BOVEN-HAROINXVEID
ten dienste van de lezers der Vijf Samen
werkende Christelijke Dagbladen.
Voorwaarden:
1 De Ruilbeurs bepaalt de waarde der bons en
plaatjes.
2 Tot 500 pt. betaalt U 15 ct. tot 1000 pt. 20 ct
(aan postzegels).
3 Is het gevraagde niet in voorraad, dan leest
U het antwoord in het Zondagsblad.
4 Van éér soort mag niet meer dan tot een
waarde van 500 pt. per maand aangevraagd
worden.
5 Teveel gestuurde punten kunnen geboekt blij
ven tot een volgende zending.
6 Van het puntenaantal dat U stuurt, wordt door
de Ruilbeurs 5 pet. afgetrokken.
7 Vraagt U van een album speciale nummers,
M. B. te Vlaardingen. Saldo 1032 pt. 100 Rivieren
genoteerd.
M. B. te Eindhoven. Dank u!
Mej. S. L. te Oud-Beyerland. 94 D. E. genoteerd.
Scholten 10 pt. H. en S. worden nu niet gevraagd.
W. B. te Vlaardingen. U hebt ze nu wel ontvangen?
J. H. te Ridderkerk. Wilt u een advertentie a
20 cent?
K. te Ooltgensplaat. Alles is verzonden.
Dames R. te Driebergen. U krijgt voor die Smith-
plaatjes 90 D. E.
P. M. G. te Stevensweert. 52 Rivieren genoteerd.
Albumruil
De Ruilbeurs heeft de volgende albums te koop:
Verkade: Cactussen, Vetplanten, Paddenstoelen,
Bloemen en haar Vrienden, Zeewater Aq. en
Terarium.
Pette: Cactussen.
Dobbelman: Japan.
Paul Kaiser: Twee Zwervers door de groote
wereld.
Compleet vanaf 0.751.50 franco huis.
Postadres:
DE RUILBEURS, HARDINXVELD
Voorloopig mogen geen Klok-bons aangevraagd
worden.
De waarde der bons is als volgt: Buss ink 8, Coe-
lingh 3, D-E 6, v. Delft plaatjes 10, Dobbelman 4,
H-O 6, Droste 20, Hagzegels 10, Hille 8, Holl. Zw.
Weegsch. 3, Paul Kaiser 6, Klaverblad 5, Klok-
zeep 15, Kwatta 3. Lever's zeep 20, van Nelle 4.
Patria 10, Pette 6, Pleines 3, Rademaker 3,
Sickesz 3, Verkade 4, Rivieren 4, Wascholine 2.
Wie helpt aan: v. Rossum, Kwatta winkelierstroo-
ken, Haas en Van Brero, Oranje Stamboom bons,
Scholten.
Verder nemen we aan: Pleines duifmerken, Sodex
bons, Era, Everlasting, Hapé, Van der Sluys,
Stark, Scholten, IJzendyk, Vergulde Hand,
Kanis en Gunnink punten. Winkeliersbons van
Sickesz, Pax.
Kan iemand ons helpen aan bons van H. Smith te
Groningen, voor het album „Voetbalglorie" door
Han Hollander?
CORRESPONDENTIE:
J. v. d. M. te Maasdijk. U kreeg 56 Hille. De Paula-
bons waren waardeloos.
P v. E. te Gouda. 123 Vim genoteerd. U stuurde
122 verloopen Paula-bons zie art. 2, zendt u nog
20 cent?
J. H. te Vlaardingen. U zondt 217 pt. Porto was
niet ingesloten.
R. J. M. te Brunssum. U krijgt nu totaal 400 -f 157
Rivieren. Wil s.v.p. porto zenden.
J. J. te Hank. U moogt zooveel Rivieren-bons zen
den als u wilt Wat waardeloos was kwam retour.
EEN van onze deelnemers vraagt naar de be-
teekenis van de perforatie in den vorm van
een driehoek in verschillende zegels van Hon
garije.
Waar er allicht meerdere verzamelaars zijn die dit
zal interesseeren, laten we volgen wat we hier
over konden vinden.
