MTCRHAAL
lüf t'M m. nn
ii
a a'
i s es i
B
mi
1
E
si
m
"li
9
li
m
mi
m
m
B
s
m
m
m
M
BP,
m
Êf
m
mm
f8
Jmm:
IJJJJ
ajiji. s
ta
m
j® m
8 DB
Jfi, B
m
s b m
m m
m D m
wéöHs
WAARDIGHEDEN
ZEEMANSDOOD
HELDER en klaar straalt de zomermorgen
over het Hollandsch duin. Als een gouden
schijf rijst in het rozige Oosten de zon en werpt
haar licht in zilverspronkelingen over de golven
der zee, die voortklotst in eindelooze deining. Geen
gerucht nog stoort deze serene stilte. Hier en daar
vliegt een zilverblanke meeuw op en groet met
sierlijken wiekslag den schoonen morgen.
Alles schijnt nog te rusten in het duin en het
dorp, welks toren nauwelijks boven de duintoppen
uitsteekt.
De mensch slaapt, als de natuur haar schatten van
schoonheid uitstalt.
Maar er is één man in het duin, die deze schoon
heid wil indrinken, zoolang hij den beker des
levens aan de lippen mag zetten. Hij kan niet sla
pen, wanneer de morgen rijst uit het duister van
den nacht.
Jacob Barendsz woont daarom alleen in het
kleine huisje, bijna een kilometer van het dorp.
Hij heeft geen behoefte aan den omgang met men-
schen. Hij is alleen op de wereld, die hij door
kruist heeft in alle richtingen. Hij kent de wereld
en heeft te veel van haar gezien, om nog naar de
luidruchtigheid der menschen te verlangen.
Hij wenscht alleen haar stilte, haar schoonheid,
haar klare pracht, zooals zij die dezen morgen
schenkt.
Jacob Barendsz heeft als kapitein vele zeeën be
varen. Hij kent haar diepten en gevaren, het schui
men en bruisen van haar golven, haar verren ho
rizon, die als een cirkel de wereld omsluit. Hij
Lan niet meer leven zonder haar golfslag, haar
nevelige verten, haar murmelen en bruisen. Hij
moet de zee kunnen zien, als de storm haar voort-
zweept, maar ook als de avond haar rimpelend
watervlak kleurt met zilver en azuur.
Alleen de zee is hem nog gebleven. Zijn vrouw is
voor jaren al gestorven en kinderen heeft hij
nooit gehad. Toen hij gepensionneerd werd, is hij
naar de duinen getrokken en daar heeft hij een
eenvoudig huisje laten bouwen, dat hij den naam
„Kraaiennesf'heeft gegeven. Vanuit zijn „Kraaien
nest" pleegt Jacob Barendsz in de wijde verten
der zee te schouwen, als zocht hij achter de neve
len iets heerlijks, dat hij verwachtte. Twee dingen
zijn hem nog gebleven: op aarde de zee en in den
hemel zijn God. En hij weet het: van de zee zal
hü eenmaal afscheid moeten nemen en zijn God
zal hij eenmaal ontmoeten. Want Jacob Barendsz
gelooft als een kind zijn Bijbel. Dit is het Boek,
dat hij dagelijks leest en waaruit hij zijn troost
put. En naast den Bijbel leest hij het boek der
natuur, waarin alle schepselen zijn als schoone let
teren. Daaraan heeft Jacob Barendsz genoeg om
te leven en om te sterven.
Het gerucht der menschen verstoort de stilte
zijner ziel en die wil hij bewaren tot de dood hem
roept. Neen, hij vreest dien dood niet. Hij kent
zijn stem en weet, dat hij hem eenmaal zal roe
pen. Dan zal hij gewillig gaan. Dan zal hij zijn
huisje, zijn duinen, zijn zee vaarwel zeggen, om
de hemelsche kust te begroeten. Maar zoolang God
hem dit aardsche leven laat, wil hij luisteren naar
het lied van de zee en staren in de ruimte des
hemels, wil hij de wolken zien zeilen door de
luchten, de golven zien schuimen, als zij breken
op het strand.
