NEDERLANDSUID-AFRIKA-NUMMER van 3e Vijf Samenwerkende CKristelijtëe Dagbladen
31 MAART 1938 BLZ. 8
Het is een onbezorgd volkje met weinig verant
woordelijkheidsgevoel.
De gelen of Indiërs verschaffen ten slotte de vierde
tint op de bonte kleurenstaalkaart der Zuid-Afri
kaanse samenleving. Hier moeten we tweeërlei
onderscheiden. Eerst de afstammelingen van poli
tieke en religieuse bannelingen in de achttiende
eeuw uit Nederlands Oost-Indië naar de Kaap ver
wezen, nog steeds trouwe Mahomedanen, Afri
kaans-sprekenden; goede ambachtslieden, koet
siers, vruchten- en algemene handelaars; 'n nijver,
intelligent volkje, werkzaam en vrij van sterke
drank. Men vindt ze hoofdzakelijk in het Kaapse
schiereiland, 'n 10.000. Afscheiding, reeds op grond
van godsdienst, is ook hier een voldongen histo
risch feit.
Veel talrijker, maar cultureel veel lager staand en
nog niet geestelijk ingelijfd in de Afrikaanse
samenleving, zijn de afstammelingen der Brits-
Indiërs in en na 1860 te werk gesteld op de suiker
plantages in Natal, 'n 200.000; verder 'n 25.000 in
Transvaal, meest als handelaars daar gevestigd.
Krachtens een oude wet van de Oranje-Vrij staat,
nog uit de republikeinse tijd (voor 1899), mochten
zich daar geen Indiërs vestigen. Die „domme"
Boeren wisten het wel, dat uitbreiding der kleu
renstaalkaart geen onvermengde zegen is.
De mededinging der Brits-Indiërs, die leven kun
nen van een stuiver» daags, is moordend voor
Europese zakenlieden; angst voor verwikkelingen
tussen Brits-Indië en het (stief)moederland: Groot-
Brittanje belet ingrijpen door de Zuid-Afrikaanse
regering, terugzending naar Indië zou trouwens
onmogelijk zijn, daar de grote meerderheid reeds
twee, drie geslachten in Zuid-Afrika gevestigd is
en geeil ander vaderland heeft. Verdere immigra
tie uit Brits-Indië is verboden. Zij zijn Mohame-
danen of heidenen. Aanpassing van dit element
aan de Afrikaanse gemeenschap is misschien de
Oplossing, maar de eerste sporen daarvan zijn nog
niet zichtbaar. Oost en West zijn nog ver verwij
derd in Zuid-Afrika!
Tot zover zijn nuchtere feiten gegeven: uit de
geschiedenis, de volkenkunde, de aardrijkskunde
en de statistiek. Op de ernst van het naturellen-
vraagstuk is gewezen en over de wijzen van op
lossing is gesproken. Die van uitroeiing is afge
wezen evenals die van gelijkstelling tussen wit en
zwart. Op dit laatste punt willen we een kleine
Verduidelijking aanbrengen. Zij is wel, zoals ge
zegd, van Britse kant voorgestaan en die van af
scheiding door de Hollandse Afrikaners. Hieraan
moeten we volledigheidshalve echter toevoegen,
dat het Britse standpunt ook ingenomen wordt
door toonaangevende jonge Afrikaners, zelfs in
regeringskringen, waarnaast evenwel staat, dat
het Afrikaanse inzicht ook gedeeld wordt door
Engelsen, reeds lang in Zuid-Afrika gevestigd of
daar geboren, en die overigens zeer sterke Britse
beschouwingen huldigen.
