Emiel Hullebroeck 20 Februari 1878 20 Februari 1938 Componist en Zanger van het Vlaamsche Volkslied Op de kraterrand van de Papandajan (Java) geheel rechts Emiel Hullebroeck. EMIEL HULLEBROECK, die ter gelegenheid van zijn 60en verjaardag door gansch Vlaan deren luisterrijk gehuldigd wordt, behoort ook voor een deel tot ons volk. Zijn werk, zijn zang leven onder een schier evenzeer als in Vlaanderen zelf, de jaren van de oorlog heeft hij in Neder land vertoefd, ons mooi Insulinde heeft hij be reisd en de volksgenoo^en daar doen genieten van. zijn kunst, tallooze malen heeft deze Vlaamsone zanger heel Neder'and door zijn liederavonden gegeven, zoodat duizenden bij duizenden in ons land hem persoonlijk kennen en bewonderen. Wij beschouwen Hullebroeck als onzer een, een van zin en een in liefde tot de Die'.sche aard en taal en cultuur en Hullebroeck voelt zich één met ons. Besloot hij niet elke liederavond met 't Wilhelmus en De Vlaamsche Leeuw? Beschreef hij niet, bij zijn terugkeer uit Indië, zijn aandoe ningen aldus: Daar 'agen de pieren van Hoek van Holland en wij stoomden den Waterweg binnen. Holland! Gij zijt wel niet mijn Vader land, maar Gij brengt mij dichter bij wat sedert twee jaren het doel is van al mijn verlangens! Holland! Ik ook, ik had een krop in de keel, toen ik U terugzag. Nu pas heb ik gevoeld, hoezeer ik U liefheb, nu pas weet ik, welke plaats Gij tn mijn hart bekleedt! Holland! Mijn tweede Va derland!" Namens de duizenden bij duizenden Nederland- sche vrienden van Vlaanderen en vereerders van dezen groo'en zoon van onze Dietsche Stam bieden wy Emiel Hullebroeck, die ons oor ge opend heeft voor de zoetheid en innigheid van het Vlaamsche lied en ons hart voor 't lijdend en strijdend broedervolk sneller heeft doen kloppen, onze oprechte felicitatie aan, met de wensch, dat hij, onvermoeide schepper en verspreider van het Vlaamsche volkslied, zioh nog lange jaren in on gebroken kracht zal mogen geven aan zijn ideaal: liefde wekken voor zijn land, zijn volk, zijn taal. Emiel Hullebroeck werd geboren op 20 Februari 1878 te Gentbrugge. Zijn ouders waren eenvoudige degelijke lieden, die hard werkten om hun kin deren een goede opvoeding te geven. Ofschoon zich in de familie nimmer bizondere muzikale ta lenten hadden geopenbaard, voelde Emiel zich van jongs af tot muziek en zang aangetrokken en op 12-jarige leeftijd werd hy leerling van het Gentsche Conservatorium. Op 19-jarige leeftijd waren deze studiën aldaar voltooid en trachtte hij emplooi te vinden. Dat ging niet gemakkelijk. Overal stootte hij het hoofd: men achtte hem te jong en protectie bezat hij niet Doch. iemand met de aanleg en energie van een Hullebroeck weet al die weerstanden te overwin nen. Ja, ze zijn juist de reden om zich nog des te meer in te spannen en zichzelf een toekomst te bouwen. Gedurende eenige tijd trachtte hij in zijn onder houd te voorzien door privaatlessen, werd direc teur van zangvereenigingen en begon met het inrichten van concerten en muziekavonden. Korte tijd later stichtte Hullebroeck het Gentsche A-Ca- pella-Koor. Met dit koor oogstte hij succes op succes, met name in Frankrijk en Nederland. Vooral 1906 was voor den Vlaamschen dirigent een heerlijk jaar. Het was toen, dat hy met zijn gezel schap deelnam aan een concours te Parijs en de beroemde Fransche musicoloog Bourgault-Ducou- dray den Vlaming onder stormachtige toejuichin gen huldigde. Snel verbreidde zich nu Hulle- broeck's roem en hand over hand namen zijn invloed en werkzaamheden toe. Het was in deze dagen van groeiende waardeering dat de dirigent componist werd: in 1903 verscheen zijn eerste bun del met zes liederen. De