Soms komen er jongens uit het dorp sluipen om
het „Kraaiennest". Ze zijn heimelijk wat bang voor
den ouden zeeman, maar hij praat heel gewoon
met hen en dan vertelt hij ook wel eens van de
zee. Maar dat gebeurt niet dikwijls, want Jacob
Barendsz is zwijgzaam.
Soms ook komen er schilders dwalen door het
duin en dan wijst Jacob Barendsz hun de mooiste
plekjes. Dan gaat zijn oude hart open, want op het
doek ziet hij de zee zooals hij ze kent en lief neeft.
Het is hem, alsof de schilder de zee nog schooner
maakt dan zij is, alsof hij mag zien in haar wezen,
haar verborgen diepte.
Soms ook steekt de storm op, de geweldige, die de
golven geeselt. Dan gaat de stormbal omhoog. Als
die storm komt in den nacht, dan staat Jacob
Barendsz op, niet omdat hij vreest, maar omdat
hij de zee wil zien in haar majesteit. En als dan
de lichtbundels van de vuurtoren door den nacht
zweven, dan staat Jacob Barendsz op het duin,
den zuidwester diep in de oogen gedrukt en wor
stelt met den storm en tuurt in de verte.
Misschien een schip in nood!....
Soms gebeurt het, dat inderdaad een schip wor
stelt met den storm. Noodseinen worden gegeven
en de redders trekken uit om hun leven te wagen.
Jacob Barendsz is te oud; wie kan van hem ver
gen, dat hij mee zal uitvaren om de bedreigd©
schipbreukelingen te redden?
Op het „Kraaiennest" kan hij het echter niet uit
houden. De storm loeit om zijn huisje en giert
over de duinen. Zeemeeuwen cirkelen in wilde
kringen boven de duintoppen.
Ginds vaart en kookt de zee. Daar zijn menschen
in nood. Die gedachte kan Jacob Barendsz niet
verdragen en hij verlaat het „Kraaiennest" om van
den nabijen duintop te zien, hoe mannen worstelen
met de golven en den dood.
Nu pas gevoelt hij zich weer als matroos in het
Kraaiennest, hier, waar de storm vlaagt.
Als de storm is uitgeraasd. Schelpen zoeken op 't strand
een pension gezocht. Daar woont hij
nu.
Een maand later zit de familie aan "t
middagmaal. Charles en Lucie zyn er
als gast.
Karei is thuis. Ze zitten met hun
vijven aan tafel. De gesprekken zijn
schaarsch en neutraal, papa schenkr
een extra glas wijn, de stemming
is goed.
Maar Karei, ontactisch of misschien
wel opzettelijk, gaat vertellen, dat de
zoon van een der familiebekenden bij
de arti'lerie gaat.
„Er zijn gelukkig nog vers'andige
menschen," zegt hij voldaan en met
een tikje prikkelzucht.
Mama's gedachten vliegen dadelijk uit.
aan alle kanten zoekend naar een pak
kend onderwerp, dat de aandacht af
leidt. De tafeldienster ach er haar
stoel, dat weet ze zéker, staat met ge
loken oogen, maar de ooren gespitst.
De buitenwereld en het personeel mo
gen niets hooren, er wordt toch al ge
noeg gepraat. Nerveus schuifelt ze
haar gesloten lippen over haar gebit.
Het is, alsof aller er plotseling anders
uitziet, het zilver donkerder glanst, üp
messen feller blinken. Een grauwe
donderwolk schijnt te groeien daar :n
die donkere hoek achter de vleugel
onder de oude familieportretten van
liooge militairen met norsch gezicht
en van strenge grootmoeders, geschil
derd in de kracht van hun heersch-
zuchtig leven. Zij hebben nooit ge
doogd, dat een van hun kinderen éen
stapje deed, 't welk niet te voren door
hen was goedgekeurd.
„Marie," zegt mevrouw in een geluk
kige inval, „neem die leege flesch weg
en breng een vo'le. Hij behoeft niet
ontkurkt te worden."
Spijtig gaat Marie de liamcr uit. Ze
weet wel, dat er haken en oogen zijn.
Karei vervolgt: „Het is maar goed
ook. S.el je voor. Wat zou het worden
als het leger niet op peil bleef!"
Marie komt binnen. Bijzonder vlug
ditmaal.