De officieele verklaring van de Hongaarsche Pos
terijen is aldus:
Tijdens de inflatie kochten speculanten van som
mige waarden bijna de geheele oplaag op, zoodat
er voor het niet-verzamelende publiek niets meer
overbleef. Omdat de posterijen meenden, dat der
gelijke geperforeerde zegels niet voor verzame
laars in aanmerking kwamen, liet zij de aan de
gewone kantoren verkochte vellen van de drie
hoeks-perforatie voorzien. Aan het verzamelaars-
loket, waar de Hongaarsche zegels slechts met een
opslag verkrijgbaar zijn, werden ongeperforeerde
vellen verstrekt. Men koos de eenvoudige ken
merking met drie gaatjes om deze zegels niet als
afwijkingen te doen beschouwen, omdat deze per
foratie gemakkelijk zelf aan te brengen was.
Gedurende 2y2 jaar is deze maatregel volge
houden. In totaal werden een honderdtal verschil
lende zegels op deze wijze uitgegeven.
NIEUWE UITGIFTEN
Hieronder een afbeelding van de in een van ue
vorige nummers beschreven weldadigheidszegels
van Danzig.
BELGIE.
Hier verscheen een zegelvelletje in de waarde van
frs 2.45 met een toeslag van 7.45 bruinlila. De
toeslag is bestemd voor een op te richten monu
ment ter eere van wijlen Koning Albert. Binnen
kort hopen we een afbeelding van dit velletje op
te nemen.
Verder verschenen hier een drietal nieuwe pak-
ketpost-zegels met een waarde-opdruk van: 5
francs op 3 frs 50 donkergroen, 5 francs op 4 frs 50
lila, 6 francs op 5 frs 50 roodbruin.
EGYPTE
Ter gelegenheid van het te Caïro gehouden radio-
congres verschenen een drietal frankeerzegels in
de waarden: 5 m. roodbruin, 15 m. donkerviolet,
20 m. blauw.
CORRESPONDENTIE
C. B., Leerdam. U is ingeschreven onder no 119.
A. C. H., Bruinisse. U is ingeschreven onder no 120
A. K. G. Sliedrecht. U is ingeschreven onder no 121
No 94. Wacht u nog maar even met het inplakken
van de genoemde zegels. Momenteel zijn er meer
dan genoeg voorhanden.
No 77. De volgorde verspringt telkens, zoodat ieder
op zijn beurt no 1 wordt. Nu was u no 4, de vol
gende keer no 3, enz.
No 88. Wij zouden gaarne aan uw verzoek vol
doen, maar u is de eenige in A.
No 115. Drukwerk moet open verzonden worden,
en waar een boekje met zegels toch altijd eenige
waarde heeft, moeten wij u ten sterkste
ontraden dit als drukwerk te verzenden. Het
zal nog wel eenigen tijd duren voor u het boekje
terug ontvangt.
WAARDEOPGAVEN VAN ONTVANGEN
BOEKJES
Boekjes ontvangen van: No 2 620.50; No 63 426.65;
No 33 64.45 No 46 18.80 24.25; No 47 33.65;
No 83 66.90; No 82 494.75 488.25; No 52 48.40
38.90 35.35 29.50 32.55; No. 95 143.95
-f 157.10; No 7 94.40 -f 20.25 19.35 73.25
42.90 48.20 34.15 27.90 99.35; No 67
45.95 49.45.
In de week van 22 t.e.m. 28 Maart hebben we ont
vangen: van No 47 2 boekjes, van No 36 5 boek
jes, van No 94 1 boekje, van No 77 1 boekje, van
No. 110 1 bpekje, van No. 22 1 boekje, van No. 92 2
boekjes, van No 19 2 boekjes, van No 8 1 boekje.
Ons postadres is: Postzegelruilbeurs. Voorstraat
166 zwart, Dordrecht.
Wij zien: Kohlbrügge is in zeker opzicht een pro
bleem en daarom nadere bestudeering meer dan
waard. Ook was hij een geleerd man. In de Se
mitische taalwetenschap was hij zeer bedreven en
ook kende hij Arabisch, Chaldeesch, Samari-
taansch en Syrisch. Een professoralen katheder
had hy dubbel en dwars verdiend.
