ERHAAL
RIEK
m
m
m
m
m
JjÈ
m
m
Wé
m
m
EEN MUIZEN-GESCHIEDENIS
door A. VAN NOORT
EEN muizen! ij k e ngeschiedenis, dat zou eigen
lijk een betere naam zijn, als 't woord niot
zoo luguber klonk.
Een muizenlijkengeschiedenis onderscheidt zich
van de gewone muizengeschiedenis vooral hierin,
dat de hoofdrol nu eens niet gespeld wordt door
een gillend wegvluchtende dame.
In de muizenlijkengeschiedenis treedt een man op
als de h e 1 d.
In dit verhaal is het een heel jonge man.
Jan Hofman was veertien jaar; hij had een vader
en een moeder, een zuster Francien, die twee
jaar ouder en een zuster Marietje, die èèn jaar
jonger was dan hij.
Deze zijn familie was gewoon hem te behandelen
als een schooljongen (wat hij dan ook was). Maar
voor deze speciale gelegenheid werd hij tot man
gepromoveerd, met algemeene instemming, zelis
van Marietje.
Dat kwam zoo.
Er waren in de keuken muizen gesignaleerd.
Francien had er èèn gezien, en Marietje had er èèn
gezien, en ze hadden allebei naar behooren gegild.
Mevrouw Hofman had er èèn gezien, en ze was
geschrokken, maar ze had er oogenblikkelijk haar
man op afgestuurd. Evenwel had de muis dien3
komst niet afgewacht.
Jan had er èèn gezien, en hij had verteld, dat een
muis toch eigenlijk een mooi diertje was. Daarop
bad hij van z'n moeder een standje gekregen, om
dat hij dat mooie diertje had laten loopen.
Meneer Hofman had er èèn gezien, en hü had er
over gezwegen.
Francien had er weer èèn gezien, en ze had ver
klaard, dat ze niet meer in de keuken durfde tc
komen.
Toen had Mevrouw Hofman den tijd gekomen ge
acht om zich een muizenval aan te schaffen.
De geschiedenis vangt aan op den morgen, dat
Mevrouw Hofman de eerste muis in haar val ont
dekte.
De eerste muis.
Wat doet een vrouw als ze een muis in een mui
zenval ontdekt?
Een flinke vrouw en dat was mevrouw Hofman
bedwingt haar neiging om te gaan gillen en
gaat zonder veel drukte te maken haar man er bij
halen.
Meneer Hofman had nu niet zoo erg veel haast om
te komen.
Maar Jan kwam geheel uit eigen beweging
zoo gauw mogelijk, toen hij aan 't lawaai, dat zijn
zusters op de gang maakten, hoorde, wat er aan de
hand was.
Francien en Marietje keken hem met iets van
eerbied na, toen hij de keuken in ging.
En die eerbied nam nog toe, toen ze hem even
later naast zijn vader zagen staan, gebogen over
de muizenval, en druk redeneerend over de mooie
kraaloogjes, het fijne kopje en de prachtige lange
staart, die het griezelige beest er op na hield.
„Vindt U zoo 'n muis nou ook niet mooi, Vader?"
vroeg Jan.
Dat vond Meneer Hofman inderdaad, al zei hij dat
niet zoo hardop.
Maar Mevrouw Hofman wilde, ondanks de drin
gende uitnoodigingen van haar zoon, het dier niet
van naderbij bekijken. Ze bepaalde zich er toe te
zeggen:
„Die muis moet weg!"
Dat was het oogenblik, waarop Meneer Hofman
zich herinnerde, dat hij óók weg moest, en na zijn
vertrek tien minuten vroeger dan gewoonlijk
decreteerde Mevrouw Hofman:
„Die muis moet verdronken!"
Na den werkemmer aangewezen te hebben, waar
in de executie moest plaats vinden mannen
nemen uit zichzelf voor zoo iets bij voorkeur den
aardappelemmer! verliet Mevrouw Hofman de
keuken.
De sympathie, die Jan, toen hij alleen achterge
bleven was, gevoelde voor het arme diertje, dat
in de val geloopen was, kon het leven van deze
eerste muis niet redden.