„Ik heb nog een flesch wijn laten ha
len," zegt mevrouw, „misschien wil je
Karei nog eens inschenken. Ik meen
zooeven gezien te hebben, dat het hem
wel smaakt vandaag."
„Heel graag! Dat hebt u goed gezien,
mama," lacht Karei.
Marie wordt weer weggestuurd om de
flesch te ontkurken.
„Bij onze volgende order moeten we
een paar flesschen Vermouth bestel
len. Lucie houdt daarvan," zegt
mevrouw.
„Ik zal er aan denken," antwoordt de
kolonel lachend met een galan e oui-
ging naar zijn vrouw tegenover hem.
Marie komt weer binnen. Opnieuw
bepaalt zich de aandacht bij het diner
Het gevaar is bezworen. Door de ta :t
van een vrouw, die alle partijen wist
te vangen met een enke! woord.
Maar de bui groeit opnieuw. Hel
schijnt wel, dat Karei het inslaan van
de bliksem wil uitlokken.
„Ik kan het Johan niet vergeven, dat
hij in de rechten gegaan is. Wat is dat
voor een toekomst! Een kale advo
caat, die faillissementjes afwikkelt, e**n
echtscheidinkje pro deo mag behan
delen, een strooper of inbreker krijgt
te verdedigen tegen de eisch van een
rech vaardige en verdiende straf. De
zoon van onzen kruidenier wordt ook
jurist! Weet u dat?"
Wat klinkt dat honend. De zoon van
onzen kruidenier. Wat is in Kareis oog
een kruidenier?
Lucie tracht Kareis aandacht te trek
ken. Ze wil hem seinen, dat hij de dag
niet bederven moet.
Maar haar pogingen werken in ver
keerde richting. Ze vestigen Kareis
aandacht op Charles.
„En ik vind het van Charles onbegrij
pelijk, dat hij ons allen zoo tegen
werkt." Hij kijkt Charles aan. „Nie
mand is het met jou eens, niemand.
Hoe kom je er toe, Johan te bepraten
in een richting, die de heele familie on
aangenaam is?"
Charles kijkt zijn zwager rustig in de
oogen en zwijgt.
Karei verklaart dit als zwakheid en
gaat overmoedig verder: „Geef daar nu
eens antwoord op! We zijn hier ond«r
ons. Zit niet zoo te zwijgen!" Zijn hou
ding wordt uitdagend.
Mama komt tusschenbeide. Ze kan niet
la en passeeren, dat Charles door haar
toedoen en in haar bijzijn zoo in de
engte gedreven wordt.
„Karei," zegt ze zacht, „luister eens.
Kareis blik. scherp en onafgebrokm
gericht op Char'es, verzacht zich wel
willend, als hij zich wendt naar mama,
die nu kalm en vastberaden zegt:
„Charles heeft het gedaan op mijn
verzoek."
Aller oogen richten zich op de spreek
ster, Charles verrast, Lucie verlicht,
papa en Karei stomverbaasd en ver
nietigd.
„Op uw verzoek?" Langzaam en uit
drukkelijk stelt Karei de vraag.
..Op mijn verzoek."
Vader en zoon zitten zwijgend en
verslagen. Ze voelen van binnen een
schrijnende plek, ergens, ze we en niet
goed waar. Hun geziene favorite, de
vrouw, de moeder, waar ze zoo trotsch
op zijn, is geval'en. In hun oogen ligt
daar haar beeld geschonden en mis
vormd.
Maar voor Charles en Lucie stijgt ze
boven alle anderen.
Zelf is de hooge vrouwe van haar
voetstuk gestapt.
Vrijwillig. En uit liefde.
XII
In zijn nieuwe standplaa's ontmoet
Wim Brandwijk als collega aan de
openbare school den onderwijzer, die
zijn broer gekend heeft en het onge
luk in de kazerne heeft meegemaakt.
„Heeft je vader daar nog werk van
gemaakt?"
„Wat is er aan te doen? Mijn broer
liet geen vrouw of kinderen achter.
„Je ouders zijn hem toch maar kwij'."
„Hij was geen kostwinner. En begin
wat tegen 't Rijk!"
