George Gordon Lord Byron Het trotsche Kasteel der Prinsen van Oranje Lord Byron, toen hij 19 jaar oud was OP 22 Januari 1788 werd in de Hollesstraat in Londen een jongetje geboren, aan wien zijn moeder de naam gaf van George Gordon. De vader van den jonggeborene was John Byron, die toen 37 jaar oud was en een functie had bij «wat we nu met een allesomvattende term Defensie zouden noemen, hij was nl. „captain in the guards". Een voorbeeldig leven had deze vader niet geleid, het leven van zijn eerste vrouw had hij tot een hel gemaakt: zij stierf in 1784, en liet twee dochters na. Een jaar later was hij erin ge slaagd mejuffrouw Catherine Gordon of Gight aan zich te verbinden door de band des huwelijks. Zij was een rijke erfgename en haar eigendom men vormden een welkome aanleiding voor den kapitein der garde om hier zijn verspillingsgenie op bot te vieren. Korte tijd na de geboorte van zijn zoon vluchtte John Byron naar Valenciennes, omdat zijn crediteuren het hem te warm maak ten. Hij liet zijn vrouw en kind van de vroegere rijkdommen der moeder niet meer over dan een inkomen van 150 per jaar, en stierf in Augus tus 1791. Mevrouw Byron was ook niet iemand van een lijdelijke natuur, ze wordt beschreven als „fiery and irritable", soms aanbad ze haar man, soms haatte ze hem. Het is dan ook geen wonder dat de jeugd van den lateren dichter eenzaam en onaangenaam was. Daarbij kwam een physiek defect: hij was kreupel. Lichaamsgebreken kun nen een dichter tot de hoogste inspiratie brengen. Homeros was blind, en Milton dichtte zijn be roemde poëmen, nadat hij reeds jarenlang het licht zijner oogen kwijt was. Ieder die de proloog van het derde boek van „Het Paradij? Verloren gelezen heeft, zal toestemmen, dat aan deze blind heid een der schoonste passages in de wereld literatuur te danken is. Men denke ook aan het van resignatie getuigende sublieme sonnet „On liis Blindness", dat eindigt met de regel: They also who only stand and wait. I.Iaa: Byron was het zijn heele leven lang een knagende worm. Hij was overgevoelig op dit punt en duldde geen enkele toespeling. Toen hij eens als kleine jongen met het kindermeisje wandelde, zei een kennis van deze jongedame. „Wat is die Byron een aardige jongen; jammer dat hij zoo'n been heeft". Waarop het kind met Werd 150 jaar geleden geboren vlammende oogen haar met zijn jongenszweepje sloeg en uitschreeuwde: „Praat er niet over". Zijn moeder noemde hem soms in een van haar buien „a lame brat", en men vindt dit geval terug in de aanvang van „The Deformed Transformed". Men meende vroeger, dat het gebrek aan Byrons been het gevolg was van de behandeling door een kwakzalver, maar men schijnt nu tot de overtui ging gekomen te zijn, dat het te danken is ge weest aan een kinderverlamming. In 1798 stierf een oudoom van George Gordon, en de 10-jarige knaap erfde de titel van baron met de eigendom van twee kasteelen. Byron bezocht een school in Newstead, later in Dulwich en daarna de beroemde school van Har row. Tijdens een verlof in 1803 werd hij verliefd op Mary Ann Chaworth, een adellijke jonkvrouw, van welke verliefdheid men de sporen vindt in zijn jeugdgedicht „The Dream". Zijn liefde werd niet beantwoord, wat een nieuwe oorzaak van bitterheid was. In October 1805 ging Byron naar Cambridge. Hier las hij veel en publiceerde in 1806 zijn eer ste verzenbundel „Hours of Idleness". In deze bundel is nog veel navolging te speuren, ook in vloed van Scott, die hij later belachelijk zou maken. De recensies over deze bundel waren niet kwa&d, behalve in de „Edinburgh Review", die