E SCHRII
33ettJSi>ëttco;tfDet:
Woomfc&etafie»
C (f
HARTEN
MARNIX VAN ST. ALDEGONDE
ONS kleine landje heeft veel grote mannen
voortgebracht.
Daarop gaan we trots en bij bizondere gelegen
heden wordt telkens weer aan 't leven en werken
van die mannen herinnerd.
Vorige week stond in de krant misschien heb
je 't wel gelezen— dat 't dit jaar 400 jaar geleden
is, dat Philips Marnix van St Aldegonde geboren
werd en dat men van plan is dit op heel plechtige
wijze te herdenken.
De meeste jongens en meisjes lezen graag over
onze mooie Vaderlandse geschiedenis. En ze
Poriret van Marnix met handteékening
weten ook heel wat te vertellen van den Vader
des Vaderlands, van den groten Koning-Stadhou
der Willem III, van Tromp en De Ruyter en nog
zoveel andere helden.
Maar wat weten we eigenlijk van Marnix
Een jongen van 12 jaar, die ik er naar vroeg, wist
twee dingen van Marnix te vertellen: hij was de
dichter van ons Wilhelmus en zijn lijfspreuk was:.
Repos ailleurs.
Wat dat eerste betreft: er zijn heel wat geleerde
mannen tegenwoordig, die beweren, dat Marnix
niet de dichter van ons mooie volkslied is geweest.
Wie 't wèl was, weten ze ook niet. En nu begrijp
je toch zeker wel, dat als de geleerden 't niet eens
zijn, wy 't beste doen maar stilletjes ons mond te
houden.
Maar gelukkig zijn er vele dingen uit 't leven van
Marnix, die we wèl zeker weten en daarvan ga
ik je in onze Kinderkrant wat vertellen.
Marnix stamde af van een deftige Zuid-Neder
landse familie, waarvan vele leden hoge amb
ten hebben bekleed. Toen hij nog zeer jong was
ging hij met zijn broer Jan naar Leuven, waar
zij als studenten van de hogeschool werden in
geschreven.
Marnix stond weldra bekend als een vrolijk stu
dent, die ook heel ijverig studeerde. Hier kreeg
hij de eerste lessen in Latijn, Grieks en Hebreeuws.
Een paar jaar later trok hij naar Italië en Genève
om daar zijn studie voort te zetten. En zo leerde
hij den groten hervormer Johannes Calvijn ken
nen. Die kennismaking is voor 't latere leven van
Marnix beslissend geweest. Calvijn heeft vele
jonge mensen gevormd; door zijn bezielende lessen
zijn zij later mannen van betekenis geworden;
en eep van zijn meest begaafde leerlingen is zeker
wel Marnix van St Aldegonde.
In 1561 keerde Marnix naar zijn vaderland terug.
Hij leefde 't politieke leven van zijn tijd met
grote belangstelling mee; hij schreef een paar
boeken, waaruit duidelijk b'.eek, dat hij alles
behalve een vriend van Spanje was. Ook verdedig
de hij op krachtige wijze de Gereformeerde reli
gie, waardoor zijn naam in de Nederlanden zeer
bekend werd.
Toen koning Filips II Alva naar hier zond om
't opstandige geuzenvolk tot onderwerping te
brengen, nam ook Marnix de vlucht. Had hij dat
niet gedaan, dan zou hij zeker het lot gedeeld
hebben met Van Egmond, Hoorne en zovele
andere edelen.
Marnix ging naar Duitsland en daar heeft hij
een zeer moeilijke tijd doorgemaakt. Zijn goederen
waren verbeurd verklaard, van zijn vele bezit
tingen had hij niets over gehouden, zodat de
edelman aan de grootste armoede was prijs
gegeven.
Maar dat alles belette Marnix niet om zich ruste
loos aan zijn belangrijke arbeid te wijden. Het
ging hem vooral aan 't hart, dat er onder de
Gereformeerden van zijn tijd zoveel onenigheid
gevonden werd en daarom stelde hij alles in 't
werk om de zo hoog nodige eenheid te bevorde
ren. De vergadering, die in 1568 te Wezel gehouden
werd en waar uitvoerig over deze voor ons land
zo belangrijke zaak gesproken is, werd dan ook
door Marnix voorbereid en is door hem zelf
bezocht.
In hetzelfde jaar verscheen 't meest bekende boek
van Marnix: Den Bijencorf der Heilige Roomsche
Kercke. We drukken hiernaast 't titelblad af en dat
moet je maar eens heel goed bekijken. De korf
heeft de vorm van een tiara (de pauselijke drie
kroon) met de gekruiste sleutels. De invliegende
bijen zijn als bisschoppen en monniken gekleed
en dragen bullen (pauselijke brieven) en boeken.