studie van het Nederlandsche volkslied, waar over hij tal van lezingen hield, ook in Nederland de eerste over Peter Benoit vond plaats te Gent op initiatief van het Algemeen Nederlandsch Verbond bracht hem tot de overtuiging, dat het Nederlandsche volkslied volkomen te niet was. „Wat moest er gedaan die vraag stelde Hulle broeck zich om dit kunstgenre, dat in hooge mate het culturpeil en nationaal bewustzijn van een volk weerspiegelt, te doen herleven?" Het ant woord was niet twijfelachtig, en het resultaat van de eerste poging een pareltje van modern volks lied: „Moederke alleen." - De voordracht over Benoit, bovengenoemd, was de eerste, waarbij Hullebroeck tevens optrad als zanger. Prof. Fredericq was er zóó door getroffen, dat hij den kunstenaar aanspoorde in die richting voort te gaan. Dezen was niets liever. Hij wist het dat „böse Menschen keine Lieder haben" en dat een volk, dat niet zingt, ziek is. Honderden lieder avonden werden in de volgende tien jaren inge richt in Vlaanderen en Nederland. Steeds meer teksten van Lambrechts, de Clercq, de Mey, Gijs- sels, van Cauwelaert, Hoste, Hiel, Meyldermans werden door hem bewerkt en getoonzet op eenvou dige, gemakkelijk te treffen zangwijzen. „Hulle broeck zingt voortaan aldus Victor Lacour om anderen aan het zingen te brengen en presteert daarbij het beste in het gezonde, gevoelvolle genre". „Die kruistocht heeft de zanger zelf verklaard behoorde tot de schoonste jaren van mijn leven. En de spontaniteit, de blijde verrassing, waarmede het volk mijn liederen onthaalde, was voor mij een groote spoorslag". Ieder, die Hullebroeck's zangavonden heeft mee gemaakt, draagt de herinnering daaraan heel zijn leven mee als iets innig-moois, als zuivere, gevoe lige kunstbeleving. Hullebroeck's charmante ver schijning, zijn artistieke kop, zijn onderhoudende causerie, zijn volle, reine barytonstem, zijn tact om het publiek mee te sleepen, en mee aan het fcingen te krijgen, dat alles te zamen bewerkte een Dwars door het oerwoud; geheel rechts de zanger, Het rampjaar 1914 brak ook dit schoone werk van muzikale opvoeding en veredeling van de volks zang af. Hullebroeck week naar het Noorden uit. Wel diende hij een verzoek in bij de naar Havre uitgeweken Belgische regeering om Vlaamsche liederavonden te mogen inrichten aan het Yser- front, maar de anti-Vlaarfische machten deden ook thans weer hun werk en er kwam zelfs geen ant woord. Toen besloot Hullebroeck uitvoering te geven aan zijn reeds eerder opgevatte plan, een tournée te maken naar Nederlandsch-Indië. Java, Sumatra, Celebes, Borneo werden bezocht, in het geheel gaf hij ongeveer 110 avonden, waarop circa 2500 liede ren ten gehoore werden gebracht. Het enthousias me, dat de zanger in Indië lossloeg, was daverend. Zijn tournée was een zegetocht. In Batavia was zelfs de voltallige Raad van Ned. Indië in de Schouwburg aanwezig. Zijn indrukken over land en volk, over flora en fauna, over de inlandsche kunst en muziek heeft Hullebroeck neergelegd in een wonder boeiend en vlotgeschreven dagboek Ons mooi Indië, verlucht met tal van goede foto's (van welke we er een tweetal reproduceeren) en dat uitgegeven is bij N.V. Meulenhoff te Amsterdam. Nog na 20 jaar is dit boek het lezen overwaard, voor ieder die van reisbeschrijvingen houdt, inzon derheid voor hen, die ook Indië zullen bereizen of er zich zullen vestigen. Hullebroeck heeft in de 7 maanden van zijn ver blijf op alle vier groote eilanden Indië nauwkeurig geobserveerd. Dat blijkt ook uit de studie die hij er maakte over de inlandsche kunst, als resultaat waarover hij o.a. 4 bundeltjes Maleische volks liederen in Indië opgeteekend en voorzien