Vijf minuten lang stond Jan strak de tuin in te
staren.
En op schuldigen toon gaf hy in de huiskamer het
doodsbericht.
Daar kreeg hij te hooren, dat de plichten van een
man nog verder gaan dan het doodmaken van de
muis, die zijn vrouwelijke familieleden het leven
bemoeilijkt heeft.
Het lijk van de muis moet opgeruimd worden.
Dat is geen werk, dat een man zijn moeder of
zijn zusters kan laten doen.
Jan ging dus het lijk van de muis uit de emmer
visschen (waarvoor hij het vuilnisblik misbruikte)
en dat in de vuilnisbak deponeeren.
En omdat Francien uit hygiënisch oogpunt be
zwaren maakte tegen het bewaren van een mui-
zenlijk in de vuilnisbak, moest Jan tenslotte do
muis weer uit de vuilnisbak halen en in een hoeic
van den tuin begraven.
De tweede muis.
De geschiedenis van de tweede muis is nagenoeg
gelijk aan die van de eerste. Alleen werd dezo
muis niet meer zoo bewonderd. En natuurlijk weril
ze direct begraven in een anderen hoek van dcu
tuin, zonder een voorloopig verblijf in de vuil
nisbak.
De geschiedenis van de tweede muis kreeg echter
nog een vervolg. Dat vervolg speelde zich af na
de geschiedenis van de vierde muis, en terwille
van de chronologische volgorde zullen we het
daarna opnemen.
Dederdemuis.
Op den morgen, dat de derde muis in de val ont<«
werkt goed, maar een dictator ver
draagt geen zelfstandige figuren.
Als hij niets meer hoort, besluit hij,
den veertiger aan te klampen. Die
kneedt hij a's was, die knijpt hij uit
als een citroentje.
Zoo hoort hij van de twee vergaderin
gen. En zoo concludeert hij, dat Wirn,
behalve deze twee, nog wel twintig
andere bezocht zal hebben.
Wims tijd raakt om en nog is er geen
vacature. Zal zijn benoeming ver
nieuwd worden? De onderwijzeres, die
ziekenverlof kreeg, is weer terug. Maar
nu is er een ander, die geregeld kwak
kelt.
„Je blijft nog wel een poosje," be
weren de collega's. „Wij zullen om de
keurt wel een maandje ziek worden,
om jou een plezier te doen."
„Ga naar den baas en praat met hem,"
zegt er een.
„Dat nooit," denkt Wim, maar hij zegt
niets.
Het bestuur rekent op continuatie
Maar op de bestuursvergadering zegt
het hoofd, dat zulks niet meer noodig
is en adviseert de tijdelijke maar te
laten gaan.
De volgende dag twaalf uur roept het
hoofd Wim a'leen.
„Brandwijk, eind van de maand is jc
tijd om, reken je daar op?"
„Goed, meneer. Ben ik overbodig?"
„Voorloopig wel."
„Voorloopig? De vaste benoeming knn
dus nog volgen?"
„Neen," zegt de baas strak, „neen, dat
niet."
Daar is Wim kapot van. Hij heeft ïre-
mand verteld, dat zijn benoeming lij
delijk is. Wat zal vader zeggen? En
Cor? En haar vader? Cor is ferm ge
noeg. Maar die vreemde directeur? Er
zit niet anders op, dan Zaterdag naar
huis gaan en vertellen.
Wim piekert een paar dagen en besluit
Zaterdag niet te gaan, doch op gewone
tijd, een week daarna. Geen speciale
tusschentijdsche reis. Dan vraagt ieder
wat er is. Dan vreezen ze a'.len een
Jobstijding.
De tweede Zaterdag komt en gaat. De
Zondag is voorbij. Wim is op zijn
slaapzolder. In zijn overhemd zit hij
op de stoel voor zijn bed, ellebogen op
de knieën, onderkaak op de handpal
men. vingers voor zijn gezicht.
Hij heeft het Cor verteld. Ze heeft
hem niets verweten, ze is niet ge
schrokken, ze werd niet boos, alleen
maar bezorgd. Bezorgd om hem.