Op de achtergrond kerken en kapellen. In dit
bekende boek dreef hij ook de spot met de Leu
vense hoogleraren:
Leser, leest dit met vlyt: Hier suit ghy sien end
merken,
De wijsheyt end' 't verstand van de Lovensche
Klerken.
Door keurvorst Frederik III van de Paltz werd
Marnix benoemd tot lid van de opperkerkeraad.
Ook wist hij 't gedaan te krijgen, dat in 1571 de
Synode te Emden samen kwam. Deze Synode
verzocht aan Marnix de historie der Reformatie
in de Nederlanden te beschrijven, 't Is wel jam
mer, dat van dit plan niets gekomen is.
Het kasteel Alde
gonde in Marnix'
tijd. Op deze oude
plaat is heel goed
te zien hoe een
middeleeuws
kasteel er uit zag.
«Dit fó'eni dart enbt gronDelidu törtcjj*
fltnjjfje Otp <g>eiiDülief0 Mecfter Gcntiani Hervet,
imcojtu unrgfycgacum f ranfopo tnüc in'r ©uptftb;
Oljtfcfyiruru «trt Dc afgijcDiuatlOcban
{jet tfb?i|tcn fl&üclQou».
Misschien heeft Marnix er geen tijd voor gehad.
Want hij kreeg 't hoe langer hoe drukker. Vooral
toen hij in steeds nauwere verbinding trad met
Prins Willem van Oranje, den Vader des
Vaderlands.
Toen in Juli 1572 te Dordrecht de vergadering van
de Staten van Holland werd gehouden, trad Mar
nix op als woordvoerder van den Prins. Zijn rede
maakte grote indruk en had het gewenste gevolg:
de Staten kozen de zijde van Oranje.
In 1573 viel Marnix in handen van zijn vijanden;
wellicht zou 't slecht met hem afgelopen zijn, in
dien ook de Prins niet een voornaam heer van
Spaanse zijde gevangen had genomen: de Graaf
van Bossu. De een werd tegen den ander uitge
ruild dat deed men in die tijd meer en zo
kwam Marnix weer in vrijheid.
Veel en gewichtig werk heeft Marnix hierna nog
verricht. Op school hebben we geleerd van de
Pacificatie van "Gent en de Unie van Brussel,
'k Behoef dus hier niet uitvoerig te gaan vertellen
wat daar allemaal besproken en besloten is. Maar
'k wil er alleen maar van zeggen, dat in beide
gebeurtenissen Marnix een werkzaam aandeel had.
Weldra stond hij nu geheel aan de zijde van den
Prins, en beide mannen hebben met alle kracht
gewerkt om het Spaanse gevaar zoveel mogelijk
te keren, 't Was in deze tijd, dat Marnix benoemd
werd tot lid van de Raad van State.
Op 26 Juli 1581 werd Filips van Spanje plechtig
afgezworen. Marnix trok zich terug op zijn land
goed te Souburg (Walcheren), waar hij zich bezig
hield met landbouw.
De rust was echter van niet lange duur, want kort
daarop werd hij benoemd tot burgemeester van
Antwerpen. Nadat Parma tien maanden deze stad
belegerd had, moest Marnix haar overgeven. Hij
keerde weer terug naar zijn landgoed te Souburg
en ging zich toen aan het vertalen van den Bijbel
wijden.
In 1584 werd Prins Willem vermoord, en Prins
Maurits, die zijn vader in verschillende waardig
heden opvolgde, was zeer gesteld op de steun en
voorlichting van Marnix.
Einde October 1596 was Marnix gereed met de
vertaling van Genesis. Na een reis naar Frankrijk
gemaakt te hebben, wilde hij beginnen aan de
vertaling van het boek Exodus.
Maar zijn werktijd hier op aarde was voorbij.
Hij stierf in 1598. Toen mocht de man wiens leuze
was: Repos ailleurs (de rust is elders), de ruste
in gaan, die er overblijft voor het volk van God.
VEEL LIJDEN
En Hij begon hun te leeren, dat de Zoon
des menschen veel moest lijden
Markus 8 31a.
NEEN! wij kunnen het niet ééns zijn met de
leer der Buddhisten. ofschoon zij millioenen
aanhangers telt. Volgens haar is het kostelijke
leven een kwaad, een aaneenschakeling van lijden.
