NEDERLANDSUID-AFRIKA-NUMMER van 3e Vijf Samenwerkende CKristelijtëe Dagbladen 31 MAART 1938 BLZ. 8 Het is een onbezorgd volkje met weinig verant woordelijkheidsgevoel. De gelen of Indiërs verschaffen ten slotte de vierde tint op de bonte kleurenstaalkaart der Zuid-Afri kaanse samenleving. Hier moeten we tweeërlei onderscheiden. Eerst de afstammelingen van poli tieke en religieuse bannelingen in de achttiende eeuw uit Nederlands Oost-Indië naar de Kaap ver wezen, nog steeds trouwe Mahomedanen, Afri kaans-sprekenden; goede ambachtslieden, koet siers, vruchten- en algemene handelaars; 'n nijver, intelligent volkje, werkzaam en vrij van sterke drank. Men vindt ze hoofdzakelijk in het Kaapse schiereiland, 'n 10.000. Afscheiding, reeds op grond van godsdienst, is ook hier een voldongen histo risch feit. Veel talrijker, maar cultureel veel lager staand en nog niet geestelijk ingelijfd in de Afrikaanse samenleving, zijn de afstammelingen der Brits- Indiërs in en na 1860 te werk gesteld op de suiker plantages in Natal, 'n 200.000; verder 'n 25.000 in Transvaal, meest als handelaars daar gevestigd. Krachtens een oude wet van de Oranje-Vrij staat, nog uit de republikeinse tijd (voor 1899), mochten zich daar geen Indiërs vestigen. Die „domme" Boeren wisten het wel, dat uitbreiding der kleu renstaalkaart geen onvermengde zegen is. De mededinging der Brits-Indiërs, die leven kun nen van een stuiver» daags, is moordend voor Europese zakenlieden; angst voor verwikkelingen tussen Brits-Indië en het (stief)moederland: Groot- Brittanje belet ingrijpen door de Zuid-Afrikaanse regering, terugzending naar Indië zou trouwens onmogelijk zijn, daar de grote meerderheid reeds twee, drie geslachten in Zuid-Afrika gevestigd is en geeil ander vaderland heeft. Verdere immigra tie uit Brits-Indië is verboden. Zij zijn Mohame- danen of heidenen. Aanpassing van dit element aan de Afrikaanse gemeenschap is misschien de Oplossing, maar de eerste sporen daarvan zijn nog niet zichtbaar. Oost en West zijn nog ver verwij derd in Zuid-Afrika! Tot zover zijn nuchtere feiten gegeven: uit de geschiedenis, de volkenkunde, de aardrijkskunde en de statistiek. Op de ernst van het naturellen- vraagstuk is gewezen en over de wijzen van op lossing is gesproken. Die van uitroeiing is afge wezen evenals die van gelijkstelling tussen wit en zwart. Op dit laatste punt willen we een kleine Verduidelijking aanbrengen. Zij is wel, zoals ge zegd, van Britse kant voorgestaan en die van af scheiding door de Hollandse Afrikaners. Hieraan moeten we volledigheidshalve echter toevoegen, dat het Britse standpunt ook ingenomen wordt door toonaangevende jonge Afrikaners, zelfs in regeringskringen, waarnaast evenwel staat, dat het Afrikaanse inzicht ook gedeeld wordt door Engelsen, reeds lang in Zuid-Afrika gevestigd of daar geboren, en die overigens zeer sterke Britse beschouwingen huldigen. Het is schrijver dezes intussen duidelijk geworden, dat ook in Nederland de gangbare Afrikaanse gedragslijn van afscheiding niet algemeen met bijval beschouwd wordt. Op de Calvinistische Stu denten-Conferentie te Lunteren bijv., de vorige zomer gehouden, had een levendige informele be spreking plaats, waar ten deze veel misverstand bleek te heersen, dat echter geheel te goeder trouw was. Daarom zij hier van principiële en practische kant de segregatie- of afscheidingsleér nog eens geheel objectief gesteld en bepleit, vooral om te doen uitkomen, dat er geen hardheid of onrecht in