachtige, zij het zeer eigenaardige, invloed
uitgegaan in Nederland, Duitschland, Zwitserland,
Oostenrijk en zelfs in Amerika.
Volgens Dr Haitjema kreeg, dank zij den invloed
van Dr Karl Barth, Kohlbrügge weder een
actualiteit als nooit te voren.
Kohlbrügge was een markante persoonlijkheid, die
aantrok of afstiet op buitengewone wijze.
Volgens Dr Ad. Zdhn, een van zijn opvolgers,
heeft Kohlbrügge geen bijzondere beschouwingen
gehad.
Maakt men echter studie van dezen man Gods,
dan vindt men wel degelijk eenige eigenaardige
voorstellingen der waarheid bij hem.
Zijn eere was: een prediker van de gerechtigheid
des geloofs te zijn. Zelf was Kohlbrügge van
meening, dat hy zuiver Gereformeerd was. Op dit
punt was hij zelf uiterst gevoelig. Niets griefde
hem meer dan de beschuldiging, dat hij onrecht
zinnig zou zijn.
Over hem is het oordeel steeds uiteenloopend ge
weest. Volgens Da Costa had Kohlbrügge iets
demagogisch.
Een ander schrijft: „Kohlbrügge was een zeer
markante maar daardoor een hoekige persoonlijk
heid."
Toen Willem de Clercq, de bekende improvisator
van Da Costa, Kohlbrügge voor 't eerst hoorde,
schreef hij in zijn dagboek: „Aan kracht ontbrak
het niet of aan welsprekendheid, doch het was
eene populaire welsprekendheid, geheel oud-Tes-
tamentisch; het donderen van den profeet en niet
het suizen van den zachten wind." Later schreef hij
in zijn dagboek:
„Er mogen dan nuances zijn, maar Kohlbrügge is
toch waarlijk een lief broeder, innig geestelijk in
het aangrijpen en doordringen der zaak." Nog
later schreef hij: „Met de denkbeelden van Kohl
brügge ben ik nog steeds worstelende. Is hij vriend
of vijand? Leidsman ten hemel of dweper?" En
Dr H. F, Kohlbrügge
deze tusschen Da Costa en Kohlbrügge zoo ge
slingerde man schreef kort voor zijn dood:
„Van den eenen kant (dien van Da Costa), alle
mijne sympathieën, inzichten, herinneringen, hoop
en gebed; van den anderen kant (Kohlbrügge), de
konsekwentie van een beginsel, streng doorgedre
ven, één punt alles beheerschende. Ik kan het niet
beslissen, en voel beide kanten- scherp."
Dr A. Kuyper heeft Ds Kohlbrügge steeds uitbun-
dig geprezen. Hij heette hem een „uitnemenden
kerkleeraar, dien we hebben liefgehad en nog lief
hebben na zijn dood, een rechtvaardige in zijn
geslachten, een prediker der gerechtigheid."
Onder zijn predikatiën," zegt Dr A. Kuyper, waren
meesterstukken van den eersten rang, vol gloed
en spierkracht, rijk aan Geestesbezieling en ver
troosting."
Scherper over Kohlbrügge oordeelt Dr L. H. Wa
genaar. Hij zegt: „Kohlbrügge was een kweeke-
ling der beproeving; en overmachtige tegenwer
king vormt harde karakters." En dan: „Zijn stelsel
bevat zeer veel waarheid, maar is toch onwaar,
omdat het overdreven en eenzijdig is."
Dr S. D. van Veen schrijft: „Het leerstuk der
heiligmaking kwam bij Kohlbrügge niet tot zijn
volle recht. Ook op ander gebied kleefden dwa
lingen hem aan. Daarvan schijnt hij zich niet
bewust te zijn geweest. Hij meende zuiver Gere
formeerd te zijn.Naar zijn oordeel was niemand
goed Gereformeerd, die het niet met hem een„
was. Dit mag echter niet aan hoogmoed worden
toegeschreven, maar lag in de lijn zijner beginse
len en is te verklaren uit zijn gansche persoon
lijkheid."
Dr Th. L. Haitjema zegt van Kohlbrügge: „Nu
eens werd aan Kohlbrügge verweten, dat hij de
volmaaktheid dreef, dan weer, dat hij Antinomiaan
was." Hij spreekt van een „tegenstrijdigheid in de
verwijten, die men tegen Kohlbrügge's leer richt."