bekend stond om z'n conservatieve classicistische opvat tingen. Byron reageerde hierop met een geweldig heftig gedicht „English Bards and Scotch Revie wers". Hierin leert men de persoonlijkheid van Byron kennen. Het is vol meedoogenlooze aan vallen en sarcasme. Op een dergelijke wijze kon men schrijven in de tijd van Pope, wiens „Dun- ciad" hiervan het onvergetelijke monument is. Maar de tijd voor dit vlijmend sarcasme was voorbij, en Byron heeft dit ook spoedig begrepen, want het experiment werd nimmer herhaald. Byron leidde ook daarna een wild, onstuimig leven. In 1809 begon hij een reis naar Spanje, Portugal, Griekenland en Turkije, waarvan hij in 1811 terugkeerde. Hieraan zijn te danken de beide eerste zangen van „Childe Harold's Pilgri mage". „Childe" is een middeleeuwsche adellijke titel, en Childe Harold is hier Byron zelf. Dit gedicht maakte hem beroemd. Zelf heeft hij ver teld, dat zijn beroemdheid in één dag kwam en het is inderdaad volkomen juist. Prachtige en overbekende passages in deze beide canto's zijn o.m. die, welke gewijd zijn aan de „Maid of Sara- gossa", die over het Stierengevecht en die over de Albaneezen. Het buitensporige leven van Byron wordt niet onderbroken, maar hij schrijft toch in die tijd prachtige Oostersche vertellingen in verzen: The Giaour; The Bride of Abydos; The Corsair; Lara. In de zomer van 1815 trouwde Byron met een zekere juffrouw Milbanke. Het huwelijk was van het b^in af aan een mislukking, en liep spoedig op scheiding uit. Hij had één dochter bij haar, Augusta Ada. In 1816 verliet Byron Engeland opnieuw, om er nooit meer terug te keeren en aan de reis, die hij nu ondernam, zyn de derde en vierde zang van „Childe Harold" te danken, die in velerlei opzicht verschillen van de beide eerste en zijn opgedragen aan zijn dochter Ada: „Ada! sole daughter of my house and heart". Hij bezocht allereerst Brussel en maakte een uit stap naar Waterloo waarover hij beroemde stanzas schreef, die beginnen met de regels: Daarna gaat hij naar Zwitserland, waar hij nogal een lange poos in Genève verbleef. Hier begon zijn belangrijke literaire vriendschap met Shelley. mm Newstead Abbey, der kasteelen die Byron van zijn oudoom erfde Een der illustraties zooals die in Byrons gedicht The Corsair" voorkomen. Conrad neemt afscheid van Medora. Daarna reisde hij naar Venetië. In Italië bleef hij, tot hij in 1823 naar Griekenland vertrok als lei der van de opstand tegen Turkije. Hij stierf te Mesolonghi op 19 April 1824. Zijn stoffelijk over schot werd naar Engeland overgebracht, maar er werd geen vergunning verleend, om hem in Westminster Abbey bij de andere dichters in „Poets' Corner" bij te zetten; op 16 Juli werd hij begraven in de dorpskerk van Hucknall. Toen Byron zijn poëzie begon te publiceeren had Scott reeds zijn dichtwerken uitgegeven, zooals „The Lay of the Last Minstrel", „Marmion" en „The Lady of thé Lake". Maar Scott was niet zoo eigenwijs, dat hij er blind voor was, dat hier een grooter dan hij op het tooneel was verschenen. Hij merkte spoedig dat het publiek meer aandacht had voor Byrons poëzie, en Scott liet zijn dicht ader voor wat die was en ging het proza bemin nen: daaraan is de stroom van „Waverley-noveis" te danken, die op een enorm debiet konden reke nen, maar nu helaas te weinig meer gelezen worden. Wat was de reden van Byrons succes? Hij schreef over vreemde landen en volken, niet van hooren zeggen, maar op grond van eigen aanschouwing en daarbij op een wijze, waaruit men voelde, dat hier iemand aan het woord was, die niet alleen wat zeggen kon, maar