Het is schrijver dezes intussen duidelijk geworden,
dat ook in Nederland de gangbare Afrikaanse
gedragslijn van afscheiding niet algemeen met
bijval beschouwd wordt. Op de Calvinistische Stu
denten-Conferentie te Lunteren bijv., de vorige
zomer gehouden, had een levendige informele be
spreking plaats, waar ten deze veel misverstand
bleek te heersen, dat echter geheel te goeder trouw
was. Daarom zij hier van principiële en practische
kant de segregatie- of afscheidingsleér nog eens
geheel objectief gesteld en bepleit, vooral om te
doen uitkomen, dat er geen hardheid of onrecht
in schuilt, veeleer dat zij, getransponeerd op Ne
derlandse en Europese toestanden, dezelfde lijnen
Volgt, volgens welke ook buiten Zuid-Afrika de
samenleving functionneert, die echter in alle lan
den nog onopgeloste sociale vragen aan de orde
stelt
We noemden hierboven vier gebieden, waarop af
scheiding der kleuren gehandhaafd wordt: terri
toriaal, sociaal, economisch en politiek,
a. Territoriaal. Europeanen, kleurlingen, Bantoes
en Aziaten wonen allen afzonderlijk op eigen ter
rein, vastgesteld door geschreven wet of onge
schreven gewoonte of gebruik. In steden en dor-
De koning van den Krugerwildtuin
pen zijn zekere wijken bewoond door mensen van
dezelfde kleur. Buiten zijn afzonderlijke gebieden
aangewezen voor blanken en zwarten: „deur me
kaar boerdery" is bij wet belet. Gehele landstre
ken, waaronder van de schoonste en vruchtbaar
ste, worden uitsluitend bewoond en bewerkt door
inboorlingen en geen blanke mag zich daar ves
tigen zonder Vergunning en dan alleen nog als
ambtenaar, zendeling of handelaar. We noemen
Basoetoland, Swazieland, Betsjoeanaland, Zoeloe-
land, Temboeland, Pondoland en er zijn er meer;
ettelijke zijn vele malen groter dan heel Neder
land. Nog is de regering bezig voor millioenen
ponden grond van blanken te onteigenen om op
verdere gebieden territoriale segregatie toe te
passen. Elk ras kan da zijn identiteit, zeden en
gewoonten uitleven naar ingeschapen aard en
traditie. Zeker een gezond, christelijk-historisch
beginsel! Groepsbewustzijn is immers menselijk
en de Hollander allerminst vreemd, thuis zowel
als buitenslands: Het Bildt in Friesland, Harlingen
aldaar, Vlissingen in Zeeland, de eigen-erfden in
het Gooi, de Hollanders op Amager of in Amerika
handhaven hun eigenheid even taai als de Boeren
in Zuid-Afrika, de Parsi in. Voor-Indië, de Arme
niërs in Klein-Azië en de Joden allerwegen. Een
enkel motief tot saambinding moge soms op de
voorgrond treden, maar het complex van ras,
nationaliteit, godsdienst, aard, taal en geschiedenis
werkt algemeen en streeft naar bevrediging. Mis
kenning daarvan is om het minste te zeggen
onjuist, onmenskundig en wreed.
b. Maatschappelijk. Door elkaar wonen bewerkt
een graad van intimiteit, die tot huwelijken en
verbastering leidt. De Immoraliteits-wet van 1927
verbiedt gemengde huwelijken en berust op na
tionale overtuiging, die de kracht van volksgewe
ten heeft. Er bestaat geen haat tussen de dragers
van. verschillende huidskleur, maar afstand door
bewustzijn van verschil. Voor Europees besef kun
nen we het gelijkstellen met het verschil in
stand. Nederland heeft practisch territoriale
.afscheiding, bijv. tussen Amsterdam-Zuid en Kat
tenburg, maar ook sociale tussen een rijke meneer
en zijn chauffeur. Toegelaten in dezelfde woning,
drinkt de heer zijn kopje thee in de ontvangkamer
en de chauffeur is diep gelukkig in de keuken.
Wie spreekt hier van wreedheid en onrecht, en
wie wil de theekamers omruilen?
c. Economisch. Beantwoordt de sociale afschei
ding in Z.-Afrika aan het Europese standenver-
schil, de economische daar komt overeen met het
klassen onderscheid hier, vindt bovendien ste
vige basis in ingeboren rassenaard. De blanke is
individualist, de naturel communist of syndicalist,
althans collectivist. De blanke werkt om geld, de
zwarte om voedsel, (wat staat ethisch hoger?).
Stambesef is grondslag voor de samenleving der
zwarten: de grond behoort aan de stam, het vee
aan de familie; het oppergezag berust in het hoofd
van de stam, bijgestaan door een raad van oud
sten, die recht en zedelijkheid streng handhaven.