Volgens Haitjema zijn er heel wat latere vereer
ders van Kohlbrügge, zoogenaamde Kohlbrüg-
gianen, „die maar al te gemakkelijk ons den weg
afsluiten tot het rechte verstand van den echten
Kohlbrügge." Kohlbrügge had niet de bedoeling
om in het bepaalde accent van zijn optreden het
heele Evangelie te leggen, maar wel: de kern van
het Evangelie, de vergeving der zonden, die in
het geloof des zondaars deel wordt."
Zoo schrijft Dr K. H. Miskotte, dat hij zich in
het geheel niet kan vinden in Kohlbrügge's be
kende philippica tegen Brummelkamp en zijn be
stempelen van de gescheiden Kerken met den
naam secte.
Mejuffrouw M. E. Kluit zegt: „Kohlbrügge hand
haafde met onverbiddelijke strengheid ook in het
verlossingsstadium de almacht en alkracht Gods
en de diepe onbekwaamheid, het grondeloos on
vermogen des menschen, die ook zijn heiligmaking
geheel uit Gods hand moest aannemen."
Dr J. van Lonkhuyzen, die een uitvoerige disser
tatie aan Kohlbrügge en zijn prediking gewijd
heeft en hem woorden van critiek niet heeft ge
spaard, schrijft: „Maar dit bizondere en eenzijdige
daargelaten, erkennen wij met beslistheid Kohl
brügge's verdienste voor het Gereformeerde volk
van Nederland in de Réveil der 19de eeuw. Met
nieuwen gloed heeft hij vele reformatorische waar
heden weer doen schitteren, die nog wel onder
de eenvoudigen in den lande bewaard waren ge
bleven, maar die in haar kracht, haar troost,
haar rijkdom niet meer verstaan werden."
Ds H. van Druten, Hervormd predikant te Rijns-
burg, zegt in zijn werkje over Kohlbrügge: „Ook
door mannen als Kohlbrügge, al maakt hij zich
nu en dan eens schuldig aan ietwat forsch over-
buigen naar een enkelen kant der waarheid, wor
den de muren van het Godsgebouw opgetrokken."
Dr J. C. S. Locher, thans Ned. Hervormd predi
kant te Leiden, schrijft in zijn Toelichting en Ver
weer (1908)„Wij meenen dan ook te hebben
aangetoond, dat Kohlbrügge niet buiten de lijn
onzer Belijdenisschriften gegaan is, wanneer men
heim slechts juist verstaat en niet enkele gezegden
op zichzelf plaatst, buiten het verband scheurt en
van het licht berooft, dat andere plaatsen er op
doen vallen. Het heerlijke, troostrijke dier Waar
heid word door Van Lonkhuyzen miskend en
verzwakt. Een valsch licht wordt er op geworpen.
Dat konden wij niet dulden."
En in zijn Kohlbrügge en de Afscheiding (1934)',
schrijft Dr Locher: „Kohlbrügge is iemand die
zichzelf als vleesch kent, die Gods Woord, Zijne
orde handhaaft tegen zichzelf in de eerste plaats,
die roemt, niet in den vromen mensch, maar in de
heerlijkheid Gods van Christus. Dat is de hoofd
zaak, ook voor kerkelijke zaken."
Dr. W. J. de Wilde, Ned. Hervormd predikant
te 's-Gravenhage, zegt: „Wat Kohlbrügge's dog
matische opvattingen betreft, daarin komt telkens
de leer der heiligmaking ter sprake Hij is in
voortdurende bestrijding van wat men over 't al
gemeen in zijn tyd en van wat hij zelf in de
periode vóór 1833 onder heiligmaking verstond.
En nu heeft men merkwaardiger wijze Kohlbrügge
aan den eenen kant beschuldigd van „antinomia-
nisme" en aan den anderen kant van de tegen
overgestelde ketterij „perfectionisme".... Niet
zacht pakt Kohlbrügge de valsche heiligingsleer
aan.... Volgens Dr Kuyper was Kohlbrügge een
van de grootste gestalten van de mannen van het
réveil."
Volgens Dr O. Noordmans was Kohlbrügge
„een oecumenische geest". Partijman wilde hy
niet zijn. Zijn theologie is vóór alles theologie des
geloofs.
1G1