die ook wat te zeggen had. Wanneer men de persoonlijkheid van Byron en zijn private leven buiten beschouwing laat en zijn poëzie uitsluitend beoordeelt als poëzie en objectief vraagt naar de invloed die hij gehad heeft, dan zal men tot de conclusie moeten komen, dat hij niet iemand geweest is, die men in een literatuurgeschiedenis met een paar regels kan afdoen. Kenmerkend is in Byrons werk, dat men er steeds hemzelf in herkent. Childe Harold is hij zelf, ook Conrad, ook Lara, ook Manfred, enz. Slechts zel den is er geen „Byronic hero" in te vinden. Dat is bijv. het geval in „Mazeppa". Macaulay heeft het op wel wat erg denigreerende en daardoor in de kern toch onjuiste wijze gekenschetst door te zeggen, dat het is als in een kinderspelletje, waarbij telkens hetzelfde hoofd op een ander lichaam verschijnt. Byron heeft z'n leven verkwist en hij leed daaronder. Dat leidde tot wat men later een Byroniaansche houding noemde: die van de fatale mensch, die lijdt aan „Weltschmerz", het zichzelf met melancholische gevoelens pijnigende schepsel. In het bovenstaande zijn verschillende werken van Byron genoemd. Nog niet zijn drama's. Zijn drama's zijn niet opvoerbaar, het is poëzie in dramatische vormen. Zij vertoonen dezelfde ken merken als zijn andere werk. „Manfred" bv. doet denken aan Goethe's Faüst, er zijn ook reminis centies in aan Hamlet. Manfred wil vergeten, hij acht de wetenschap nutteloos, maar aan het einde is er bij hem geen wroeging, hij is te fier voor berouw. „Marino Falliero" en „The Two Foscari" spelen in Venetië. Het thema is vrijheid en vaderlands liefde. „Sardanapalus" is het oude Babyion; de Myrrha-figuur is meesterlijk, een Van Byrons beste vrouwenportretten. „The Deformed Trans formed" is een zeer bitter werk. Het is niet af. „Cain" is een stuk van opstand, het heeft in Europa groote invloed gehad. Maar het is geen lectuur die een geloovig Christen zal kunnen waardeeren, evenmin als „Heaven and Earth", of zijn gedicht „The Vision of Judgment", net zon 103 M. lang. 36 M. hoog en 4 M. dik DE geschiedenis van het Prinsdom Orange is zoo goed als niet bekend in ons land. Reeds gedurende meerdere jaren waren we in de ge legenheid de jaarlijksche feesten van Orange bij te wonen, daartoe uitgenoodigd door de gemeente. D" jaar zal het „Ministère des Beaux Arts" het organiseeren dezer feesten in handen nemen. Dezen zomer stelde de Ned. vice-consul, die tege lijk archivaris van het raadhuis te Orange is, ons voor eens te snuffelen in zijn archieven, waarin het oudste document uit 834 dateert en een schen king van grond aan den Bisschop van Orange be helst. We willen hier niet de voor Europa zeer belangrijke geschiedenis van Orange tot 1544, toen Willem van Nassau het Prinsdom van zijn vollen neef Réné van Orange-Chalons erfde, be schrijven. We geven slechts de origines van Orange weer, dat onder den naam „Arausio" de hoofdstad van den Cavarenstam was. Omstreeks 150 vóór Chr. namen de Romeinen de stad in en richtten er talrijke bouwwerken op, o.a. het nog bestaande antieke Theater, het groot ste en oudste Roomsche theater ter wereld, de nog staande triomfboog van Marius, eveneens de oudste ter wereld, benevens alle bouwwerken, die men in Rome ook vond. Op den 120 M. hoogen, alleenstaanden Sint Eutrope-heuvel boven Orange hadden ze in 61 voor Chr. een „castrum" gebouwd en om de heele stad sterke wallen aangelegd. Haar oficieele naam werd „Firmus Julius Secun- danorum Arausio"; Orange door Cesar aangelegde vesting der veteranen van het tweede legioen. In 793 stelde Karei de Groote de familie