De man is de beschermer van zijn gezin in stam-
gevechten, de voeder er van door jacht; zijn vrou
wen beoefenen elementaire landbouw en verzor
gen de kinderen. Blank landsbestuur heeft echter
wetten ingevoerd volgens blanke opvatting van
m ij n en d ij n in plaats van ons; ook een ge
zondheidsdienst, die epidemieën voorkomt; onder
linge bloedbaden worden belet, hongersnoden en
veeziekten voorkomen; begeerte naar meer stam-
grond stuit op ingevoerd kadaster. Gevolg: het
stambestaan, nu er meer mensen en behoeften
zijn, maar geen uitbreiding, is op de oude voet
niet voort te zetten. Industrialisatie opent nieuwe
bestaansbronnen, maar volgens nieuwe grond
regels: de Zoeloe-krijgsheld van zes voet gaat bij
den blanke kopjes wassen of arbeidt in werk
plaats, garage winkel, fabriek en mijn, maar
wordt alzo concurrent van den blanken werkman.
Hier stelt de wet, door de blanke gemaakt, een
kleurslagboom: spierarbeid voor den zwarte,
hersenarbeid voor den blanke. Mooi in theorie!
maar waar ligt de grens? De Kaffer boort het gat
in de mijnwand, de blanke plaatst het dynamiet
en ontsteekt de lont. De zwarte geeft de schroef
aan, de blanke timmerman schroeft hem in .het
hout. Deze kleurslagboom is kunstmatig, toe
gestemd! Vooral wanneer de Kaffer vernuft heeft,
aanleg, en de blanke onopgevoed is of dom of lui of
alle drie. De stremming van den zwarte, ofschoon
wettelijk opgelegd, is dan ethisch onverantwoord;
de handhaving van den blanke economisch onmo
gelijk. Gevolg? de arme blanken-kwestie, d.w.z.
de vraag wat te doen met de 400.000 uitgezakte
Afrikaners op een aantal van 1 millioen, dus 40%,
dikwijls afkomstig uit de edelste geslachten, ont
wortelden, die niet mee kunnen. Er is, zoals
overal ter wereld, een aantal werkschuwen, maar
in Z.-Afrika is het een minderheid; de anderen
zijn degenen, die geen kans gehad hebben in het
leven: uitgeroeid door oorlogen, droogte, misgewas
en veeziekten; mislukt als bijwoners; slachtoffers
van de „trek"geest of van malaria of van te ver
doorgedreven erfgrondverdeling of van een Brits
onderwijsstelsel, dat in den Afrikaner de Afrikaner
aanleg verstikt heeft; slachtoffers vooral van een
•te spoedig doorgedreven industrialisatie van een
agrarisch volk.
De tragiek van deze toestand is ontstellend.
d. Politiek. In 1937 is na tientallen jaren van
conferenties en commissoriale arbeid een compro
mis getroffen tussen afscheiding en gelijkstelling.
De zwarte heeft vertegenwoordiging gekregen door
getrapte verkiezingen op eigen raden van bestuur
en vertegenwoordiging door blanken op de be
stuurslichamen van de Unie van Zuid-Afrika. Het
stelsel heeft de deugden en gebreken van alle
vormen van vergelijk. Er is dan toch iets gedaan,
maar het is een uitstel van de eind-oplossing!
Misschien zal de tijd die brengen. De nood dringt!
Zuid-Afrika moet deze vraagstukken oplossen, die
als rasse vraagstukken tot de moeilijkste ter we
reld behoren. Moedwillige kleurenblindheid zal
geen oplossing brengen. Zij is niet logisch, niet
wetenschappelijk, ook niet practisch. Sedert 1910
zijn er niet anderen dan Afrikaners Eerste Minister
geweest. Krachtens aantal,; anciënniteit en erfrecht
is de Afrikaner onder God kapitein op het schip
van staat. Hij heeft het schip gebouwd, uitgerust,
gekoerst. Hij moet en mag de lading verzekeren,
de bestemming vaststellen, op voorwaarde, dat hij
recht doet aan passagiers en bemanning. Aan
boord mag en moet hij orde, recht en zede vast
stellen. Gelijkstelling van alle hens aan dek is
abdicatie van gezag, wat leidt tot wanorde en
schipbreuk.