Kohlbrügge schatte den Heidelbergschen Catechis
mus zeer hoog en een zijner laatste woorden was:
„De Heidelberger! De eenvoudige Heidelberger
Houdt daaraan vast, kinderen!"
Over dezen Kohlbrügge zullen we vertellen, zijn
geschiedenis en zijn leer. Van dezen man Gods
te lezen is loonend en uiterst leerzaam. We zullen
trachten hem zooveel mogelijk recht te doen.
Kohlbrügge was een profeten-figuur, man van zijn
tijd en tegelijkertijd zijn tijd vooruit. Hij moge in
zekeren zin een probleem zijn, maar een sympa-
thetisch indringen in Kohlbrügge's gedachten-
wereld kan den weg wijzen.
De tijd van Kohlbrügge
Een man, die van 1803 tot 1875 geleefd heeft, is
getuige geweest niet van een stille eeuw, maar
van een eeuw van bange worsteling. De negen
tiende eeuw was een van elkaar bestrijdende
geesten.
Het begin dezer eeuw kenmerkte zich door een
dweepen met verlichting, vrijzinnigheid en ver
draagzaamheid. Een slap conservatief liberalisme
gaf den toon aan. Hier heerscht een oppervlakkig
supranaturalisme. Natuurlijk, de bekrompenheid
onzer Gereformeerde Vaderen schuwde men. De
oude Gereformeerde schrijvers vonden nog lezers
by het eenvoudige volk van God, vooral in het
midden des lands, maar meestal glimlachte men
om dat domme, achterlijke volkje en heette het
straks smalend „de nachtschool".
Men geloofde aan God, deugd en onsterfelijkheid,
maar inzonderheid aan eigen voortreffelijkheid. De
levensleuze was: „De mensch is een voortreffelijk
wezen". De Gereformeerde Religie moest plaat3
maken voor een Protestantisme, dat alle gezindten
omvatten en zou vereenigen wat verstandig en
braaf was. Tegen alle formulier-rechtzinnigheid
werd gewaarschuwd. Men gevoelde zich bij uitstek
veilig op den middenweg. Men had gebroken m?t
wat men oudwijfsche fabelen heette. Feitelijk kon
men niet begrijpen, dat er nog altijd duisterlinger.
waren, die geloofden in de Drie-Eenheid, de God
heid van Christus, in de verlossing door Zijn bloed
en in de wonderen van den Bijbel, die immers in
strijd kwamen met de grondstellingen der gezonde
rede. Met innerlijk genoegen zong men Gezang 53:
Mijn God! wat ooit in mij verdoov',
Dat ik altijd aan U geloof,
-Aan deugd en eeuwig leven.
Willen wij Kohlbrügge eenigszins verstaan, dan
moeten wij den boven geschetsten tijd goed in het
oog vatten.
Dr Kohlbrügge behoorde aanvankelijk tot de zoo
genaamd Hersteld-Luthersche Kerk te Amsterdam
een gemeente aan die der Laodicenzen gelijk. Men
ging er met de neologische stroomingen mee. Van
het echte Lutheranisme vond Kohlbrügge in zyn
Kerk bitter weinig terug. Naar den geest van den
tijd sprak men veel van zedelijke verbetering en
volmaking.
Na zijn afzetting als proponent en hulpprediker
aldaar deed hij stappen om toegelaten te worden
tot de Hervormde Kerk. Noch te Amsterdam noen
te Utrecht slaagde hij daarin. Maar ook de Her
vormde Kerk stond, zooals men weet, in die dagen
niet op hoog peil.
Ook met het Réveil kwam Kohlbrügge in nauw
contact. Het Réveil in Nederland wilde terugkee-
ren tot de oude waarheid, met verwerping van de
verlichting als logen.
De „voorlooper" van het Réveil was Ds N i c o-
laas Schotsman (17541822).
De „ijsbreker" van het Réveil was B i 1 d e rd ij k,
bij wien wijsbegeerte en godsdienst samenvielen.
Er is een lijn van Bilderdijk naar Kohlbrügge. Dr
Haitjema zegt: „In meer dan één opzicht geldt
inderdaad, dat de profeten-mantel van den grijzen
Bilderdijk straks op den vurigen Kohlbrügge ge
vallen is. Hun beider levenshartstocht was: den
nietigen, zondigen mensch in relatie te stellen met
den heiligen, levenden God, Die oordeelt èn be
houdt, ja door Zijn gericht henen met Zichzelven
verzoent."