Zelfs de momenten van schijnbaar geluk zijn mo
menten van vermomde ellende, hun zoetheid heeft
steeds een bitteren nasmaak,wèl bezien is
het eigenlijk een ramp het levenslicht te aan
schouwen.
Voor den Christen klinkt deze leer lasterlijk. Zij
miskent de onschatbare waarde des levens, 't Is
het rijkste talent, dat God ons toevertrouwt, om
er in zijn dienst mede te woekeren, daar wij één
maal rekenschap zullen moeten afleggen van het
gebruik, dat wij van onze jaren gemaakt hebben:
tot eer of tot smaad van zijn heiligen Naam.
Bovendien onderschat die pessimistische leer het
vele goede, dat God aan rechtvaardigen en on-
rechtvaardigen beiden schenkt, terwijl de geloo-
vigen daarenboven een volheid van geestelijke
weldaden ontvangen, die hen doet roemen: „Het
licht is voor den rechtvaardige gezaaid, en vroo-
lijkheid voor de oprechten van hart!"
Wü belijden van harte: het leven is goed!
Zeker, er is ook veel lijden in, maar dit is onze
eigen schuld. God schiep den mensch tot een
onafgebroken Paradijs-geluk. Eerst door den val
in zonde is het lijden als bittere vrucht der zonde
geboren. Het is sindsdien door het leven heen-
geweven en er onafscheidelijk mede verbonden.
De Psalmist geeft blijk van werkelijkheidsbesef,
wanneer hij zegt, dat het uitnemendste er van
moeite en verdriet is. Maar het leven is door
Gods algemeene genade toch niet gehéél lijden
geworden, 't is een mengeling van licht en scha
duw, waaruit God iets schoons weet te tooveren.
's Menschen levensklavier heeft, gelijk elk orgel,
vele lichtende, witte toetsen. De donkere, zwarte
toetsen mogen echter niet ontbreken, indien de
levenszang harmonisch zal klinken. Gods hand
slaat de witte toetsen veel vaker aan dan de
zwarte toetsen van het veelsoortige lijden. Zóó
schept Hij zelfs uit een gevallen leven een schoone
harmonie,ook aan het lijden geeft Hij een
plaats in het levenslied!
Wat is ons lijden echter bij dat van Christus,
waarbij deze weken ons inzonderheid bepalen
Toen de Apostelen Hem beleden hadden als den
beloofden Messias of Christus, en als den Zoon
des levenden Gods, begon Hij hun te leeren, dat
de Zoon des menschen véél moest lijden. Hij voor
zegde hun dit lijden zelfs in bijzonderheden, want
Hij wist het van te voren, terwijl God het ónze
voor ons genadig verborgen houdt. Voor Hem
werd het door die vóórkennis een dubbel lijden:
eerst in 't vooruitzicht en daarna in werkelijkheid.
Véél lijden, dit woord past op Hem méér dan
op ons: alle trekken van 't naderende lijden staan
Hem van meet-af voor oogen: de overlevering in
de handen der zondaren, de haat van het San
hedrin, de valsche beschuldiging, de smaad en
hoon, het slaan en bespuwen van zijn heilig aan
gezicht, het onrecht van Pilatus, het akelige
vloekhout, de dood, de begrafenis,maar Gode
zij dank, ook de opstanding uit de dooden en zijn
verheerlijking in den hemel, waarop het tenslotte
zou uitloopen.
Véél lijden, dit was het motto zijns leven.
Voor ons is het lijden een voorbijgaande épisode,
die straks door blijder dagen vervangen wordt.
Voor Hem begon het echter reeds bij zijn geboorte
om pas in het graf op te houden. Zijn ingang tot
het aardsche leven, dat door onze schuld zijn Pa
radijs-glans verloren heeft, en ontwijd, neerge
drukt,ver somberd en vergiftigd is, was voor Hèm,
die uit de zuivere, heilige hemelssferen neder
daalde, een beklemming. De verstikkende walm
der zonde sloeg Hem tegen zijn heilig wezen, 't
moet adembenemend geweest zijn voor den Eenige,
wiens ziel niet door de zonde vergroofd was, en
daarom het kwaad in alle scherpte voelde. In de
laatste week zijner omwandeling heeft dit door
gaande lijden zich toegespitst en werd het schier
ondragelijk, 't Was een lijden naar Hel en lichaam
beide. Menigeen staart zich blind op 't lichamelijk
lijden van Christus, zij voelen zich aangedaan en
fel bewogen, wanneer zij zien op den doorgeesel-
aen rug, waarop als met een ploegijzer bloedige
voren getrokken werden; op het edele hoofd, det
door de doornenkroon verwond werd; op het ont
zettende kruis, waaraan Hij hing met doornagelde
handen en voeten. En ja, die aanblik grijpt ons
aan en maakt menig oog vochtig, menig aange
zicht nat van tranen. Maar Jezus' zielelijden
vlijmde veel dieper in Hem door: het benauwende
angstzweet van Gethsemané, het branden van den
Judas-kus, de spot op Golgotha, waar men njn
Godsbetrouwen hoonde, en boven al die smarten
uit de verlating Gods aan 't kruis, die Hem de
klacht uit de ziel perste: „Mijn God. mijn God,
waarom hebt Gij Mij verlaten!"waarlijk, Hij
heeft véél geleden!