schuilt, veeleer dat zij, getransponeerd op Ne derlandse en Europese toestanden, dezelfde lijnen Volgt, volgens welke ook buiten Zuid-Afrika de samenleving functionneert, die echter in alle lan den nog onopgeloste sociale vragen aan de orde stelt We noemden hierboven vier gebieden, waarop af scheiding der kleuren gehandhaafd wordt: terri toriaal, sociaal, economisch en politiek, a. Territoriaal. Europeanen, kleurlingen, Bantoes en Aziaten wonen allen afzonderlijk op eigen ter rein, vastgesteld door geschreven wet of onge schreven gewoonte of gebruik. In steden en dor- De koning van den Krugerwildtuin pen zijn zekere wijken bewoond door mensen van dezelfde kleur. Buiten zijn afzonderlijke gebieden aangewezen voor blanken en zwarten: „deur me kaar boerdery" is bij wet belet. Gehele landstre ken, waaronder van de schoonste en vruchtbaar ste, worden uitsluitend bewoond en bewerkt door inboorlingen en geen blanke mag zich daar ves tigen zonder Vergunning en dan alleen nog als ambtenaar, zendeling of handelaar. We noemen Basoetoland, Swazieland, Betsjoeanaland, Zoeloe- land, Temboeland, Pondoland en er zijn er meer; ettelijke zijn vele malen groter dan heel Neder land. Nog is de regering bezig voor millioenen ponden grond van blanken te onteigenen om op verdere gebieden territoriale segregatie toe te passen. Elk ras kan da zijn identiteit, zeden en gewoonten uitleven naar ingeschapen aard en traditie. Zeker een gezond, christelijk-historisch beginsel! Groepsbewustzijn is immers menselijk en de Hollander allerminst vreemd, thuis zowel als buitenslands: Het Bildt in Friesland, Harlingen aldaar, Vlissingen in Zeeland, de eigen-erfden in het Gooi, de Hollanders op Amager of in Amerika handhaven hun eigenheid even taai als de Boeren in Zuid-Afrika, de Parsi in. Voor-Indië, de Arme niërs in Klein-Azië en de Joden allerwegen. Een enkel motief tot saambinding moge soms op de voorgrond treden, maar het complex van ras, nationaliteit, godsdienst, aard, taal en geschiedenis werkt algemeen en streeft naar bevrediging. Mis kenning daarvan is om het minste te zeggen onjuist, onmenskundig en wreed. b. Maatschappelijk. Door elkaar wonen bewerkt een graad van intimiteit, die tot huwelijken en verbastering leidt. De Immoraliteits-wet van 1927 verbiedt gemengde huwelijken en berust op na tionale overtuiging, die de kracht van volksgewe ten heeft. Er bestaat geen haat tussen de dragers van. verschillende huidskleur, maar afstand door bewustzijn van verschil. Voor Europees besef kun nen we het gelijkstellen met het verschil in stand. Nederland heeft practisch territoriale .afscheiding, bijv. tussen Amsterdam-Zuid en Kat tenburg, maar ook sociale tussen een rijke meneer en zijn chauffeur. Toegelaten in dezelfde woning, drinkt de heer zijn kopje thee in de ontvangkamer en de chauffeur is diep gelukkig in de keuken. Wie spreekt hier van wreedheid en onrecht, en wie wil de theekamers omruilen? c. Economisch. Beantwoordt de sociale afschei ding in Z.