De „held" van het Réveil was Da C o s t a, met
minder vermaard dan Bilderdijk, eerst diens gees
telijke zoon, straks zijn medestander.
Dit Réveil telde voorts nog tal van beteekenis-
volle mannen, met wie Bilderdijk aanvankelijk in
nauwe relatie stond. Kohlbrügge verkeerde veel
in hun kring. Hij was bevriend met Da Costa en
Capadose, kende Koenen en maakte gaandeweg
ook nader met De Clercq, Messchert, de Westen
dorpen, Henri Gildemeester en anderen kennis.
Met Baron Twent van Rozenburg was hij zelfs
zeer bevriend.
Bleef Bilderdijk tot zijn dood toe de geweldige
aanvaller op den geest van verlichting, rede-ver-
hcer'.ijking en revolutie, Kohlbrügge werd weldra
de heftige aanvaller op Réveil en Afscheiding.
Ja, ook met de Afscheiding kwam Kohlbrügge in
contact. Hoewel hij oorspronkelijk met Ds H. de
Cock van Ulrum sympathiseerde en daarvan ook
onbetwistbare blijken gaf, bracht Kohlbrügge's
passieve levenshouding hem later juist met de Af
scheiding in conflict. Zoowel in het heiligmakings-
dryven van het Nederlandsche Réveil, als in net
streven der Afscheiding zag Kohlbrügge eigenwil
lige godsdienst .waarbij God niet komt tot Zijn eer.
In deze fel-bewogen tijd heeft Kohlbrügge du3
krachtig en zelfs hartstochtelijk medegeleefd met
al de roerselen op religieus terrein. Er was wis
selwerking tusschen Kohlbrügge en zijn gewel
digen tijd.
162
t>E LIJDENDE KONING
Is dat een koning, die zyn hand
Niet opheft in den rossen brand
Van wilde vijandschap en nijd,
Maar als een machtelooze lijdt?
Is dat een Koning, die zijn bloed
Verzetteloos vergieten doet,
En onder 's vijands wreede haat
Stil als een lam ter slachting gaat?
Is deze fel-geplaagde mensch
Een Koning naar myn zielewensch?
En moet ik knielen voor een vorst,
Die zulk een leed geduldig torst?
Is dato ja, Gy zijt het, Heer'!
Een Koning, Dien ik knielend eer,
Omdat Gy, Heiland, als een vorst
Des Satans macht bekampen dorst.
Welk aardsche Koning is gelijk
Aan U, Die uit Uw hemelrijk
Ter aarde kwaamt, en met Uw dood
Uw volk het eeuwig leven bood?
Heer', neem my op Uw kruisweg mee,
Met myn ellendigheid en wee,
En doe my door gena verstaan,
Dat Gy voor my aan 't kruis woudt gaan.
Dat Gij, o Koning, hebt geleên,
Opdat Uw volk, op zyn gebeên,
Verlost word' uit het zondeslijk,
En plaats krijg' in Uw Koninkrijk.
A. VAN ATTEN
Haar boodschappen haalde ze altijd by z'n con
current op de hoek. Was nog zoo'n beetje familie.
Goed, moest ze zelf weten, maar ze moest hem
ook niet voor voetveeg gebruiken.
Wat ze echter gisteren had uitgehaald, had de
emmer doen overloopen.
Daar komt ze me met d'r strakke gezicht de zaak
binnen, een tasch boodschappen aan d'r arm bij
z'n concurrent gehaald en vraagt dan zoo
heel gewoontjes, of hij haar niet eventjes kon
helpen met d'r koffieboonen: d'r molen was stuk
en ja, 't was voor hem toch een kleine moeite, of
hy ze niet even voor d'r malen wou.