„Je zegt vanavond niets Morgenoch
tend vertel je 't je moeder. Die zegt
het je vader wel, als jij weg bent. Ik
vertel het deze week bij ons. Als je
weer hier komt, is alles bezonken."
„Dan is mijn tijd om, dan kom ik al
voorgoed."
„Kom Woensdagmiddag even."
„Is dat niet te gauw?"
„Ja, dat is wei wat gauw. Zaterdag
dan? Nee, toch maar niet. Ik zal wel
schrijven .Houd het daar maar op."
Zij zal wel schrijven, 't Is vreemd.
Wim ontdekt nu pas, dat zij de leiding
heeft en niet hij. Hoe is 't mogelijk?
't Verbaast hem, maar 't hinder: hem
niet. Nieuwjaar is voorbij, 't Wordt
straks voorjaar, dan vol zomer. Werd
het maar winter, dan kon hij binnens
huis blijven. En bui en wegduiken in
de kraag van zijn winterjas.
Kleintjes kruipt hij in zijn bed en
denkt terug aan zijn eerste bezoeken
in het gezin bij het postkantoor en aan
Cor.
„Als het je niet gegeven wordt, kun
je er niets aan doen," heeft haar va
der toen gezegd. Zal hij dat nu weel
zeggen?
Hij staat 's morgens op met hoofdpijn.
„Als je niet goed bent, moet je thuis
blijven," zegt zijn moeder.
„Nee, ik moet weg. Maar ik heb nog
wat te vertellen."
Moeder houdt op met broodsnijden, het
broodmes stil in haar hand.
„Is er wat met je meisje?"
„Nee, maar toch een vervelend ding.
Heeil iets anders."
En dan vertelt hij 't maar ineens.
Moeder knijpt haar oogen half dicht,
haar lippen zorgelijk op elkaar. Met
gebogen hoofd gaat ze weer brood
snijden. Haar voorhoofd is al lang niet
glad meer, de rimpelnerven kunnen
er niet meer uit. De dunne haarpiekjes
uit haar witte ochtendmutsje zijn grijs.
Wat zyn haar schouders smal! Ze
wordt een zielig afgewerkt boeren-
vrouwtje.
't Valt hem plotseling op. Zoo oud,
zoo gebogen, zoo ge teekend door zor
gen. O, dat bezorgde gezicht, dat hin
dert hem zoo. Zei ze maar harde
woorden. Maar dat doet ze niet. Moe
der heeft hem zijn eerste plaats be
zorgd. Die heeft hij verlaten voor een
onzeker geval. Nu heeft hij weer niets
Ze verwijt hem niet. Ze valt hem niet
aan. Nu kan hij zich niet verweren,
ook niet tegen zichzelf, tegen zijn
schreeuwend zelfverwijt en tegen de
wrange pijn van meelijden met het
wegkrimpende moedertje.
„Je vader weet het nog niet?"
„Nee". Hij zegt dat eene woord
zachtjes, als een bang jongetje. Hij
durft haar niet vragen, of zij het va
der vertellen wil. Moet zij de eerste
slagen opvangen? Zij, zwak oud
vrouwtje? Terwijl hij, ellendige laf
aard, veilig ver weg zit? Zijn sterke
constitute buiten schot en dit weer-
looze stukje vrouw er maar aan wa
gen?.
„Zal ik het strakjes dan maar ver-
to'len?"
„Nee moeder, nee, ik zal het zelf doen.
Ik zal wel wachten tot vader terug
komt van 't melken. Ik kan het beter
zelf zeggen, dan blijft u er buiten."
„Nee jongen, doe dat niet. Ga jij maar
rustig naar school. Ik maak het wel in
orde."
Zij maakt het wel in orde. Zooals
altijd.
„Dag moeder."
„Dag Wim. Dag jongen." Ze heeft zoo'n
meelij met hem. Hij is nog zoo jong
en nu begint al de tegens'ag. Wat staat
hem nog te wachten? Ach, ze weet het
niet,
Veertien dagen later is Wim thuis,
't Gaat slecht met de boerderij.