-Afrika aan het Europese standenver- schil, de economische daar komt overeen met het klassen onderscheid hier, vindt bovendien ste vige basis in ingeboren rassenaard. De blanke is individualist, de naturel communist of syndicalist, althans collectivist. De blanke werkt om geld, de zwarte om voedsel, (wat staat ethisch hoger?). Stambesef is grondslag voor de samenleving der zwarten: de grond behoort aan de stam, het vee aan de familie; het oppergezag berust in het hoofd van de stam, bijgestaan door een raad van oud sten, die recht en zedelijkheid streng handhaven. De man is de beschermer van zijn gezin in stam- gevechten, de voeder er van door jacht; zijn vrou wen beoefenen elementaire landbouw en verzor gen de kinderen. Blank landsbestuur heeft echter wetten ingevoerd volgens blanke opvatting van m ij n en d ij n in plaats van ons; ook een ge zondheidsdienst, die epidemieën voorkomt; onder linge bloedbaden worden belet, hongersnoden en veeziekten voorkomen; begeerte naar meer stam- grond stuit op ingevoerd kadaster. Gevolg: het stambestaan, nu er meer mensen en behoeften zijn, maar geen uitbreiding, is op de oude voet niet voort te zetten. Industrialisatie opent nieuwe bestaansbronnen, maar volgens nieuwe grond regels: de Zoeloe-krijgsheld van zes voet gaat bij den blanke kopjes wassen of arbeidt in werk plaats, garage winkel, fabriek en mijn, maar wordt alzo concurrent van den blanken werkman. Hier stelt de wet, door de blanke gemaakt, een kleurslagboom: spierarbeid voor den zwarte, hersenarbeid voor den blanke. Mooi in theorie! maar waar ligt de grens? De Kaffer boort het gat in de mijnwand, de blanke plaatst het dynamiet en ontsteekt de lont. De zwarte geeft de schroef aan, de blanke timmerman schroeft hem in .het hout. Deze kleurslagboom is kunstmatig, toe gestemd! Vooral wanneer de Kaffer vernuft heeft, aanleg, en de blanke onopgevoed is of dom of lui of alle drie. De stremming van den zwarte, ofschoon wettelijk opgelegd, is dan ethisch onverantwoord; de handhaving van den blanke economisch onmo gelijk. Gevolg? de arme blanken-kwestie, d.w.z. de vraag wat te doen met de 400.000 uitgezakte Afrikaners op een aantal van 1 millioen, dus 40%, dikwijls afkomstig uit de edelste geslachten, ont wortelden, die niet mee kunnen. Er is, zoals overal ter wereld, een aantal werkschuwen, maar in Z.-Afrika is het een minderheid; de anderen zijn degenen, die geen kans gehad hebben in het leven: uitgeroeid door oorlogen, droogte, misgewas en veeziekten; mislukt als bijwoners; slachtoffers van de „trek"geest of van malaria of van te ver doorgedreven erfgrondverdeling of van een Brits onderwijsstelsel, dat in den Afrikaner de Afrikaner aanleg verstikt heeft; slachtoffers vooral van een •te spoedig doorgedreven industrialisatie van een agrarisch volk. De tragiek van deze toestand is ontstellend. d. Politiek. In 1937 is na tientallen jaren van conferenties en commissoriale arbeid een compro mis getroffen tussen afscheiding en gelijkstelling. De zwarte heeft vertegenwoordiging gekregen door getrapte verkiezingen op eigen raden van bestuur en vertegenwoordiging door blanken op de be stuurslichamen van de Unie van Zuid-Afrika. Het stelsel heeft de deugden en gebreken van alle vormen van vergelijk. Er is dan toch iets gedaan, maar het is een uitstel van de eind-oplossing! Misschien zal de tijd die brengen. De nood dringt! Zuid-Afrika moet deze vraagstukken oplossen, die als rasse vraagstukken tot de moeilijkste ter we reld behoren. Moedwillige kleurenblindheid zal geen oplossing brengen. Zij is niet logisch, niet wetenschappelijk, ook niet practisch. Sedert 1910 zijn er niet anderen dan Afrikaners Eerste Minister geweest. Krachtens aantal,; anciënniteit en erfrecht is de Afrikaner onder God kapitein op het schip van staat. Hij heeft het schip gebouwd, uitgerust, gekoerst. Hij moet en mag de lading verzekeren, de bestemming vaststellen, op voorwaarde, dat hij recht doet aan passagiers en bemanning. Aan boord mag en moet hij