van Nederlandsche vertaling, deed verschijnen. Daarom te meer is zijn boek over Indië belangwekkend al kent de schrijver zelf aan zijn oordeel geen gezag hebbende waarde toe. Dat oordeel is, over het geheel, uitermate gunstig voor de Nederlandsche koloniale politiek: „Een pracht land! Een onvergelijkelijk bezit! Een kolonie die tot voorbeeld mag gesteld worden aan alle koloniseerende mogend heden, Engeland incluis, tenminste voor wat de koloniën in het Oosten aangaat. Een land, waar de bezoeker niet alleen moet bewonde ren den rijkdom en de weelde der natuur, maar ook wat er door de bezitters is onder nomen en uitgevoerd. Jongste foto van Hullebroeck .78 Wanneer men, bijvoorbeeld, de spoorbaan door de Preanger, den grooten postweg door Java, de havenwerken van Soerabaia of een der menigvuldige prachtwegen door de ber gen heeft gezien, dan is men verwonderd, verbluft, verrast. .1.en wanneer men eenige der talrijke ondernemingen van allen aard heeft bezocht, die in Indië als paddestoelen uit den grond zijn opgerezen, dan krijgt men tevens eerbeid voor het kleine volk, dat zulke dingen aandurft en tot een goed einde weet te brengen...." Het leven in Indië ook dit laat Hullebroeck duidelijk gevoelen heeft voor den Europeaan nadeelen. Velen, zegt hij, klaagden tegenover hem, dat zij geestelijk achteruitgingen. Terecht merkt de schrijver echter op, dat velen daarvan zelf de schuld zijn, omdat zij voor geestelijk voedsel en het genieten van kunst niets over hebben, maar slechts voor èèn doel leven: potten, om zoo gauw mogelijk als onafhankelijk of rijk te kunnen repa- trieeren. Dat neemt niet weg, dat in die tijd in Indië, vooral op de buitenbezittingen, de gelegenheid om kunst te genieten zéér beperkt was. Zoo vermeldt Hullebroeck zelf, dat het op Billiton drie en een half jaar geleden was, dat men er een kunstenaar had mogen ontvangen, n.l. den declamator Albert Vogel. Behalve aan de roep, die den componist-zanger reeds was vooruit gesneld, heeft ook het gemis zeker meegewerkt aan de geestdrift en belangstelling voor zijn op treden. Omgekeerd mocht Hullebroeck vaststellen hoe door zijn introductie het Vlaamsche lied Indië stormenderhand heeft veroverd en daarmee tevens de banden tusschen deze beide deelen van Groot- Nederland heeft aangehaald. Tot 1918 bleef Hullebroeck in Nederland werken voor de Vlaamsche jongens aan de Yser en daar mee aan de veredeling van de volkszang hier. Het grootste deel van wat hij met zijn zangavonden verdiende, besteedde hij ten dienste der frontsol daten. Na de wapenstilstand hervatte de jubilaris zijn liederavonden in Vlaanderen, maar meer nog dan voorheen vuurde hij door zijn zang aan tot volhouden in den strijd om Vlaanderens recht. Zijn Liederen der Vlaamsche marteling, zijn ziele- kreet over wat in die tijd van reactie en Vlaming vervolging en zelfs moord (Herman van den Reeck!) zijn gevoelig hart heeft geraakt. Nog tweemaal werd een reis ondernomen naar de stamgenooten buiten Europa: in 1920 Zuid-Afrika, waar „ook de strengste Calvinisten er onmiddellijk fiet luchtige Vlaamsche lied assimileerden", gelijk Hullebroeck zelf verklaarde; in 1923 Amerika, waar echter de jongeren meerendeels reeds alle contact met het Nederlandsch bleken te hebben verloren. Tien jaar is Hullebroeck leeraar geweest aan het Atheneum, meer dan twintig jaar leeraar aan de Gentsche Staatsnormaalschool voor Onderwijzers. Een tijdschrift stichtte hij: Muziekwarande. Min stens drie vereenigingen richtte hij op: Onze Beiaarden, Genootschap van VlaamscheCompo nisten en Nationale Vereeniging voor Auteursrecht. Een 2Q0 liederen componeerde de jubilaris, daar naast vervaardigde hij een