De hooiberg is vol, de koeien geven
voldoende melk, de varkens groeien
goed. Maar 't brengt geen geldt op.
En Wim verdient niets. Hij heeft eon
spaarpotje, waaruit hy voorloopig
kostgeld betaalt. Zoo houdt hij vaders
mond gesloten. En dan maar sollicitee-
ren. Al'.e brieven laat hij zien, voor
hij ze verzendt. De postzegels betaalt
hij zelf.
Telkens loopt hij naar 't postkantoor
om zijn stukken te posten en blijft dan
rondhangen in het directcurshuis bij
Cor, die altijd monter is en maar praat
en plannen maakt. Terwijl zij werkt
in de keuken, zit hij op de keuken
tafel zijn tijd te verdoen.
Hy slentert weer naar huis. In de
verte nadert een kluitje boerenjon
gens, die naar de catechisatie gaan.
Hij ziet, dat ze over hem praten. Ze
trekken een lachende mond en spotten
de oogen. Ze groeten fTeemend: „Dag
menéér Brandwijk." Ze vinden die
grap zoo geslaagd, dat ze hoonend
grinneken en nog eens omkijken.
(Wordt vervolgd).
112
VRAAGSTUK no. 1017
Auteur: J. Hofwegen, Rotterdam.
12 3*5
Redacteur: W. HOEKSTRA, Tulpenboomstraat 6,
Den Haag. Inzendingen uitsluitend aan dit adres.
Voor alle vraagstukken geldt: Wit begint en wint.
Oplossingen moeten worden ingezonden uiterlijk
8 dagen na plaatsing.
OPLOSSINGEN
No. 1006 (Winter): 22—18, 23—18, 48—42, 29—33,
47—41, 28—22, 45—40A, 23x1, 1x4, 4X36! A op
zwart 35 x 44 volgt 49x40. 23X1, 1X4, 4x36.
No. 1007 (Douwes): 21—17 (11x22), 32—28, 33—29,
50X39, 25x3, 3x2. (Zie ook: 32—28, 33—28, 25x3,
3x6).
No. 1008 (Hofwegen) 4034, 3732, 5044,
38x49, 16x18, 45X5.
No. 1009 (v. Dommelen): 27—21, 50—45!, 21—17,
28—22, 43—39, 38x49, 45x1.
No. 1010 (Chattelon): 48—42, 42—37, 36—31,
47—41, 29—24, 39—34, 33X24, 50x10, 25X23.
No. 1011 (Tevan): 29—24, (19x30), 47—41, 40—35,
35—24, 45x1.
No. 1012 (Kreeke): 30—24, 34—30, 47—41, 42—33,
37X10, 40—35, 45x1.
No. 1013 (A. van Dommelen): 3530, 2924,
45—40, 31—27, 38x47, 28—22, 33x2, 26X8, 2y.4.
No. 1014 (Douwes): 23—18, 47—41, 48—42, 33x42,
28x39, 45-40, 39—33, 40—34, 35X4.
No. 1015 (Kip): 23—19, (13x24), 27—22, 49—43,
(38X49), 45—40, 40—35, 35x2. Eenige oplossers
gaven aan: 50—44, 37—31, 23—19, 29—23, 49—43,
45x3.
CORRECTE OPLOSSINGEN ONTVANGEN VAN:
W. A. Franken, IJselmonde, Jb. de Groot, Groot-
Ammers, H. A. W. Doeser, IJsclstein, J. C. van
Rijn, Loenen a. d. Vecht, N. den Hertog, Delft, W.
Kooijman, Loosduinen, J. C. de Knegt, Amersfoort,
Hendrik Trapman Wzn., Spakenburg, C. den Her
tog Jr., Delft, A. v. d. Kreeke, Bergen op Zoom,
G. Springer, Berkel, M. van Baaien, F. Wymenga,
F. Janson, Den Haag, J. H. C. Deijl, Schiedam,
F. Tinga, Scheveningen, C. Daams, N. Loosdrecht,
J. de Wilde, Schiedam, Jac. v. d. Heiden, Sassen-
heim, J. Hofwegen, A. Bokhout, Rotterdam. Laatst
genoemde heeft wedstrijdprobleem no. 5 van A. v.