orde, recht en zede vast stellen. Gelijkstelling van alle hens aan dek is abdicatie van gezag, wat leidt tot wanorde en schipbreuk. Strekke Gods Woord hem tot zeekaart en het licht des Geestes hem tot c De verhouding der Utrechtsche Universiteit tot Zuid-Afrika door Prof. J. BOEKE Rector Magnificus Volgaarne voldoe ik aan het verzoek van de Re dactie, om in het nummer aan Zuid-Afrika gewijd in het kort de verhouding van onze Universiteit tot Zuid-Afrika en tot onze daar wonende stamge- nooten te bespreken. Het ontroerend mooie bronzen beeld van den oud-President Krüger, door de in Zuid-Afrika wo nende oud-studenten onzer Universiteit ter gele genheid van haar 300-jarig bestaan tèn geschenke gegeven, en dat een eereplaats heeft gekregen in de senaatskamer, legt van die verhouding een wel sprekend getuigenis af, en het is dan ook als zoo danig met de grootste dankbaarheid aanvaard. Het stelt den ouden president voor, zooals hij was in de laatste jaren van zijn leven, die hij in Utrecht doorbracht, een gebroken man, die zijn volk als zelfstandig volk had zien te gronde gaan, doch die zyn kracht vond in het Woord Gods, uit den Sta tenbijbel, die groot en breed uitgeslagen, op zijn knieën rust. Die stoere Godsvrucht, die oud-Hol- landsche kracht, die het mogelijk maakte, dat zijn volk zich weer uit de vernedering ophief en een nieuwe toekomst maakte, die de voortrekkers van dat volk steunde en hen ook nu nog niet verliet, die onweerstaanbare energie is het, die ons steeds weer met eerbied vervult en die maakt, dat wij het ons steeds tot een eer rekenen, dat het volk van Zuid-Afrika zich onze stamgenooten is blijven gevoelen, en die maakt, dat de Zuid-Afrikaan- sche studenten hier steeds met open armen wor den ontvangen. Een groot aantal van hen hebben hier in Utrecht gestudeerd. In de laatste 50 ja ren hebben ongeveer 80 studenten uit Zuid-Afrika hun universitaire opleiding aan de Universiteit van Utrecht gezocht en gevonden. Daarvan was het meerendeel student in de Godgeleerdheid. Van hen, die in die laatste 50 jaar hier kwamen stu- deeren zij die hier alleen kwamen promoveeren, zijn daarbij niet medegerekend) waren 20 aan. staande theologen, 16 studeerden voor tandarts, 13 waren ingeschreven in de Faculteit der Letteren en Wijsbegeerte, 11 in de Faculteit der Genees- kunde, 10 in die der Rechtsgeleerdheid, 7 studeer, den wis- en natuurkunde, 1 volgde de Indo. gische studie, 1 studeerde veeartsenijkunde. Dat een vierde van hen in de Godgeleerdheid kwamen studeeren, toont reeds aan, hoezeer de in Utrecht heerschende theologische geest hen aantrok. Dat ook de studie der Medicijnen en die voor tandarts velen van hen naar Utrecht trok, geeft blijk van het vertrouwen," dat de intellectueelen in Zuid- Afrika in onze medische opleiding hadden. Dat dit tot op 'heden voortduurt, geeft ons vertrouwen de toekomst. Dat-de opleiding onzer Hollandsche medici goed is, en de vergelijking met het buiten- land met eere kan doorstaan, dat weten wij en daarop zijn wij trotsch. Dat dit ook in Zuid-Afrika zoo wordt gevoeld, mogen wij dankbaar aanvaar- den. Zij, die hier in Utrecht komen studeeren, kunnen dan ook verzekerd zijn van een goede en hartelijke ontvangst, en zij kunnen overtuigd zijn dat wij hun alle mogelijke faciliteiten zullen ver- schaffen, om hun verblijf hier zoo vruchtdragend mogelijk te maken. Zooals reeds werd opge merkt, zijn de banden, die onze Universiteit met Zuid-Afrika verbinden, zoo hecht en zijn zij reeds