Hij had toen van alles willen zeggen, maar hij zei
natuurlijk niets: hij kende haar scherpe tong, die
achter z'n rug kwaad zou spreken. Hij deed daar
om, wat ze vroeg, ook al omdat nog meer klanten
in den winkel stonden
Maar een brandende wrevel was in hem op
gekropt: Hij moest een knechtje wezen! Hy,
Janszen, die in verschillende artikelen grossierde,
bestuurslid van de Middenstandsvereeniging, een
man, waar een opgevoed mensch Menéér Janszen
tegen zei, kortom een man met een gepast gevoel
van eigenwaarde.
Je zou, je zouOch ja, wat zou je eigenlijk?
En in het hoofd van den beleedigden winkelier
warrelden allerlei wraakzuchtige fantasiebeelden
rond. Hóe moest hy het haar eens betaald zetten!
En toen 's avonds z'n vrouw al lang sliep, lag hij
nog rondwoelend het eene plan na het andere te
bedenken en te verwerpen.
Al honderdmaal had hy zich in 't sigaren-
zaakje van juffrouw Bogaars zien staan. Goed,
daar stond hij danDaar kwam juffrouw
Bogaars binnen. Of het kon ook haar man zijn.
Die was kleermaker maar hielp ook wel eens in
het winkeltje. Maar nee, hij zou gaan, als hij
juffrouw Bogaars thuis wist. Dus daar kwam ze
dan. Hij had een kistje sigaren onder z'n arm,
verpakt en wel. En dan zou hij zoo droogj-j
vragen: „Juffrouw, hebt u niet zoo'n doosje
reclamelucifers voor me?"
Wat zou ze dan
Of anders: hij ging naar boven, naar den kleer
maker. Hij had een groote cartonnen doos by zich.
Hij zag Bogaars al verwonderd over z'n bril
kijken. Dan zou hij de doos opendoen en er een
costuum uithalen. Een nieuw confectiepakje. Eu
dan zou hy zoo droogjesweg vragen, of Bogaars
daar de knoopen eens van vast kon zettenEn
als Bogaars het dan niet begreep, zou hy vertellen
van de koffieboonen
Of anders: hij zou z'n loopjongen sturen en laten
vragen, hoe het met de koffiemolen ging
OfMaar langzaam dommelde Janszen in en
had vele droomen, waarvan de laatste even voor
z'n wakker worden in herinnering bleef
Juffrouw Bogaars kwam z'n zaak binnen.
Het was nog z'n oude winkeltje van tien jaar
geleden. De doos met z'n confectiepakje droeg ze
styf onder den arm. Dan haalde ze wat uit haar
boodschappentasch: een pak koffie en een groot
pak lucifers. Ze zei niets maar wees met een
lange vinger naar de koffie. Dan ging hy malen.
Dat was met twee keer draaien ineens klaar.
Wacht! Hij zou ze even nemen!
Hij greep een handvol zout en wilde dat in de
gemalen koffie gooien. Maar dan parelde plotseling
het zweet op z'n voorhoofd. Hij zag op en keek in
de stekende oogjes van juffrouw Bogaars.
Hij wou een verontschuldiging stamelen maar z'n
tong was styf
Toen werd hy wakker.
Z'n oogen uitwrijvend in de prozaïsche nuchter
heid van het grauwe morgenlicht, vond Janszen
z'n wraakzuchtige droomfantasieën nu toch wel
wat ridicuul en toen hij aan 't ontbijt z'n droom
vertelde, moest z'n vrouw er hartelijk om lachen.
Vijfjarig Jantje had met groote oogen zitten
luisteren en zei toen:
„Smaakt dat raar, Pa, zout in de koffie?", waarop
er nog harder gelachen werd.
„Mensch van Bogaars is stout", zei hij een uur
later tegen z'n teddybeer, maar jammer genoeg
hoorden z'n vader en moeder dat niet.
's Maandagsavonds daarop, stond Janszen stroop
af te wegen, toen juffrouw Bogaars binnenkwam.
Juist stond Jantje voor de glazen deur met net
gordijntje te kijken, de deur, waarmee je uit de
zaak in de gang kwam. Jantje mocht daar niet
komen, maar hij had kans gezien te ontsnappen.
Hy zag juffrouw Bogaars binnenkomen. „Moe!"
De roem van Hollands bollenvelden
riep hij met z'n hooge stemmetje, „moe, kom es
kijken!" Moe kwam niet. Die was heelemaal
achter in de keuken.