Dommelen als volgt gecorrigeerd: (schijf 32 op 27),
38—33, 33x4, 50—44, 48—43, 35—30, 46—41, 25—20,
4X16.
De heer Kooyman, Loosduinen, heeft schijf 26
zwart gemaakt" en wint dan als volgt: 5044,
37—31, 31—27, 42x31, 48—42, 46—41, 25—30,
27—22, 22X4, 20—20, 4X16!
De heer C. C. Go e d h a r t heeft van wedstrijd-
Vraagstuk no. 2 studie gemaakt en meent dit
eindspel te kunnen winnen. De analyse hiervan zal
hij eventueel opzenden. Allen dank voor de ge
nomen moeite.
Inzenders van problemen, enz. moeten standen op
diagram zetten en papier aan een zijde beschrijven.
Verzoeke toezending van vraagstukken eenige
weken te willen stopzetten; de voorraad
wordt te groot.
UIT ONZEN LEZERSKRING
VRAAGSTUK no. 1016
Auteur: A. van Dommelen, Rotterdam
8
■w vzw
"fin& IK i
W VzW
*6 *7 48 *9 50
Zwart: 4, 7—9, 14, 16—18, 22, 23, 28, 29, 34, 35.
Wit: 25—27, 31, 32, 37, 38, 42—44, 47—50 (met
klein eindspel).
46 *7 *8 49 50
Zwart: 7, 8, 12, 13, 14, 16, 23, 26.
Wit: 25, 27, 30, 33, 37—39, 42.
Mag na: 3024, Zwart 2329 spelen?
VRAAGSTUK no. 1017
Auteur: D. Douwes, Utrecht
12 3*5
■F
E
li
88
E
8
13
ui
BIS
n
18
10
i§
ii
8
6
n
4m
S3
PI
SPÜ
Wfr
S
...,s
a
tel
VRAAGSTUK no. 1018.
Auteur: A. v. d. Kreeke, Bergen op Zoom.
19
Hf
e
f!
s
m
Bi
m
gp
sr
li
s
m
V.
m
üi
s
II
S
Sf
a
e
e
Hf
ta
Fj
vM
m
46 *7 *8 49 5n
Zwart: 11—14, 19, 23, 24, 35.
Wit: 28, 30, 31, 33, 41, 43, 44, 46.
VRAAGSTUK no. 1019
Auteur: H. N. J. W i nt e r, Madioen.
i I p
Vmb. WM ÏW,
46 47 48 49 50
Z w a r t2, 16, 18—20, 23, 28, 30, 34, 36, 40.
.Wit: 21, 32, 37—39, 42, 43, 45, 47—49.
BOEKBESPREKING
Door den uitgever van het Fransche maandblad
„Revue Frangaise du jeu de dames" is een werk
uitgegeven van onzen, te Parijs woonachtigen,
landgenoot Herman de Jongh. Deze uitgave be
schouwen we i.a het bo.K van t. r en Ja
jngh „Damstudie's en analyses" als het ineesi be
langrijke werk op dit gebied. De belangrijkheid
ligt niet zoo zeer in nieuwe theoretische vondsten
dan wel in het bijeenbrengen van alle hoofdzake
lijke theorie betreffende het spel.
Een groote verscheidenheid, openingscombinaties,
slagzetten, problemen, geanalyseerde partijen, zijn
hier bijeengebracht.
De bekende Woldouby-stelling, met de tot
nu toe bekende opvattingen van de sterkste spelers
is als geheel voor ieder speler van bijzondere be
teeken is.
Van Faure is een mooie, tot nu toe onbekende,
winstvariant opgenomen.
De belangrijkste openingen en posities zyn gerang
schikt in aantrekkelijke stijl: met gevoel en het
onmisbare inzicht tot vermijding van eentonigheid.
Dit is een groote verdienste: een werk te schrijven
bestaande uit (grooten-deels) cijfers en het toch
aantrekkelijk te doen zyn, ook voor den minder
sterken speler.