zoo lange jaren strak verbonden, dat wij niets liever willen, dan ze nog sterker te maken. De meest bekende namen uit Zuid-Afrika vinden wij onder hen, die hier studeerden: Joubert, Malan, Burgers, Fourie, Malherbe, Engelbrecht, Lingbeek, du Toit, Villiers, te veel om op te noemen. Moge deze verhouding, die reeds zoo vruchtdragend was ook in de toekomst zoo goed blijven. Wij van onzen kant zullen daaraan gaarne doen, wat in ons ver mogen ligt. Plein lquare Johannesburg cies bestaan, 't Is hier de plaats niet, om de staatsrechtelijke verhoudingen en de wijzigingen, - die daarin na 1910 nog weer plaats gehad hebben, uitvoerig na te gaan, maar 't is wel duidelijk dat zulke ingrijpende veranderingen, die de grond vesten van het land schokken, niet ongemerkt aan het onderwijs voorbij gaan. 't Is niet alleen waar, dat het onderwijs de nieuwe maatschappij maakt, 't is minstens even waar, dat de maatschappij het onderwijs maakt. Sir Thomas Muir heeft stellig de verdienste, bij al die yeranderingen de hoofdlijnen die hij zich eenmaal uitgestippeld had, gevolgd te hebben. Daarbij kwam hem zeker te hulp het grondbeginsel van de nieuwe Unie dat al het onderwijs, dat in 1910 bestond, onder de Provincie blijft, maar dat al het nieuwe onderwijs van de Unie uitgaat. In hoofdzaak geldt dit beginsel nog op den huidigen dag, al ligt het in den aard van de zaak, dat langzamerhand meer aan de Unie komt en dat de overige onderdeelen hoe langer hoe meer gelijkvormig geregeld worden. In 1902 schijnt het Afrikaanderdom verloren, van 1910 be gint de zegepraal van het Afrikaanderdom, kan men in hoofdzaak zeggen. TOT 1910 Maar wij moeten dus heel in 't kort het onderwijs in de andere deelen tot 1910 nagaan, om daarna het geheel te kunnen beschouwen. Daarbij valt Natal eenigszins buiten het kader: zijn bevolking is in hoofdzaak van Engelschen oorsprong, de onder- wijs-methoden worden vrijwel ongewijzigd uit Engeland overgenomen, de onderwijs-idealen zijn de Engelsche. Er waren, en er zijn nog, meer particuliere scholen dan in eenig ander deel van Zuid-Afrika. De invloed, die van Natal op de andere deelen zou kunnen uitgaan, is geen andere, dan die rechtstreeks van Engeland uitgaat. Geheel anders is het met de Boeren-republieken. In 1835 was de Groote Trek begonnen en eenige jaren later mogen wij aannemen, dat ongeveer 6000 gezinnen zich neergezet hebben in het gebied van en over de Vaal. Buitengewoon moeilijk moet het aan die Voortrekkers gevallen zijn, eenig onderwijs aan hun kinderen te doen verstrekken: de oude regeering uit het Kaapland had hen aan hun lot overgelaten of nog erger, maakte hun het leven zoo moeilijk mogelijk, en van bemoeiingen van hun eigen aanvoerders met onderwijszaken was nog nauwelijks sprake. Ieder Boer zorgde, zoo goed of zoo kwaad mogelijk, voor de opvoeding van zijn kinderen. Ik citeer uit: „Honderd jaar onderwijs in Transvaal": „Hier en daar het 'n Skoolmeester met 'n groep trekkers saamgegaan, maar in baie gevallen is die A B C-onderwijs deur die ouers self gegee. Nadat die eenvoudigste lettercombinasies gespel kon word, het die Trap der Jeugd die handboek geword waarmee die seuns smörens vroeg die veld ingegaan het, agter die skape en beese. Daar het hij geworstel om sy plig teenoor sy eie beskawing na te kom. Dan het die lees van die State- b ij b e 1 gedruk in Gotiese letter aan die beurt gekom, saam met die memoriseer van name en feite uit die gewijde geskiedenis, en geloofs- waarhede uit die Vraeboekies