Strekke Gods Woord hem tot zeekaart en het
licht des Geestes hem tot c
De verhouding der Utrechtsche Universiteit
tot Zuid-Afrika
door Prof. J. BOEKE Rector Magnificus
Volgaarne voldoe ik aan het verzoek van de Re
dactie, om in het nummer aan Zuid-Afrika gewijd
in het kort de verhouding van onze Universiteit
tot Zuid-Afrika en tot onze daar wonende stamge-
nooten te bespreken.
Het ontroerend mooie bronzen beeld van den
oud-President Krüger, door de in Zuid-Afrika wo
nende oud-studenten onzer Universiteit ter gele
genheid van haar 300-jarig bestaan tèn geschenke
gegeven, en dat een eereplaats heeft gekregen in
de senaatskamer, legt van die verhouding een wel
sprekend getuigenis af, en het is dan ook als zoo
danig met de grootste dankbaarheid aanvaard.
Het stelt den ouden president voor, zooals hij was
in de laatste jaren van zijn leven, die hij in Utrecht
doorbracht, een gebroken man, die zijn volk als
zelfstandig volk had zien te gronde gaan, doch die
zyn kracht vond in het Woord Gods, uit den Sta
tenbijbel, die groot en breed uitgeslagen, op zijn
knieën rust. Die stoere Godsvrucht, die oud-Hol-
landsche kracht, die het mogelijk maakte, dat zijn
volk zich weer uit de vernedering ophief en een
nieuwe toekomst maakte, die de voortrekkers van
dat volk steunde en hen ook nu nog niet verliet,
die onweerstaanbare energie is het, die ons steeds
weer met eerbied vervult en die maakt, dat wij
het ons steeds tot een eer rekenen, dat het volk
van Zuid-Afrika zich onze stamgenooten is blijven
gevoelen, en die maakt, dat de Zuid-Afrikaan-
sche studenten hier steeds met open armen wor
den ontvangen. Een groot aantal van hen hebben
hier in Utrecht gestudeerd. In de laatste 50 ja
ren hebben ongeveer 80 studenten uit Zuid-Afrika
hun universitaire opleiding aan de Universiteit
van Utrecht gezocht en gevonden. Daarvan was
het meerendeel student in de Godgeleerdheid. Van
hen, die in die laatste 50 jaar hier kwamen stu-
deeren zij die hier alleen kwamen promoveeren,
zijn daarbij niet medegerekend) waren 20 aan.
staande theologen, 16 studeerden voor tandarts, 13
waren ingeschreven in de Faculteit der Letteren
en Wijsbegeerte, 11 in de Faculteit der Genees-
kunde, 10 in die der Rechtsgeleerdheid, 7 studeer,
den wis- en natuurkunde, 1 volgde de Indo.
gische studie, 1 studeerde veeartsenijkunde. Dat
een vierde van hen in de Godgeleerdheid kwamen
studeeren, toont reeds aan, hoezeer de in Utrecht
heerschende theologische geest hen aantrok. Dat
ook de studie der Medicijnen en die voor tandarts
velen van hen naar Utrecht trok, geeft blijk van
het vertrouwen," dat de intellectueelen in Zuid-
Afrika in onze medische opleiding hadden. Dat dit
tot op 'heden voortduurt, geeft ons vertrouwen
de toekomst. Dat-de opleiding onzer Hollandsche
medici goed is, en de vergelijking met het buiten-
land met eere kan doorstaan, dat weten wij en
daarop zijn wij trotsch. Dat dit ook in Zuid-Afrika
zoo wordt gevoeld, mogen wij dankbaar aanvaar-
den. Zij, die hier in Utrecht komen studeeren,
kunnen dan ook verzekerd zijn van een goede en
hartelijke ontvangst, en zij kunnen overtuigd zijn
dat wij hun alle mogelijke faciliteiten zullen ver-
schaffen, om hun verblijf hier zoo vruchtdragend
mogelijk te maken. Zooals reeds werd opge
merkt, zijn de banden, die onze Universiteit met
Zuid-Afrika verbinden, zoo hecht en zijn zij reeds
zoo lange jaren strak verbonden, dat wij niets
liever willen, dan ze nog sterker te maken. De
meest bekende namen uit Zuid-Afrika vinden wij
onder hen, die hier studeerden: Joubert, Malan,
Burgers, Fourie, Malherbe, Engelbrecht, Lingbeek,
du Toit, Villiers, te veel om op te noemen. Moge
deze verhouding, die reeds zoo vruchtdragend was
ook in de toekomst zoo goed blijven. Wij van onzen
kant zullen daaraan gaarne doen, wat in ons ver
mogen ligt.