„Het Rijk? Dat bedoel ik niet. Die lui
tenant Van Lode! Die kerel is van
adel en hij is rijk. Zijn vader woor';
op een groot bui'.en."
,,'t Zal niet meevallen voldoende ge
gevens te verzamelen, waaruit bewe
zen kan worden, dat het ongeluk zijn
schuld is. Het wordt een proces. V%o
moeten beginnen met een advocaat.
Dat kost geld. En wat zal het opleve
ren?"
„Als je 't maar goed aanpakt."
Op een rustige middag moet Wim daar
over denken. Hij was het ongeluk bijna
vergeten. Zijn sollicitaties en zijn ver
loving hebben zijn aandacht gevergd.
Zijn belangstelling voor de krant ver
plaats'e zich van de nieuwskolommen
naar de advertentiën. De eenzaamheid
van de polder, het saaie dorp, zijn af
gesloten bestaan van de levende wereld
daar buiten, waarover hij zoo dikwijls
heeft gemurmureerd, hadden tijdelijk
opgehouden hem te hinderen.
(Wordt vervolgd
C8
Redacteur: W. HOEKSTRA, Tulpenboomstraat 6,
Den Haag. Inzendingen uitsluitend aan dit adres.
Voor alle vraagstukken geldt: Wit begint en wint.
Oplossingen moeten worden ingezonden uiterlijk
8 dagen na plaatsing.
OPLOSSINGEN WEDSTRIJDVRAAGSTUKKEN;
No. 1: 30—24, 34—29, 32x23, 44—39, 37X19, 25X5.
No. 2: 38—33, 16—11, 27—22, 39—33, 33X4, 4X21,
36X47, remise.
No. 3: 41—37, 46—41, 17—12, 12X34, 35X4.
No. 4: 36—31, 38—32, 49—44, 45—40, 39—34, 35—
33. 48—42, 44X11, 26X10, 25X3.
No. 5: 46—41, 30—25, 25X43, 49—44, 43—39, 44—39,
44_40, 48X39.
No. 6: 33—29, 18—13, 29—23, 28—22, 38—32, 32X34,
37—32, 35X2!
No. 7: 34—29, 38—33, 33x24, 39X30, 45X34, 25X34.
No. 8: 49—44, 34—29, 33—28, 28—23, 39X30, 30X10.
25X1.
No. 9:'33—38 ,27—21, 45—40, 40—34, 50—44, 16—11,
117, 37—31, 32X3, 3X29.
No. 10: 49—44, 47—41, 46—41, 42—37, 39—34, 34 X
25, 26X10, 25X1.
No. 11: 26—21, 25—20, 38—33, 32X43, 43—39, 36—
31, 39—33, 34X3, 40X20, 37—31, 3X36.
Nu. 12: 37—31 ,47—41, 48—43, 36—31, 23X12, 31X2.
CORRECTE OPLOSSINGEN ONTVANGEN VAM:
A. Bokhout. K. Vermeulen, C. C. Goedhart, C. W.
Kieboom, G. v. d. Burg, P. Lasonder. L. Deude-
kom, A. Kraijs, Joh. Loeve, Jan van Drie'., F. den
Outer, J. Hofwegen, C. Ketting, A .v. d. Pol, T.
Meulendijk, A W. Roukens, J. van Baardewijk, B.
v .d. Graaf, J. Blonk, A. R. Oosterom, J. van Hors-
sen, J. M. de Zoete, Ch. Vermeij, M. Vermey, Jac.
Loeve, J. Peereboom, L. Klaver, B. C. Klijn en
L. van Bovenisse, allen te Rotterdam; A. de Jager,
Kapelle (Z.B.); J. C. van Rijn, Loenen a. d. Vecht;-
J. Maasland Schoonhoven; A. den Dunnen Heuke-
lum; J. Vinke Utrecht (11); C. den Otter, Ber-
schenhoek; J. J. Eykelenboom, Rijswijk (Zh.)An
ton Deurloo, Nieuwdorp; A. Egas, Werkendam; A.
Bakker, Goor (10); J. H. C. Deyl, Schiedam; J.
Mollink, Almelo; J. Korpershoek, Maasland; P.