Dammers, dit werk moet ge in Uw bezit hebben,
wilt ge niet doorgaan voor een damanalfabeet!
Ket boek telt 300 blz. en is verlucht met honder
den diagrammen. De prijs is 35 francs. Het kan per
postwissel besteld worden bij Revue Francaise du
Jeu de dames, Rue de Jeuneurs 12 (Paris 2c).
Wiéfeks-
WAAROMSHroEU
SUSSJA EN DE VOGEL..
Rabbi Sussja, een voorganger van 't i^iidaa.uisme,
(een godsdienstige beweging onder de Oost-Euro-
peesche Joden in de 18e eeuw) trok eens het land
door en verzamelde geld, om gevangenen los te
koopen. Daarbij kwam hy in een herberg, terwijl
de waard juist niet thuis was. Toen hy, zooals zijn
gewoonte was, door de kamers rondging, zag hij
in een vertrek een groote kooi met allerlei vogels
staan. Sussja zag hoe verlangend ze naar hun
vrijheid waren en hoe ze begeerden weer door de
lucht te vliegen, waarheen ze wilden. Toen werd
de Rabbi door medelijden met de vogeltjes be
wogen en zeide tot zichzelf: „Nu loop je je voeten
moe, Sussja, om gevangenen los te koopen, en hoe
kan er een grooter verlossing voor gevangenen
zijn, dan deze vogels uit hun kerker vrij te laten?"
Dit denkende opende hij de kooi en de vogels
vlogen vrij weg.
Toen de waard thuis kwam en de leege kooi zag,
vroeg hij woedend aan de huisgenooten, wie hem
dat geleverd had? „Daar loopt een man rond, die
er uitziet als een gek," zeiden zij, „en geen ander
dan hy kan deze misdaad begaan hebben."
De waard liet Sussja halen en schreeuwde hem
toe: „Jij gek, hoe heb je 't hart gehad mij van
mijn vogels te berooven en mij al het geld te laten
verliezen, dat zij mij gekost hebben?"
Sussja antwoordde: „Ge hebt vaak genoeg in de
Psa'men gelezen en nagezegd: En Zijn erbar
men strekt zich uit over al Zijne schepselen".
Toen sloeg de waard hem totdat zijn hand moede
was en gooide hem ten slotte de deur uit.
Maar Sussja ging met vroolijk gemoed zijns weegs.
RABBI WOLF EN DE VOERMAN.
Op een dag, dat het sterk vroor, reed Rabbi Wolf
naar een feestelijke plechtigheid. Toen hij een
poosje in de feestzaal had doorgebracht, kreeg hij
medelijden met den voerman, die buiten stond te
wachten; hij ging ongemerkt naar buiten, naar
den voerman en zeide: „Kom toch binnen en
warm je!"
„Ik mag mijn paarden niet alleen laten," ant
woordde de man, sloeg met zijn armen over de
borst en sprong van den eenen voet op den
anderen.
„Daar zal ik wel voor zorgen, tot je het warm
hebt en mij weer aflossen kunt," zei Rabbi Wolf.
Eerst wi'de de voerman daar niets van weten, dat
de Rabbi in de kou zou staan om zijn werk te
doen, maar eindelijk liet hy zich overreden naar
binnen te gaan. Binnen was er voor ieder die
kwam, onverschillig van welken rang of stand
hij was en of hij al of niet een kennis was "an
den gastheer, volop te eten en te drinken. Na
het tiende glaasje had de voerman glad vergeten
wie zijn plaats bij dc paarden innam en liet uur
na uur voorbijgaan.
Intusschen hadden de menschen binnen wel den
Rabbi gemist, maar zich gerustgesteld met de ge
dachte, dat hij wel een gewichtig bezoek had
moeten afleggen en daarna terug zou keeren. Na
geruimen tijd kwamen ecnigen der gasten naar
buiten in de reeds schemerige straat en zagen
Rabbi Wolf bij den wagen staan, de armen in
elkaar slaan en op de voeten heen en weer dansen.
Moeten wij hierbij niet aan Franciscus en zijn
liefde voor zijn broeders, de schepselen, denken?
117.