aantal Vlaamsche ope- retten. Tenslotte werd Hullebroeck in 1930 be noemd tot algemeen Inspecteur van het Vlaamsch muziekonderwijs. Lag hierin een officiëele erkenning van Hulle- broecks groote verdiensten als musicoloog en muziek-paedagoog, Vlaanderen kon met deze be noeming geluk gewenscht worden. Reeds door de uitgave: De notenleer door het lied had Hulle broeck bewezen, dat hij de problemen van het muziekonderwijs had doordacht en over de didac tiek van dit vak rijpe, klare inzichten had. In plaats van de anarchie van acht jaar geleden, is er eenheid gekomen voor leerwijze, bovendien doortrekt een Vlaamsche geest het muziekonder wijs thans, omdat deze inspecteur het ideaal van heel zyn leven en streven: alles voor de Dietsche gemeenschap ook in deze functie met alle macht nastreeft en het ook in alle leeraren, die onder zyn toezicht werken, tracht te wekken of te ver sterken. Het leven heeft dezen begaafden toonkunstenaar ongemeen veel schoone momenten en kostbare, glanzende ervaringen ggeschonken. Zijn levens moed en levensblijheid zijn ongebroken. Hulle broeck staat met z'n zestig jaren nog vol idealen en plannen in het Vlaamsche leven, da hem zoo hard noodig heeft en hem zoo ontzaglijke dank verschuldigd is, Vlaanderen, dat hem nazingt: ,,'t Verleden, somber van dwang en schand, Van onnatuur en tyrannenband 't Vliegt al aan spaandren! Wij dragen de toekomst in ons hart, In oogen diep, in ons vuisten hard, God zeegne Vlaandren!" M. J. LEENDERTSE. De groote Pyramide, een „Bijbel in steen' TE Leiden heeft Majoor C. v. d. V e c h t, schrij ver van „De Steenen spreken", een merk waardige voordracht gehouden over „De groote pyramide van Gizeh en haar beteekenis voor onzen modernen tyd". Spr. ving aan met er op te wijzen, dat voor de vele Egyptische pyramides die van Chufu (Cheops) door alle tijden heen de aandacht ge trokken heeft. De oorzaak van deze bijzondere belangstelling is voor wat den lateren tijd betreft, gelegen in het feit, dat deze pyramide een totaal andere inwen dige constructie bevat dan alle andere pyramiden van Egypte, een feit, dat in de negende eeuw on zer jaartelling aan het licht kwam. Treft men in vele pyramiden een omlaag-voerende gang aan welke leidt naar een ondergrondsch vertrek, bij de Groote Pyramide bleek, dat zich daarin tevens nog andere gangen bevonden en andere vertrek ken, hoog in het lichaam der pyramide gelegen. Deze ontdekking bracht voorts nog een zeer merk waardige verrassing: de gang welke omhoog voer de was aan haar benedeneinde volkomen afgeslo ten door graniet over een lengte van vier meter. Met het openstellen van Egypte voor het Westen sedert omstreeks den aanvang der 19e eeuw begon ook de Groote Pyramide de aandacht te trekken van Europeesche onderzoekers. Het gevolg hiervan is geweest, dat sedert het midden dier eeuw tot heden een groot aantal theorieën omtrent oprich ting constructie en doel der Groote Pyramide zyn opgeworpen. De oorspronkelijke meening, dat ook deze pyramide, evenals de andere graftombe was, is door tal van onderzoekers op grond van zekere feiten verworpen. De er voor in de plaats getreden theorieën hebben echter in het algemeen den toets der critiek niet doorstaan hoewel in enkele de richting, waarin ten slotte zou blijken te moeten worden gezocht, wel reeds is aangegeven. Tot deze pioniers, die den juisten weg wel hebben aangevoeld, doch in hun dagen over te weinig ge gevens beschikten om hun meening afdoende te verdedigen, moeten in de eerste plaats genoemd John Tayler en Prof. Piazzi Smyth. De door Tayler en Smyth opgestelde theorie hield zich in de eerste plaats bezig met vorm en afme tingen der Pyramide. Een