Adhémar, graven van Narbonne, afkomstig uit Toscane in den Romeinschen tijd, wier grondgebied aan dat van Orange grensde, aan als graven van Orange. De machtige Keizer deed dit als belooning voor de diensten van Graaf Willem Adhémar, bijge naamd „met den hoorn, die de Sarraseenen uit geheel Zuid-Frankrijk verjaagd had. Graaf Wil lem I (793806) werd opgevolgd door zijn zoon Bernhard I (806839) en zijn dochter Helimbruch, die te zamen regeerden. Keizer Frederik I „Barbarossa" maakte eens een inspectiereis langs de Zuid-Oost grens van het enorme Hohenstaufen Rijk, welke grens gevormd werd door den linker Rhöne-oever tot aan de Middellandsche Zee. Hij vond in Graaf Bertrand II (11741183) zulk een intelligent en gympathiek dienaar van het Rijk, dat hij hem de patentbrie ven verleende voor de titels van „Prins van zijn meesterwerk noemt, „Don In de Europeesche literatuur heeft Byron een geweldige invloed gehad. Niet zoozeer in Neder land, wel in Vlaanderen, vooral op Ledeganck. In Duitschland was er een wisselwerking, hij had veel invloed op Goethe, en ook wederzijds Goethe od hem; „Weltschmerz" is het kenmerk van Heine. In Frankrijk schreef Stendthal „je suis pour Lord Byron contre Boileau"; Byrons orientdlisme trok Victor Hugo aan. Zelfs bij Baudelaire schijnt men van invloed van Byron te kunnen spreken. In Rusland vindt men overeenkomst met Byron bij Poesjkin, in Italië is Leopardi de groote naam. Dit zijn slechts enkele voorbeelden. Er zijn tal rijke werken verschenen over Byrons invloed op de Europeesche letterkunde. Het is een omvang rijke studie op zichzelf. Over de werken van groote schrijvers raakt men niet gauw uitgepraat, en al kan men Byron niet op één lijn plaatsen met Shakespeare of Goethe, zijn werken zijn ken merkend voor de 19e eeuw. Hij is, zooals Grierson het zoo karakteristiek uitdrukt, een van het kleine aantal zeer hartstochtelijke dichters in de Engelsche taal, dichters wier beste werk geschre ven werd „at white heat", heet van de naald. J. P. PRINS. Orange,bij de gratie Gods" en van „Koning van Arles", de hoofdstad der Provence. De Prinsen kregen het recht munt te slaan met hun beeltenis en het land militair te bezetten van de monding der Isére in den Rhone tot aan de zee en vanaf de Alpen tot den Rhone. Van 1174 tot 1257 waren ze vorsten over het Duitsche deel der Provence. Toen moesten ze deze waardigheid afstaan aan Karei van Anjou. Steeds meer werd het Heilige Duitsche Roomsche Rijk door geweld of list achteruit gedrongen door de schrandere Fransche koningen. Maar het Prinsdom Orange hield, als laatste, stand tot 1660. De vele roemrijke daden der Graven en Prinsen van Orange in Europa en in 't Heilige Land geven stof voor een interessant, dik boek. We willen ons echter bepalen bij het trotsche kasteel van Prins Maurits. Het Romeinsche „castrum" was reeds belangrijk uitgebreid door Gravin Tiburge I van Orange-Adhémar (11151136), door Prins Bert rand II van Oranje-Baux (11741183), door Prins Raymond V, den laatsten telg uit het huis Baux (13401393) (de zware, vierkante binnen hoftoren), door Prins Jan I van Orange-Chalons (13931418) (toevoeging van drie vleugels) en door de overige krijgshaftige Prinsen uit dit huis, die een arsenaal, een toren en de groote ingangs poort bouwden. Dapper waren de Chalons, maar te heethoofdig. De Fransche koningen én de pausen van Avignon profiteerden daarvan om bij afwezigheid der Prinsen (door den oorlog) flinke brokken van het prinsdom in te palmen. Maar alle Prinsen van Orange, zonder uitzondering, bleven hun leen heer, den Keizer, trouw