Het rimpelde boven Pa's neus, maar hy durfde
niet opkijken van de stroopkan op de weegschaal.
Toen weer het hooge stemmetje: „Moe, daar is net
mensch van Bogaars!"
Jansen voelde zich warm worden, keek schichtig
even naar het „mensch". Dat stond met een stra<£
gezicht naar een oude reclameplaat te turen.
Ze moest het vast gehoord hebben. Dan, het
stemmetje heel hoog: „Moe, gaat Pa nou koffie
malen voor het mensch van Bogaars en doet Pa
er dan écht zout bij?"
Juist even te laat kwam Moe aanhollen, sleepte
Jantje weg, die een keel opzette als een varken.
Toen het meisje met de stroopkan weg was, vroeg
juffrouw Bogaars om tien gaspenningen.
,,'t Zijn de laatste, die ik haal Janszen."
„O, juist.... eh.zóó...." zei Janszen wat
verward.
„Nee, het is niet hier of daar om hoor, zei zo
venijnig, maar we kry'gen nu metergas."
Een der volgende Zondagen is Cor by
Wims ouders. Ze lijkt stil en neer
slachtig. Na kerktijd loopen ze samen
een eindje rond. Nu praat ze wel. En
bijzonder hartelijk. Soms is ze afge
trokken. Maar even later doet ze weer
haar best. Ze houdt Wims arm stevig
vast. Hij vindt het prettig, dat ze zoo
aanhankelijk is, maar is onrustig door
het vreemde van haar doen.
Thuis heeft ze moeilijkheden gehad.
Vader en moeder kregen een brief
van de poeslieve tante, waarin ze
schreef over dien werkloozen school
meester, dat boerekereltje. Is dat nu
een partij ^oor de dochter van een
postdirecteur?
Vader informeert bij Cor naar de re
sultaten van Wims laatste sollicitatie.
„Nog niets van gehoord? Dan is liet
natuurlijk mis. Dat kan zoo niet
blijven."
„Nee, dat kan het niet. Maar hy zoekt
wat anders. Slaagt hij daar in, dan gaat
hij van 't onderwijs af."
„Laat hij zijn vader maar helpen en
boer worden."
„En ik later boerin," lacht Cor.
„Natuurlijk niet."
„Wat dan?"
„Je moet dien jongen laten loopen."
Cor kijkt een oogenblik verbaasd.
Dan zegt ze nadrukkelijk: „Dat doe ik
nooit."
„Niet?"
„Nee, nooit."
„Ben je daar zoo zeker van?"
„Daar ben ik absoluut zeker van."
„Luister eens en gebruik je verstand.
Zoolang hij buiten betrekking blijft,
kan er van trouwen niets komen."
,,'t Heeft geen haast."
„Goed. Veronderstel, dat hij een of
andere betrekking vindt, dat jullie
trouwen en hij dan weer zonder komt,
wat dan?"
„Dan zullen we samen met vereende
krachten ons daar doorheen werken."
„Ben je zeker, dat je daar in slagen
zult?"
„Zeker? Zeker zijn we van geen enkel
ding. We zijn geen uur van de dag
zeker van ons leven!"
Ze valt haar vader aan met zyn eigen
woorden, zooals ze al meer gedaan
heeft. „Natuurlijk zal het ons gegëven
moeten worden, anders kunnen we
niets."
„Kind, misbruik die woorden niet. Je
begrijpt ze niet, dat blijkt uit je
spreken."
Tegenover haar voelt vader zich zwak.
Zijn dochter is krachtiger dan hy. Zijn
machteloosheid maakt hem kregel. Zij
staat daar maar onverzettelijk als de
vleeschgeworden vastbaradenheid.
Maar ze heeft het niet zoo gemakkelijk
als het lijkt.
Vader staakt zijn poging. Hij kijkt wat
hulpeloos. En dat juist blijft haar
hinderen. Het is niet mooi van me,
denkt ze, vader zoo te bestoken, hy
bedoelt het goed. Maar zij bedoelt het
zelf ook goed. Ze kan Wim niet los-
la'.en.Samen met hem wil ze de levens
strijd aanvaarden, schouder aan
schouder en hart aan hart. Maar haar
ouders wil ze ook behouden. Misschien
komt er spoedig uitkomst. Daar zal
ze om bidden. Ja, dat zal ze doen. En
met Wim overleg plegen.