Plein lquare
Johannesburg
cies bestaan, 't Is hier de plaats niet, om de
staatsrechtelijke verhoudingen en de wijzigingen,
- die daarin na 1910 nog weer plaats gehad hebben,
uitvoerig na te gaan, maar 't is wel duidelijk dat
zulke ingrijpende veranderingen, die de grond
vesten van het land schokken, niet ongemerkt aan
het onderwijs voorbij gaan. 't Is niet alleen waar,
dat het onderwijs de nieuwe maatschappij maakt,
't is minstens even waar, dat de maatschappij het
onderwijs maakt. Sir Thomas Muir heeft stellig de
verdienste, bij al die yeranderingen de hoofdlijnen
die hij zich eenmaal uitgestippeld had, gevolgd te
hebben. Daarbij kwam hem zeker te hulp het
grondbeginsel van de nieuwe Unie dat al het
onderwijs, dat in 1910 bestond, onder de Provincie
blijft, maar dat al het nieuwe onderwijs van de
Unie uitgaat. In hoofdzaak geldt dit beginsel nog
op den huidigen dag, al ligt het in den aard van
de zaak, dat langzamerhand meer aan de Unie
komt en dat de overige onderdeelen hoe langer
hoe meer gelijkvormig geregeld worden. In 1902
schijnt het Afrikaanderdom verloren, van 1910 be
gint de zegepraal van het Afrikaanderdom, kan
men in hoofdzaak zeggen.
TOT 1910
Maar wij moeten dus heel in 't kort het onderwijs
in de andere deelen tot 1910 nagaan, om daarna
het geheel te kunnen beschouwen. Daarbij valt
Natal eenigszins buiten het kader: zijn bevolking is
in hoofdzaak van Engelschen oorsprong, de onder-
wijs-methoden worden vrijwel ongewijzigd uit
Engeland overgenomen, de onderwijs-idealen zijn
de Engelsche. Er waren, en er zijn nog, meer
particuliere scholen dan in eenig ander deel van
Zuid-Afrika. De invloed, die van Natal op de
andere deelen zou kunnen uitgaan, is geen andere,
dan die rechtstreeks van Engeland uitgaat.
Geheel anders is het met de Boeren-republieken.
In 1835 was de Groote Trek begonnen en eenige
jaren later mogen wij aannemen, dat ongeveer
6000 gezinnen zich neergezet hebben in het gebied
van en over de Vaal. Buitengewoon moeilijk moet
het aan die Voortrekkers gevallen zijn, eenig
onderwijs aan hun kinderen te doen verstrekken:
de oude regeering uit het Kaapland had hen aan
hun lot overgelaten of nog erger, maakte hun het
leven zoo moeilijk mogelijk, en van bemoeiingen
van hun eigen aanvoerders met onderwijszaken
was nog nauwelijks sprake. Ieder Boer zorgde, zoo
goed of zoo kwaad mogelijk, voor de opvoeding
van zijn kinderen. Ik citeer uit: „Honderd jaar
onderwijs in Transvaal":
„Hier en daar het 'n Skoolmeester met 'n groep
trekkers saamgegaan, maar in baie gevallen is die
A B C-onderwijs deur die ouers self gegee. Nadat
die eenvoudigste lettercombinasies gespel kon
word, het die Trap der Jeugd die handboek
geword waarmee die seuns smörens vroeg die veld
ingegaan het, agter die skape en beese. Daar het
hij geworstel om sy plig teenoor sy eie beskawing
na te kom. Dan het die lees van die State-
b ij b e 1 gedruk in Gotiese letter aan die
beurt gekom, saam met die memoriseer van name
en feite uit die gewijde geskiedenis, en geloofs-
waarhede uit die Vraeboekies en die Kort
Begrip.