en dit tegen hun voor deel in. Toen Graaf Willem van Nassau in 1544 het prinsdom erfde als Prins Willem VII van Orange, was er weinig van de vroegere glorie, tijdens de familie de Baux over. Eens honderden steden en dorpen tellende, had het prinsdom in 1544 nog slechts twee steden met kasteelen, drie dorpen en veertien gehuchten. Zijn grootste doorsnede (van den Rhóne naar het Oosten) bedroeg zeven mijlen. De eenige vrienden waren de Graven van Gram- mont te Caderousse op 5 K.M. der hoofdstad Orange. Ringsom in vijandelijk land liggende zijn bevolking vreeselijk geslonken en zijn prach tige Romeinsche monumenten grootendeels ver nield door de godsdienstoorlogen, met een gou verneur en enkele tientallen soldaten, die met den moed der wanhoop het kasteel op den St Eutrope-heuvel bleven bezetten (zonder kanon nen), ofschoon sinds drievierde eeuw de recht matige Prins niet was komen opdagen (Philibert I (15021523), generalissisme van het Duitsche leger, oom van den Zwijger, was de laatste ter plaatse geweest zijnde Prins) zoo vond Prins Philips Willem in 1596 zijn eigendom. Als Hen- Are van Marius (Noordzijde) drik IV van Bourbon geen koning van Frankrijk was geweest, had hy het in 't geheel niet meer gevonden. De laatste glorie van Orange onder de familie van Nassau De twee broers Prinsen Philips Willem en Maurits hebben er alle schatten van hun hart, hoofd en beurs voor over gehad om het kasteel te maken tot „une des plus formidables forteressen de la Chrestienté". Prins Philips Willem voerde eerst een behoorlijk aantal moderne kanonnen aan uit Holland, over de zee en den Rhóne, die hij op de wallen van het kasteel zette. De kanonnen werden geregeld gepoetst en ingevet. In 1607 liet hij den heuvelbodem ten Zuiden van het kasteel plat maken om er een buitenhof, genaamd „Vignasse" aan te leggen. Op de Oost-, Noord- en Westzijden waren slechts kale, bijna loodrechte rotswanden van 120 M. hoogte, die direct in de kasteelmuren overgingen, zoodat men alleen vanuit het Zuiden in het kasteel kon komen. De Orangenaren.- blij hun Prins weer ter plaatse te hebben, wilden geen betaling dezer diverse werken ontvangen. Het was inderdaad de bedoeling van Prins Philips Willem om zich voorgoed te Orange te vestigen en ook zijn vrouw Eleonore van Bourbon bereidde zich hierop voor. Nadat Prins Philips Willem op onfortuinlijke en misschien misdadige wijze onder doktershanden om het leven gekomen was, het geen Prins Maurits zich zeer aangetrokken heeft, zette de laatste het werk van zijn ouderen broer voort. En als Maurits van Nassau een vesting bouwde, keek heel Europa met spanning toe! Het Hollandsche Gibraltar aan den Rhone Te zamen met den ingenieur Serpolet bouwde hij het buitenhof, waarin 10.000 soldaten in oorlogs uitrusting met gemak konden kampeeren en ver beterde het binnenhof. Vijf torens met muren van 6 M. dikte, elf formidabele bastions, verbon den door evensterke wallen, verhieven zich spoe dig op den heuvel. Om het buitenhof en tusschen dit en het binnenhof was een diepe gracht in de harde rots uitgehouwen, zoodat het water er in bleef staan op 120 M. hoogte! Buiten- en bin nenhof waren door twee ophaalbruggen verbon den. De andere drie zijden van het binnenhof vielen samen met de steile rotswanden, zoodat daar geen gracht noodig was. De torens en bastions waren zóó gebouwd dat ze wel elkaar wederzijdsch steunen konden in de verdediging, maar dat het verlies van een of meerdere ervan niet het verlie3 der overige ten gevolge had. Het materiaal voor den bouw had Prins Maurits direct klaar onder de hand: de steenblokken van dikwijls 1 M. door snede der Romeinsche bouwwerken. 