Wassenaar, J. Kleer, Leiden; H. Versluis, Leer
dam; J. de Kluijver, Oud-A'blas! L. N. Verhoeff,
Zeist; W. D. v. d. Kleij, Strijen; J. Kolfoort, Al
melo; P. Kleywegt. Rozenburg; P. v. d. Kreeke, A.
v. d. Kreeke, W. Dommisse, H. Wagenaar, allen te
Bergen op Zoom; J. H. Douma, Anjum (10)P.
Pons. Hoogvliet; H. van Kooten, Veenendaal; L.
Koornneef Pzn., eil. Rozenburg; T. Molenaar,
Veendam; C. Zaanen, Hoornaar; T. Buitelaar,
Maasland; A. Mostert, Maasdijk; M. Verseveld,
Ridderkerk; C. W. de Nederlanden, HiL'.egom;
Jac. v. d. Heiden, Sassenheim; A C. van Rijswijk,
Sleewijk; G. Springer, Berkel; A. J. Sonneve d,
's-Gravenzande; P. Koree, Oostmahorn (11): O.
Kuijper Fzn., Hilversum; W. Kooyman, Loosdui
nen; R. J. Seimstra Heemstede; D. Wegen, Vee
nendaal H. van Kampen, Stompwijk; J. Vermaas,
Wassenaar! J. A. Gieskens, Hilversum; M. C. Deur
loo, Oud-Vossemeer; L. van Oosterom, Alfen a. d.
Rijn; W. Vermaat, Oud-Beierland; B. Mulder, Er-
mo'o; A. de Wit, Dordrech'.; W. de Leeuw, Noor-
ücloos; D Douwes, Utrecht; G. van Gelderen, Bos
koop; J. Snoek, Puitershoek; Abr. Brcukel JLzn.,
Rozenburg (Zh.)J. de Wilde, Schiedam; C. N.
van Gorsel, Pijnakker; W. van Kuijk, Oud-Beier
land; R. C. van Dijk, Schiebroek; G. Lekkerker-
ker, Reierscop-Meern; W. van Ofwegcn, Alfen a. d.
Rijn; H. A. W. Doeser, IJselstein; C. Daans, Nieuw-
Loosdrecht; O Hoekstra, Ermelo; A. N. Littooy,
Waddingsveen; H. de Leeuw, Noordloos; R. van
Eek, Veenendaal; Chr. Zwart, Zaandam; J. Gijs-
bertsen, Veenendaal; A. van ter Beek Jr., Apel
doorn (9); J.'Verhoef, Zeist; H. v. d. Veer, P. 3u-
ter, M. van Baa en, A. van Krimpen, H. Noordzij,
W. v. d. Heuvel, M. Klaassen, F. Wymenga, F.
Janson, B. Lamey, J. Houtman, al'en te Den Haag;
N. den Hertog, C. den Hertog, Delft; W. van Beek,
Dordrecht (11); J. Poelstra, Brunssum; J. C. de
Knegt, Amersfoort; J. Posthumus, Voorburg (11);
C. van Etten .Dordrecht; D. IJssels'ijn, Hilversum;
J. D. Capel, Leiden (11); D. van Holleren, Bun
schoten; H. Hopman Wzn., Spakenburg; Harm
Eenkhoven B. v. d. Pol en P. v. d. Pol, Ge-
nemuiden; A. Doorduijn, De Lier; M. van Noor
dennen, P. van Noordennen, Schiedam; J. v. d.
Kooy, Hillegersberg; A. Lekkerkcrker, Benschop;
H. A. den Hartog, J. de Ruijter, F. Leeuwis, A.
den Hartog, J. den Hartog, Meerkerk.
Verder kwamen in 7 ongeteekende oplossingen,
welke evenwei hebben meegedongen. Een 30-.al
inzenders werden niet vermeld, omdat zij ten
hoogste 8 vraagstukken hadden opgelost.
Het is duidelijk dat door loting moest worden
beslist wie eigenaar van den beker zou worden.
Winnaar werd:
de heer W. KOOYMAN, Viandenstraat 76, Loos
duinen.
VRAAGSTUK no. 1013
Auteur: A. van Dommelen, Rotterdam
12 3»5
md w
R 47 48 49 50
VRAAGSTUK no. 1014
Auteur: D. Douwes, Utrecht
Den winnaar onze gelukwenschen.