„Sonder 'n georganiseerde gtelsel yan
sonder hulpmiddele, sonder geboue of meubels het
die Voortrekker sij kind bewaar vir verstandelike
of zedelike degenerasie, het hy hom opgevoed ui
gehoorzaamheid, in eerbied vir gezag, in liefde vir
volk en vaderland; kortom: in die vrees van God.
Dit was 'n opvoeding wat aangepas het by die
omgeving en die lewensomstandighede en derhalve
voldoen het aan die eise van sy tyd. Dit het 'n
geslag gekweek van onversaagde baanbrekers wat
die nuwe vaderland maatskaplik, ekonomies en
staatkundig sou ontgin, gerugsteun deur die sede-
like krag van 'n stoer Calvinisme."
Zóó is het gegaan, en enkele namen van onder
wijzers uit die jaren, meester Maré, meester Poen,
leven nog onder de bevolking, maar 't is toch een
verschrikkelijk behelpen geweest. Het sou nog tot
1848 duren voor de synode van de Kaap af en toe
eenige belangstelling toonde voor het kerkelijk
leven dezer uitgewekenen, 't werd 1851 voor er
voor 't eerst door bemiddeling van de Kerk drie
onderwijzers uit Nederland overkwamen. Nog in
1856 luidt een smeekbrief uit Transvaal: „Zend tog
een onderwijzer voor de arme jeugd. God zal hun
zielen van ons eischen, indien wij hen in diepe
onkunde doen voortgroeien." En een regeerings-
stuk uit datzelfde jaar zegt: „Het volk verlangt
den opbouw, bloei en welvaart van Kerk en Staat,
en uit dien hoofde voorziening in de behoeften
aan Nederduitsch Hervormde Predikanten en
Schoolonderwijzers." Want in de gedachten der
Boeren gingen die twee onafscheidbaar samen:
kerk en school. Niemand kon tot eenige waar
deering onder zijn medeburgers komen, die geen
lid van de kerk was, zelfs mocht een jonge man in
den regel niet trouwen als hij nog geen belijdenis
gedaan had. En zijn belijdenis kon hij niet af
leggen, zonder dat hij zijn cathechismus, zijn
psalmen en gezangen lezen kon. Bijbel lezen,
Bijbelsche geschiedenis en beoefening van den
kerkzang waren dus noodzakelijk. En zoo ging de
prikkel, zelfs de dwang tot schoolbezoek van de
Kerk uit, zelfs al zou de school van den Staat uit
gegaan zijn. Alleen leden van de Nederduitsch
Hervormde Kerk mochten onderwijzers zijn en
hun akten werden geverifieerd door den Kerke-
raad.
In 1859 komt de „Zuid-Afrikaanse Republiek" tot
stand en onmiddellijk wordt een „Kommissie vir
Onderwijs" in 't leven geroepen. Een paar school
wetten volgen elkander snel op, opvallend is, dat
reeds daarin voorkomt, dat de voorkeur gegeven
moet worden aan onderwijzers, die ook Engelsch
kennen. Zoo sterk als de Boer gehecht is aan zijn
eigen taal, zijn eigen gedachtenleven, erkent hij
toch het practisch nut van de kennis van het
Engelsch de Nataller beschouwt kennis van het
Afrikaansch als iets minderwaardigs, en teekent
daarmee zichzelf als een bekrompener mensch
dan de Boer.