en die Kort Begrip. „Sonder 'n georganiseerde gtelsel yan sonder hulpmiddele, sonder geboue of meubels het die Voortrekker sij kind bewaar vir verstandelike of zedelike degenerasie, het hy hom opgevoed ui gehoorzaamheid, in eerbied vir gezag, in liefde vir volk en vaderland; kortom: in die vrees van God. Dit was 'n opvoeding wat aangepas het by die omgeving en die lewensomstandighede en derhalve voldoen het aan die eise van sy tyd. Dit het 'n geslag gekweek van onversaagde baanbrekers wat die nuwe vaderland maatskaplik, ekonomies en staatkundig sou ontgin, gerugsteun deur die sede- like krag van 'n stoer Calvinisme." Zóó is het gegaan, en enkele namen van onder wijzers uit die jaren, meester Maré, meester Poen, leven nog onder de bevolking, maar 't is toch een verschrikkelijk behelpen geweest. Het sou nog tot 1848 duren voor de synode van de Kaap af en toe eenige belangstelling toonde voor het kerkelijk leven dezer uitgewekenen, 't werd 1851 voor er voor 't eerst door bemiddeling van de Kerk drie onderwijzers uit Nederland overkwamen. Nog in 1856 luidt een smeekbrief uit Transvaal: „Zend tog een onderwijzer voor de arme jeugd. God zal hun zielen van ons eischen, indien wij hen in diepe onkunde doen voortgroeien." En een regeerings- stuk uit datzelfde jaar zegt: „Het volk verlangt den opbouw, bloei en welvaart van Kerk en Staat, en uit dien hoofde voorziening in de behoeften aan Nederduitsch Hervormde Predikanten en Schoolonderwijzers." Want in de gedachten der Boeren gingen die twee onafscheidbaar samen: kerk en school. Niemand kon tot eenige waar deering onder zijn medeburgers komen, die geen lid van de kerk was, zelfs mocht een jonge man in den regel niet trouwen als hij nog geen belijdenis gedaan had. En zijn belijdenis kon hij niet af leggen, zonder dat hij zijn cathechismus, zijn psalmen en gezangen lezen kon. Bijbel lezen, Bijbelsche geschiedenis en beoefening van den kerkzang waren dus noodzakelijk. En zoo ging de prikkel, zelfs de dwang tot schoolbezoek van de Kerk uit, zelfs al zou de school van den Staat uit gegaan zijn. Alleen leden van de Nederduitsch Hervormde Kerk mochten onderwijzers zijn en hun akten werden geverifieerd door den Kerke- raad. In 1859 komt de „Zuid-Afrikaanse Republiek" tot stand en onmiddellijk wordt een „Kommissie vir Onderwijs" in 't leven geroepen. Een paar school wetten volgen elkander snel op, opvallend is, dat reeds daarin voorkomt, dat de voorkeur gegeven moet worden aan onderwijzers, die ook Engelsch kennen. Zoo sterk als de Boer gehecht is aan zijn eigen taal, zijn eigen gedachtenleven, erkent hij toch het practisch nut van de kennis van het Engelsch de Nataller beschouwt kennis van het Afrikaansch als iets minderwaardigs, en teekent daarmee zichzelf als een bekrompener mensch dan de Boer. LANGZAAM VOORUIT 't Onderwijs ging vooruit, doch langzaam. In 1869 waren in Transvaal 25 onderwijzers, de onderwijs- begrooting was slechts 1750. Men wilde sneller vooruitgang, vreesde overvleugeling door andere landen. Zoo werd in 1872 Ds. T. F. Burgers presi dent, die, met de beste bedoelingen yoor zyn land oezield, dezelfde fout beging als vroeger de Mist in Kaapland; hij vervreemdde de Boeren van zich door hen in hun godsdienstige gevoelens te kwet sen. Zijn wetsvoorstel van 1874 maakte de school tot staats school, juist het systeem dat in Zuid- Afrika nooit populair was, onder de leervakken werden Bijbelsche geschiedenis en Bijbellezen niet genoemd (een amendement bracht ze