regelmatige, vierzijdige pyramide zooals de Groote is, is in vorm en af metingen volkomen bepaald door de zijden van het grondvlak en de hoogte. Hierin lag volgens Egyptisch land schap in de omgeving der groote pyra* mide yr amide met op den voorgrond een gedeelte van het zoogenaamde koningskerkhof hen de eerste merkwaardigheid: de omtrek van het grondvlak zou 36524 van zekere lengte-een heden bevatten en de hoogte 5813. Deze eenheid was het 1 500.000.000 deel van de as der Aarde. De hoogte zou gelijk zijn aan den straal van een cir kel met omtrek 36524. In dezen omtrek zou de lengte van het Zonnejaar zijn uitgedrukt op de schaal 100 1. Behalve dit merkwaardige feit zou de Pyramide vele andere wetenschappelijke gege vens bevatten. Doch wat nog veel vreemder was, Tayler en Smith legden verband tusschen de Groote Pyramide.... en het Oude en Nieuwe Testament en onderstelden dat op eenigerlei wyze de Pyra mide een „Openbaring" bevatte. Het spreekt van zelf, dat een dergelijke bewering op tegenstand stiet. Dat het Prof. Smyth niet gelukt is de waarheid van de kern zijner theorie op meer overtuigende wijze aan te toonen ligt allereerst in de omstan digheid, dat hij de waarde van een schijnbaar vol komen onbeteekenend feit, door Petrie bij diens onderzoek geconstateerd, niet onderkend heeft. Een eigenaardige indeuking Bij dit onderzoek was aan Petrie een eigenaardig iets opgevallen: de zijden van het grondvlak waren geen rechte lijnen. Zij vertoonden een zeer ge ringe „indeuking", 'zij het ook zoo gering, dat het bloote oog hiervan zelfs niets waarneemt. Deze indeuking is enkele jaren geleden voor het eerst na meer dan 45 eeuwen door middel van lucht fotografie zichtbaar aangetoond. Het is dit schijnbaar onbeteekenende feit, dat de grondslag eener volkomen nieuwe verklaring betreffende constructie en doel der Groote Pyramide geworden is. Aan den Britschen ingenieur, D. Davidson, die om streeks 1909 zijn studie omtrent de Groote Pyramide aanving met het doel, het ver meende contact met den Bijbel te weerleg gen, komt uitsluitend de eer toe, de beteeke nis dezer indeuking te hebben ontdekt. Een kwart eeuw studie heeft van dezen weten- schappelijken gevormden, aanvankelijken scepticus niet alleen de grootste thans leven de autoriteit op het gebied der Pyramide ge maakt, doch dezen tevens de vaste overtui ging geschonken, dat wij in de Groote Pyra mide inderdaad den „Bijbel in steen" heb ben te zien. De studie van Davidson leidt allereerst tot de ont dekking, dat aan de afmetingen der Groote Pyra mide zoowel in- als uitwendig een cirkel ten grondslag ligt, welks omtrek even veel „geo metrische" of Pyramide-inches bedraagt als er dagen zyn in het Zonnejaar, eventueel op de schaal van 10 of 100 1. Deze „Pyramide-inch" is het 1 500.000.000ste deel van de as der Aarde- Een tweede punt betreft de reeds genoemde in deuking der zijden, ten gevolge hiervan is de om trek van het grondvlak kleiner geworden, dan 36524 P", het bedrag door Prof. Smyth genoemd. En wel kleiner tot een bedrag van 286 P". Aan deze grootheid is door Davidson de naam „Afwij- kings-factor" gegeven. Deze grootheid beheerscht het geheele probleem der Pyramide. De Pyramide nu welke aan de interpretatie van Davidson ten grondslag ligt, is een theoreti sche pyramide. D.w.z. haar afmetingen zijn ont leend aan den hiervoor genoemden cirkel en kun nen dus door berekening tot een hoogen graad van nauwkeurigheid worden aangegeven, veel nauwkeuriger dan door opmeting. Deze the oretische is het ontwerp waarnaar de Groote Pyramide in stoffelijken vorm gebouwd is. 79

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1938 | | pagina 16