LANGZAAM VOORUIT
't Onderwijs ging vooruit, doch langzaam. In 1869
waren in Transvaal 25 onderwijzers, de onderwijs-
begrooting was slechts 1750. Men wilde sneller
vooruitgang, vreesde overvleugeling door andere
landen. Zoo werd in 1872 Ds. T. F. Burgers presi
dent, die, met de beste bedoelingen yoor zyn land
oezield, dezelfde fout beging als vroeger de Mist
in Kaapland; hij vervreemdde de Boeren van zich
door hen in hun godsdienstige gevoelens te kwet
sen. Zijn wetsvoorstel van 1874 maakte de school
tot staats school, juist het systeem dat in Zuid-
Afrika nooit populair was, onder de leervakken
werden Bijbelsche geschiedenis en Bijbellezen niet
genoemd (een amendement bracht ze toch in de
wet). Hij kon geen onderwijs-inspecteur in Zuid-
Afrika vinden en liet daarom eenige bekwame
menschen uit Nederland komen, maar alle van
moderne richting. Dit wekte wantrouwen en er
kwam weinig tot stand. Onderwijl annexeerde
Engeland in 1877 voor de eerste maal Transvaal,
zoodat aan dit korte tusschenbewind spoedig een
eind kwam. Toch zijn de beginselen van deze
wetgeving in veel later tijd weer in andere wetten
opgenomen en toen wel vruchtbaar gebleken: in
zijn tijd heeft hij weinig bereikt: in 1878 had heel
Transvaal 442 leerlingen op scholen en nog een
onbekend aantal op afgelegen plaatsen, waar de
W' :V V
Kruger-monument te Pretoria
Er volgen eenige jaren van Britsch bewind, waarin
niets tot stand komt dan volgt de korte, hevige
worsteling van 1881, die haar besluit vindt in den
slag van Amajuba de vierkleur van ons dier
baar land, die waai weer oor Transvaal 't wordt
de groote tijd van Kruger. In 1882 komt een
nieuwe onderwijswet. Ds. du Toit wordt de eerste
superintendent van onderwijs. Een man van zeld
zame energie, de scholen vliegen uit den grond, de
leerlingen stroomen toe. In 1890 zijn er 300 scho
len met 7000 leerlingen, 't Is waar, dat veel van
die scholen eenvoudige „plaats" scholen zijn,
maar 't is alles goed georganiseerd en 't is alles
Nederlandsch, wat de klok slaat. Voor opleiding
van onderwijzers wordt gezorgd, want de toevoer
uit Kaapprovincie en Nederland is niet voldoende
om dien groei bij te houden. Zelfs is toen al voor
gesteld, een Universiteit in Pretoria te openen,
maar daarvoor was de tijd nog niet rijp. Ds. du
Toit, de man van de alomvattende energie, maakte
zich echter ook veel vijanden: in 1890 trad hij af
en werd vervangen door Dr. Mansvelt. Van hem
schrijft „Honderd jaar onderwijs in Transvaal":
„Hoewel hy nie eens tien jaar sy pos beklee het
nie, was daar tog geen tydperk in die Republiek
se Onderwysgeskiedenis, waarin meer tot stand
gebring is as in die jare 1891—1900". 't Aantal
scholen klom tot 509, 't aantal leerlingen tot 13561.
Toch brengt 92 pet. der leerlingen het nog niet
boven de vierde klasse der lagere school en slechts
1 pet. tot boven een zevende klasse. Maar in ver
gelijking met andere jonge landen, in vergelijking
zelfs met de veel oudere cultuur in de Kaap
provincie zijn de cijfers nog zoo slecht niet. Er is
gestage groei: terwijl de bevolking in 10 jaar met
165 pet. toeneemt, neemt het leerlingenaantal met
666 pet. toe.
WEER ENGELAND
Maar nu laat de Rand de macht van zijn kapitaal
voelen, de goudmijn-magnaten sturen op inlijving
door Engeland aan. Mansvelt had reeds op alle
scholen een ruimer plaats aan het Engelsch inge
ruimd, tegenover de scholen aan den Rand was
hij zelfs zeer toegevend. Een school aan den Rand
kwam voor subsidie der Regeering in aanmerking,
wanneer 5 uur per week les gegeven werd in de
Nederlandsche taal, al de rest mocht Engelsch
zijn. Toch schreef de Engelsche Minister Cham
berlain: „De opvoeding waè er meer op berekend,
aan de Uitlander bevolking het gebruik van de
Nederlandsche taal op te dringen dan om hun de
eerste beginselen van kennis bij te brengen". Per
kind van de Uitlanders besteedde de Regeering
jaarlijks 12-10-0, per kind van een Boer 10,
terwijl Kaapland in dien tijd gemiddeld slechts
3-5-0 per hoofd uitgaf toch klaagden de Uit
landers, dat zij zelf groote sommen voor het onder
wijs van hun kinderen moesten uitgeven „zonder
de minste aanmoediging van den staat, of veelmeer
in spijt van allerlei hinderpalen, die de staat ons
in den weg legt." Zelfs zegt men: „De Regeering
duldt feitelijk een geestelijke verstikking door de
Engelsche taal te boycotten", 't Is goed, ook thans
nog eens te overdenken, dat zóó een oorlog voor
bereid wordt door eerst door •ller'rfi ir. -v.-vi..nri^
berichten de gevoelens op te hitsen. Helaas, de
oorlog kwam in 1899. Al dadelijk moesten alle
mannen van 17 tot 70 jaar onder de wapenen
komen voor onderwijs bleef geen belangstel
ling, geen personeel, geen geld beschikbaar. Toen
volgden de jaren van de algemeene verwoesting
onder het systeem-Kitchener; vrouwen en kinde
ren werden opgehoopt in de concentratie-kampen.