toch in de wet). Hij kon geen onderwijs-inspecteur in Zuid- Afrika vinden en liet daarom eenige bekwame menschen uit Nederland komen, maar alle van moderne richting. Dit wekte wantrouwen en er kwam weinig tot stand. Onderwijl annexeerde Engeland in 1877 voor de eerste maal Transvaal, zoodat aan dit korte tusschenbewind spoedig een eind kwam. Toch zijn de beginselen van deze wetgeving in veel later tijd weer in andere wetten opgenomen en toen wel vruchtbaar gebleken: in zijn tijd heeft hij weinig bereikt: in 1878 had heel Transvaal 442 leerlingen op scholen en nog een onbekend aantal op afgelegen plaatsen, waar de W' :V V Kruger-monument te Pretoria Er volgen eenige jaren van Britsch bewind, waarin niets tot stand komt dan volgt de korte, hevige worsteling van 1881, die haar besluit vindt in den slag van Amajuba de vierkleur van ons dier baar land, die waai weer oor Transvaal 't wordt de groote tijd van Kruger. In 1882 komt een nieuwe onderwijswet. Ds. du Toit wordt de eerste superintendent van onderwijs. Een man van zeld zame energie, de scholen vliegen uit den grond, de leerlingen stroomen toe. In 1890 zijn er 300 scho len met 7000 leerlingen, 't Is waar, dat veel van die scholen eenvoudige „plaats" scholen zijn, maar 't is alles goed georganiseerd en 't is alles Nederlandsch, wat de klok slaat. Voor opleiding van onderwijzers wordt gezorgd, want de toevoer uit Kaapprovincie en Nederland is niet voldoende om dien groei bij te houden. Zelfs is toen al voor gesteld, een Universiteit in Pretoria te openen, maar daarvoor was de tijd nog niet rijp. Ds. du Toit, de man van de alomvattende energie, maakte zich echter ook veel vijanden: in 1890 trad hij af en werd vervangen door Dr. Mansvelt. Van hem schrijft „Honderd jaar onderwijs in Transvaal": „Hoewel hy nie eens tien jaar sy pos beklee het nie, was daar tog geen tydperk in die Republiek se Onderwysgeskiedenis, waarin meer tot stand gebring is as in die jare 1891—1900". 't Aantal scholen klom tot 509, 't aantal leerlingen tot 13561. Toch brengt 92 pet. der leerlingen het nog niet boven de vierde klasse der lagere school en slechts 1 pet. tot boven een zevende klasse. Maar in ver gelijking met andere jonge landen, in vergelijking zelfs met de veel oudere cultuur in de Kaap provincie zijn de cijfers nog zoo slecht niet. Er is gestage groei: terwijl de bevolking in 10 jaar met 165 pet. toeneemt, neemt het leerlingenaantal met 666 pet. toe. WEER ENGELAND Maar nu laat de Rand de macht van zijn kapitaal voelen, de goudmijn-magnaten sturen op inlijving door Engeland aan. Mansvelt had reeds op alle scholen een ruimer plaats aan het Engelsch inge ruimd, tegenover de scholen aan den Rand was hij zelfs zeer toegevend. Een school aan den Rand kwam voor subsidie der Regeering in aanmerking, wanneer 5 uur per week les gegeven werd in de Nederlandsche taal, al de rest mocht Engelsch zijn. Toch schreef de Engelsche Minister Cham berlain: „De opvoeding waè er meer op berekend, aan de Uitlander bevolking het gebruik van de Nederlandsche taal op te dringen dan om hun de eerste beginselen van kennis bij te brengen". Per kind van de Uitlanders besteedde de Regeering jaarlijks 12-10-0, per kind van een Boer 10, terwijl Kaapland in dien tijd gemiddeld slechts 3-5-0 per hoofd uitgaf toch klaagden de Uit landers, dat zij zelf groote sommen voor het onder wijs van hun kinderen moesten uitgeven „zonder de minste aanmoediging van den staat, of veelmeer in spijt van allerlei hinderpalen, die de staat ons in den weg legt." Zelfs zegt men: „De Regeering duldt feitelijk een geestelijke verstikking door de Engelsche taal te boycotten", 't Is goed, ook thans nog eens te overdenken, dat zóó een oorlog voor bereid wordt door eerst door •ller'rfi ir. -v.