600 arbeiders werkten onder toezicht van Serpolet zonder op houden van 1620 tot einde 1623. Het moet den Prins aardig wat geld gekost hebben. Maar het resultaat verbaasde Europa. De torens, bastions en wallen waren 4 a 5 M. diep in de harde rots gegrondvest en van achteren door deze geruggesteund. Daar had men zonder groote schade alle kanonnen der toenmalige wereld op kunnen laten schieten. Drie volle jaren, 16601663, hadden de ingenieurs van Lodewijk XIV noodig om met een leger van duizenden arbeiders alleen maar het kasteel te ontmantelen. Ze slaagden er niet in de torens te laten springen, ze moesten ze door ontzettende hoeveelheden kruit in hun geheel met brokken rots samen omver werpen. Het metselwerk van Prins Maurits was harder Jan de rots. Drie torens liggen nog heden op der. heuvel. De heuvel zelf was een soort Gibraltar in 't klein. Orange controleerde de Rhóne-scheepvaart en had eeuwen lang een haven te Gabet op 6 K.M. Hier landde in 218 vóór Chr. Hannibal met zijn leger en zyn olifanten, om zijn veldtocht naar Rome to beginnen. Diep in de rots van den St Eutrope- heuvel werden de tonronde kelders gehouwen voor het kruit en de munitie, terwijl in de onder- aardsche arsenalen, kanonnen, geweren, sabels, pieken en ander oorlogstuig, met reserve-onder- deelen, met Hollandsche nauwkeurigheid netjes genummerd en ingevet, in lange rijen stonden. In weer andere enorme kelders waren de keukers, ovens, molens en opslagplaatsen voor meel en andere levensmiddelen ingericht, waarvan steeds genoeg in voorraad was voor een beleg van meer dere jaren. Maar een vesting zonder water is niet lang houd baar en het water in de slotgracht kon de vijand vergiftigen. Met een ongeloofelijke moeite en uit gave liet Prins Maurits een put van plm. 130 M. diep en 3i/2 M. in doorsnede in de rots houwen, midden onder den zwaren, vierkanten binnen hofstoren van Prins Raymond V. Deze put, die nog bestaat, reikte tot onder de aardoppervlakte en haar water was zeer goed, „chaude en hyver, fresch en esté". Eén man kon er alleen genoeg water uithalen voor de geheele bezetting en zon der moeite, door middel van een praktische op- haal-inrichting van Serpolet. In den binnenhofstoren waren vorstelijke verblij ven voor den gouverneur en zijn familie. De luite nants, de adjudanten en de „commissaris der munitie" waren ook zeer rijkelijk gehuisvest, terwijl er aparte salons in den „Rhónez-toren" op het Westen voor den Prins waren, als hij te Orange resideerde. Het moet een heerlijk verblijf geweest zijn. Vanaf den heuvel ziet men zeven landstreeken: Languedoc, Vivarais, Auvergne, Dauphiné, Provence, het vroegere graafschap Venaissin en het prinsdom Orange. Op 6 K.M. schittert de Rhone met tallooze eilanden tusschen het groen. Prins Frederik Hendrik gaf er echter in 1618 de voorkeur aan in het huis van den rentmeester van het prinsdom de Laurens te logeeren, het z.g. „Hotel de Luxembourg", dat thans het raadhuis van Orange is. Maar toen had zijn broer ook nog niet zijn bouwwerk begonnen. We lazen in het raadhuis enkele eigenhandig geschreven brieven van hun Vader, Prins Willem den Zwijger, aan de autoriteiten, waarin hij hen aanmaant beide gods diensten, de Katholieke en de Protestantsche. evenveel rechten te geven zich te uiten. In het dorpje St Cécile des Vignes van het prinsdom had in 1563 een samenkomst van Zuid-Fransche Cal vinisten plaats, die in de geschiedenis bekend 19

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1938 | | pagina 16