Naast de lichamelijke ellende (er stierven 26379
personen, waarvan 22057 kinderen!) kwam de
geestelijke. Daarom liet Mr. Sargant, (de tijdelijke
Engelsche inspecteur), onderwijzers uit Engeland
komen, in 't geheel 300. Al zag Mr. Sargant daarin
ook „een eenige gelegenheid om een groote groep
van de toekomstige Hollandsche bevolking te
angliseeren op een schaal, die bij een wijd ver
strooide bevolking onmogelijk zou geweest zijn",
toch bleken er onder die 300 leerkrachten velen te
zijn, die zich aanpasten, de „taal" leerden, die
Boer met den Boer werden. „Transvaal is aan Mr.
Sargant, so wel as aan sy onderwyzers en inspek-
teurs dank verskuldig for creating what has been
the redeeming feature of camp-life: the Schools".
De vrede komt in 1902, maar brengt bij de Boeren
bevolking geen vrede des harten. De Engelschen
stichten wel weer scholen, maar er mag niet meer
dan 3 uur per week les in het Nederlandsch ge
geven worden. Een verzoek om meer uren wordt
door Lord Milner hooghartig afgewezen. Dan
grijpt men weer naar eigen hulp. De Ned. Her
vormde Kerk neemt de stichting van bijzondere
scholen ter hand. In 't begin is er haast geen geld,
maar wel veel geestdrift. De gewezen onderwijzers
van de Republieken bieden zich aan voor be
spottelijk lage loonen, er komt wat geld uit Neder
land en ook enkele onderwijzers, de gebouwen zijn
slecht en de leermiddelen schaarsch, maar de toe
wijding vergoedt veel. Weldra worden er 200
scholen zonder hulp van den staat opgericht,
soms gebrekkig met onbevoegde leerkracn*en,
maar dikwijls zóó goed dat de leerlingen van de
staatsscholen naar hen overgaan. „Dit was die
sogenaamde C.N.O. skole (C.N.O. is die verkorting
van Christelijk Nasionaal Onderwijs) wat so 'n be-
langrike plek ingeneem het in die politieke opbou
van die onderworpe Transvalers". Opvallend ge
noeg, op de goede scholen van het C.N.O. wordt
ook Engelsch onderwezen, 't Begint er aardig op
te lijken, dat de toekomst zal zijn aan staatsscho
len, die tegen den geest der bevolking zijn, en
bijzondere scholen, die dan eigenlijk oppositie-
scholen zijn.
ZELFBESTUUR
Toen kwam, vrij onverwacht, in 1906 het zelfbe
stuur. Smuts werd Minister van Onderwijs, en in
1907 kwam de onderwijswet tot stand, die met
eenige wijziging ook na 1910 geldig gebleven is 'n
weinig jaren gingen nu vele (115) scholen van
C.N.O. over aan de Regeering, of liever, hel wer
den gesubsidieerde scholen net als alle andere. De
Regeering betaalde voortaan de huur der gebou
wen en de salarissen der onderwijzers. Men was
weer tot het stelsel teruggekeerd, dat het natuur
lijke voor Zuid-Afrika schijnt en waarop men
telkens, na kortstondige afwijkingen terugkomt
beria1 'e bestuurslichamen richten scholen op en
houci'ji toezicht, de Regeering steunt yoor eeq