Wat mag het geheim van dit lijden zijn?
Er móet bepaald een mysterie achter liggen, waar
uit het te verklaren is. Jezus staat immers geheel
anders dan wij tegenover het lijdensverschijnsel.
Wij hebben de smarten om onze zonden verdiend,
en lijden waardig hetgeen wij' gedaan hebben.
Maar Jezus was de éénige Zondelooze te midden
van het krom en verdraaid geslacht der zondaren.
Indien het waar is, dat het lijden de bittere vrucht
der zonde is, dan had Hij er vrijgesteld van moe
ten blijven. En wat kan dan het geheim van zijn
smarten zijn?
Het geheim er van is een heilgeheim.
Hebt ge nooit gelezen, dat onder de Israëlietisclie
bedeeling de zonde van een geheel schuldig volk
overgedragen werd op één onnoozel, onschuldig
offerdier, om in hun plaats aller schuld te boeten?
Dit was een genadige beschikking Gods. Maar 't
is een nog rijker genade, dat de Heere de onge
rechtigheid van zijn geheele volk op den éénig
Schuldelooze heeft doen aanloopen, opdat deze
Eéne voor al de zijnen hun ongerechtigheid in zijn
bloed mocht verzoenen.
Hij heeft als het Lam Gods de zonden der zijnen
gedragen. En tevens heeft Hij de straf gedragen,
die op hen had moeten neerkomen, opdat zij voor
eeuwig van de straf ontheven zouden worden.
Hoe vreeselijk was die straf. Jezus Christus heeft
den ganschen tijd zijns levens, van de geboorte
af tot in 't graf toe, de toorn Gods gedragen, in
ziel en lichaam doorleden, en dit groote werk
van Gods genade heeft Hij uit zondaarsliefde en
in volmaakte gehoorzaamheid aan den Goddelijken
heilswil volbracht!
Onze smarten heeft Hij gedragen.
De smarten, die wij waardig waren, want wij
hadden naar recht alles moeten drinken uit den
beker van Gods verbolgenheid.
Ziedaar het groote heilgeheim.
Ziedaar tevens het enorme verschil tusschen
Christus' lijden en het onze. Hij werd in zijn lijden
door de richterlijke majesteit Gods gestraft. Wij
worden in ons lijden door Gods vaderlijke goed-'
heid gekastijd, opdat wij zijner heiligheid deel
achtig zouden worden. Zijn lijden was een boeten
van ónze schuld. Het ónze is een gelouterd worden
als 't zilver in den heeten smeltkroes der ellende,
opdat wij dag aan dag vernieuwd mogen worden
naar zijn beeld.
Korte inhoud van het voorgaande
Op het landgoed „Licht en
Schaduw" woont Jonkheer ran
Lode tot Ravenhof, gepension-
neerd kolonel van het Neder-
landsche leger, met zijn vrouw
zijn zoon Karei, die officier is
en Johan, de jongste, die ooit
officier moet worden.
Zijn dochter Lucie is getrouwd
met Charles van Ooven, een can-
didaat-notaris.
Een van Kareis soldalen heeft in
de stal van een ziek paard een
trap gekregen en is aan de ge
volgen overleden. Er was reeds
order gegeven het dier in een
ziekenstal te brengen en Karei
was daarvan op de hoogte.
Mevrouw van Lode zou graag
zien, dat Johan in plaats van
officier een andere loopbaan
kiest. Na een gesprek met Char
les w:l hij rechten gaan studee-
Wim Brandwijk, een broer van
het slachtoffer van het ongeluk
met het paard, is onderwijzer in
een academiestad.
Hij maakt hier kennis met een
collega van de openbare school.
Samen bezoeken ze een verga
dering waar Johan van Lode een
rede houdt over het practisch
Christendom.
dvtAy
10)
SOMMIGEN wel, maar niet allen en
niemand is er geweest. De een
had les, de ander blijft liever thuis,
een derde kan het niet schelen. Hij
vertelt er iets van, maar de belang
stelling is gering. Ze kijken bevreemd
en zeggen niets.