-vi..nri^ berichten de gevoelens op te hitsen. Helaas, de oorlog kwam in 1899. Al dadelijk moesten alle mannen van 17 tot 70 jaar onder de wapenen komen voor onderwijs bleef geen belangstel ling, geen personeel, geen geld beschikbaar. Toen volgden de jaren van de algemeene verwoesting onder het systeem-Kitchener; vrouwen en kinde ren werden opgehoopt in de concentratie-kampen. Naast de lichamelijke ellende (er stierven 26379 personen, waarvan 22057 kinderen!) kwam de geestelijke. Daarom liet Mr. Sargant, (de tijdelijke Engelsche inspecteur), onderwijzers uit Engeland komen, in 't geheel 300. Al zag Mr. Sargant daarin ook „een eenige gelegenheid om een groote groep van de toekomstige Hollandsche bevolking te angliseeren op een schaal, die bij een wijd ver strooide bevolking onmogelijk zou geweest zijn", toch bleken er onder die 300 leerkrachten velen te zijn, die zich aanpasten, de „taal" leerden, die Boer met den Boer werden. „Transvaal is aan Mr. Sargant, so wel as aan sy onderwyzers en inspek- teurs dank verskuldig for creating what has been the redeeming feature of camp-life: the Schools". De vrede komt in 1902, maar brengt bij de Boeren bevolking geen vrede des harten. De Engelschen stichten wel weer scholen, maar er mag niet meer dan 3 uur per week les in het Nederlandsch ge geven worden. Een verzoek om meer uren wordt door Lord Milner hooghartig afgewezen. Dan grijpt men weer naar eigen hulp. De Ned. Her vormde Kerk neemt de stichting van bijzondere scholen ter hand. In 't begin is er haast geen geld, maar wel veel geestdrift. De gewezen onderwijzers van de Republieken bieden zich aan voor be spottelijk lage loonen, er komt wat geld uit Neder land en ook enkele onderwijzers, de gebouwen zijn slecht en de leermiddelen schaarsch, maar de toe wijding vergoedt veel. Weldra worden er 200 scholen zonder hulp van den staat opgericht, soms gebrekkig met onbevoegde leerkracn*en, maar dikwijls zóó goed dat de leerlingen van de staatsscholen naar hen overgaan. „Dit was die sogenaamde C.N.O. skole (C.N.O. is die verkorting van Christelijk Nasionaal Onderwijs) wat so 'n be- langrike plek ingeneem het in die politieke opbou van die onderworpe Transvalers". Opvallend ge noeg, op de goede scholen van het C.N.O. wordt ook Engelsch onderwezen, 't Begint er aardig op te lijken, dat de toekomst zal zijn aan staatsscho len, die tegen den geest der bevolking zijn, en bijzondere scholen, die dan eigenlijk oppositie- scholen zijn. ZELFBESTUUR Toen kwam, vrij onverwacht, in 1906 het zelfbe stuur. Smuts werd Minister van Onderwijs, en in 1907 kwam de onderwijswet tot stand, die met eenige wijziging ook na 1910 geldig gebleven is 'n weinig jaren gingen nu vele (115) scholen van C.N.O. over aan de Regeering, of liever, hel wer den gesubsidieerde scholen net als alle andere. De Regeering betaalde voortaan de huur der gebou wen en de salarissen der onderwijzers. Men was weer tot het stelsel teruggekeerd, dat het natuur lijke voor Zuid-Afrika schijnt en waarop men telkens, na kortstondige afwijkingen terugkomt beria1 'e bestuurslichamen richten scholen op en houci'ji toezicht, de Regeering steunt yoor eeq

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1938 | | pagina 16