CORRESPONDENTIE
J. van R. te L. Spelreglementen kunt U bestellen
bij J. W-. van Dartelen, Koediefslaan 42, Heem
stede .Het is voldoende 0.13 aan postzegels in te
sluiten
C.C. G. te R. Dank voor Uw schrijven.
A. den D. te H. Volgens mij is de eindstand van
no. 8 gewonnen.
J. H. de K. te O.A. Dank voor uitvoerig schrijven.
J. L. te R. Ben niet in de gelegenheid mee te
doen. Opgaaf is niet bekend.
P. v. d. K. te B. op Z. Zendingproblemen ontvang
gen. Dank U.
W. D. te B. op Z. Het is onmoge'ijk te voorkomen
dat af en toe een probleem wordt geplaatst met
bijoplossing
W. K. te L. Zal Uw correctie nazien.
J. H. te R. Problemen is dank ontvangen. Zal ze
UIT ONZEN LEZERSKRING
VRAAGSTUK no. 1012
Auteur: A.v.d. Kreeke, Bergen op Zoom
1 2 3 4 5
40 47 48 49 50
VRAAGSTUK no. 1015
Auteur: H. J. Kip, Den Haag
i
2 3
4 5
8 HP
i ,7
Li R
e
M
JS*
IE If
46 47 48 49 50
40 47 48 49 50
DE INDIANENKNAAP
Zendeling Mackay, die onder de Indianen van het
verre Noordwesten van Amerika werkte, moest
eens een lange reis van 70 uren gaans onder
nemen. Toen hij ongeveer het derde deel van den
weg had afgelegd, werd hij door een sneeuwstorm
overvallen, die den weg onkenbaar maakte.
In de hut van een Indiaan vond hij toevlucht en
den volgenden morgen gaf de gastvrije Indiaan
hem zijn zoon mee als wegwijzer.
De tocht door de sneeuw was moeilijk, doch eiken
avond, vóór hij zich ter ruste legde, las de zende
ling zijn jongen metgezel voor uit den Bijbel,
sprak met hem en bad met hem. Na negen dagen
werd het doel der reis bereikt. Mackay beloonde
zijn gids en dacht niet verder aan de zaadkorrels,
die hij gestrooid had in het hart van den jongen
Indiaan.
Den volgenden winter moest de zendeling dezelf
de reis maken, en thans vond hij in de sneeuw een
gebaand pad, dat hem naar een Indianenhut voer
de, aan den oever van een meer. Terstond her
kende hij in de bewoners van de hut de ouders
van den jongen vriend. Zoodra hij binnenkwam
barstte de moeder in tranen uit en de vader greep
zijn hand en sprak: „Ik heb op u gewacht. Toen
gij verleden jaar voorbij gereisd zijt, is mijn zoon
met u gegaan. Nu leeft hij niet meer. Hij slaapt
daar ginds".
De Indiaan wees met de hand naar de overzijde
van het meer. „Maar voor hij stierf, heeft hij ons
de woorden medegedeeld, die gij hem hebt voor
gelezen uit den Bijbel en hij heeft ons voor u een
boodschap achtergelaten: „Zeg aan den blanken
man hoe gelukkig ik ben, dat ik hem heb mogen
vergezellen op zijn reis. Hij heeft zulke goede
woorden tot mij gesproken en mij verteld van den
Heiland, die allen verlossen kan, die met belij
denis van zonde en schuld tot Hem komen. Hij
heeft ook mij verlost van de zonde en mij het
eeuwige leven geschonken".
Mijn zoon heeft ons toen aaqgespoord, dat wij toch
ook Jezus zouden zoeken. Blanke man, daaroin
heb ik u opgewacht en het pad in de sneeuw ge
graven, want allen begeeren dien Heiland te ken
nen, die onzen zóón zoo onuitsprekelijk gelukkig
heeft gemaakt".
Zoo voerde de Heere dezen onwetenden Indanen-
knaap, in den weg Zijner genadige voorzienigheid,
langs het pad der hulpvaardigheid tot de aan
schouwing van zijn eeuwig heil in den Heere
Jezus Christus.
«3