Een week later gaan de vrienden naar
een andere samenkomst, een openbare
meeting in een groote zaal.
Er zijn twee sprekers.
Ze spreken vurig en fel, met korte ge
baren, beslist en verzekerd. Geen spoor
van twijfel, geen zweem van onzeker
heid. Zij weten alles.
Hun woorden striemen, iedere zin is
een zweepslag.
De vergadering leeft mee. De mannen
luisteren met lachende gezichten, ge
nietend van iedere rake zet. De vrou
wen kijken hard en verbeten, haar
strakke gezichten staan vast, haar
oogen dwalen niet, haar dichte mon
den bewegen niet, de pijl van haar
blikken spitst aldoor recht naar den
spreker. Zij vechten thuis iedere dag,
alleen, in de felle strijd om het be
staan, zooals een berin met bek en
klauwen vecht voor haar jongen.
De mannen op hun werk of werkloos
op straat, bespreken met grollen en
kwinkslagen de maatschappelijke en
politieke vraagstukken, soms gemoede-
lijk-grappig de spot drijvend met liun
eigen, weinig bevoorrecht bestaan.
Maar deze vrouwen zijn bitter, hard,
gevaarlijk. Haar buurpraatjes aan de
deur zijn als azijn. Haar eigen man
nen krijgen er soms genoeg van. Hier
verzamelen ze nieuwe stof, voorraad
voor maanden.
Er zitten ook kere's met opgetrokken
bovenlip en dreigend wit van tanden.
Het applaus is bulderend en een roe
zig rumoer valt over de hoofden, vult
de zaal, puilt naar buiten en verstilt
pas na de scherpe tik van een hamer.
Van de bestuurstafel wordt een motie
voorgelezen en door de vergadering
overweldigend goedgekeurd.
„Dat is andere kost," zegt de open
bare collega.
„Waarom? Ik ben nog even wijs. Op-
zweepende woorden heb ik wel ge
hoord. Maar een oplossing? Knudde.
Theorelica."
„Ze hebben eischen genoeg gesteld'"
„Eischen! Eischen kan iedereen, dat
kan een schooljongen. Ze hebben mis
standen aangewezen. Goed. Maar de
gronds'ag hebben ze niet bloot ge
legd. Evenmin als de student. De diep
ste oorzaken hebben ook zij niet ont
dekt. En zoo lang dat niet gebeurt, is
er geen kans op beterschap. Van den
student kan in elk geval gezegd wor
den, dat hij de zelfzucht aanwees als
de oerzonde in onze samenleving."
Aan de collega's vertelt Wim niets,
maar hij spreekt er thuis over en bij
Cor thuis.
„Daar is niets aan te veranderen," zegt
vader. „Wie zal al het kromme re^ht
maken? Bemoei je daar niet mee. Ba-
moei je met je eigen zaken."
Dat bevredigt Wim niet. Is dat 's men
schen eenige plicht? Bemoeien met je
eigen zaken?
De postdirecteur spreekt van Go-l3
leiding en van berusLen in ons lot.
Armen moeten er wezen. Dat staat in
de Schrift.
„Dat ze er móéten wezen?"
„Dat ze er zullen wezen."
„Moeten wij daarom armoe maken?
Een crisis uitlokken, die de wereld
uitput?"
„Het is een oordeel over de volken,
't Is om hun zonden."
„De zonden der volken zijn onze zon
den," zegt Wim, die wel wat meenam
van Johan van Lode.
„Ziekten en dood zijn er ook door de
zonde en toch nemen we een dokter,"
zegt Cor snedig.
„Jullie va'.len mekaar natuurlijk bij.
Waar heb jij die wijsheid vandaan?"
„Van den dominee."
„Zóó, van den dominee."
XIV
„Ben jij op die rooie meeting geweest?"
„Waarom?"
„Mijn hospita zegt het. Haar man heeft
je gezien."
„Hindert dat wat?"
,,'k Zou maar oppassen. Daar houdt de
baas niet van. Je wilt toch benoemd
worden voor vast?"
„Beslist de baas dat of het bestuur?"
,,'t Bestuur bes'ist, maar de baas maakt
het uit. Net als bij jou thuis. Je moe
der zegt hoe 't moet en dan beslist
je vader."
„Jij weet absoluut niet, hoe het gaat
bij mij thuis."
„Precies als bij mij thuis," lacht de
ander luchtig. Hij amuseert zich.
Het hoofd heeft iets gehoord en wil