„Heb je nog niets gehoord van je
sollicitatie?" vraagt ze die Zondagmid
dag op de wandeling.
„Ze hebben niets van zich laten hoo-
ren," antwoordt hy en hapert dan
even. „Maar ze plaatsten een adver
tentie met de mededeeling aan alle
sollicitanten, dat in de vacature voor
zien is. Ze hebben dus een ander be
noemd."
„Och! Wat jammer. Hoe komt dat zoo.
denk je?"
„Ik begrijp er niets van Ik weet niet,
wat daar achter zit. Het hoofd deed
wel geheimzinnig, maar de bestuurs
leden leken allen op mijn hand. Ik
zoek nu maar wat anders."
,.'t Is te hopen, dat je gauw slaagt."
„Dat is zeker te hopen."
„We moeten er om bidden, Wim."
„Er om bidden," peinst hij hardop.
„Ja zeker, Bidt en werkt, zegt die oude
spreuk."
„Ja, je hebt gelyk. We moeten bid
den." Zijn hart wordt week. „Wil jij
voor me bidden?"
„Dat doe ik toch iedere dag! We zullen
samen bidden en samen ons door alle
bezwaren heen werken."
Wim voelt plotseling, hoe rijk hij is.
Wat kan hem op 't oogenblik de pol
der schelen? Het dorp, de boeremen-
schen? Hij is rijk in het bezit van
haar. Met zulk een steun naast zich is
de toekomst ineens niet zoo bezwaar
lijk meer.
Hun afscheid is vanavond hartelijker
dan anders, dieper, inniger.
XVIII.
Als de zes weken voorbij zijn, wacht
boer Brandwijk nog een week en gaat
dan naar „Licht en Schaduw".
Maar 't is een vergeefsche tocht.
Hij wordt te woord gestaan door een
kordaat oud heertje, die hem kort en
militair toebijt: „Mijn zoon is getrouwd
en woont hier niet meer. Hij wist, dat
je komen zou en daarom is hij zoo
goed geweest te beloven, aanstaande
Zaterdagmiddag tusschen vier en vijf
uur hier te zijn. Wil je dan maar
terug komen?"
Hij doet een stap terug en tegelijk de
deur al half dicht.
Dat bevalt Brandwijk volstrekt niet.
„Mijnheer, mag ik u beleefd opmer
ken, dat ik niet loop te bedelen? Ik
ben een fatsoenlijk mensch en wil als
fatsoenlijk mensch behandeld worden."
„Behandel ik u dan niet fatsoenlijk?"
De toon, waarop deze vraag gesteld
werd, ligt een halve octaaf beneden
de hoogte van de vorige woorden.
„Het is maar erg op het kantje," ant
woordt Brandwijk droog.
„Kunt u Zaterdag?"
-„Tusschen vier en vijf heel moeilijk.
De beesten moeten gemolken worden.
Kan het niet om zes uur?"
„Goed, zes uur dan. Goeien dag."
Mijnheer Van Lode knikt, doet twee
pasjes achteruit en sluit de deur.
Karei heeft in tusschen vertrouwelijk
advies gevraagd bij een bevriend ad
vocaat.
,,'t Is zoo lang geleden", heeft Karei
gezegd.
„Dat doet niet ter zake. 't Gaat om de
vraag of u schuldig staat en of zulks
bewezen kan worden."
„Bewijzen zal moeilijk gaan, maar de
mogelijkheid ontkennen eveneens".
„Zoo is het. Hij kan een aanklacht in
dienen, teneinde een gerechtelijk on
derzoek uit te lokken en daaraan ver
binden een eisch tot schadeloosstel
ling. Leidt de aanklacht tot een
vonnis, dan volgt daarop hoogstwaar
schijnlijk een veroordeeling tot ver
goeding van schade."
„Dat laatste heb ik liever dan een
„Dat kan niet, tenzij u vrijwillig een
bedrag betaalt in overleg met die
Brandwijk."
„Wat adviseert u?"
(Wordt vervolgd)
149