KLEUTERS
TWEE ZUSJES UIT LOGEREN
door B. v. d. PLAATS
2)
F |A, maar 't is tóch gevaarlijk, want hier in 't
park is water, heel diep water. Als je daarin
valt, kun je verdrinken. En daarom moet jullie
me beloven, dat je niet te dicht bij het water zult
komen. Niet bij de vijver, en ook niet bij de
vaart. Ik moet je kunnen vertrouwen. Ik wil niet
telkens denken: zouden de kinderen soms ook bij
het water staan? En als er iets is dat je graag
wilt, en je weet niet of het mag, dan kom je het
eerst maar even vragen. Zul je er goed om
denken, Jet?"
„Ja, tante."
„En op Riet passen, jij bent de oudste."
„Ja tante."
Jet sloeg haar arm om Rietjes' schouder. Riet
was haar kleine zus, daar moest zij op passen.
Aan 't eind van de lange laan keken ze nog even
om, en wuifden naar tante Heieen.
Tante wuifde terug. Dag! Dag!
„Ik weet iets leuks" zei Jet, toen ze bij het hoge
ijzeren hek stonden, dat 's avonds altijd dicht
ging. „we gaan hier dat laantje inen als je
dan doorloopt, kom je bij een huis. In dat huis
woont de tuinman van oom. Die moet de hele
hof mooi maken."
Ze liepen.naast elkaar het smalle paadje door.
De takken hingen zó laag, dat Jet telkens moest
bukken, 't Was er zo geheimzinnig!
Aan het eind van het laantje stond een heel oud
huis. Het was helemaal begroeid met glimmende
klimop. Alleen voor de ramen was het niet. Een
smal grindpaadje ging naar de deur, die open
„Kom maar mee" zei Jet, „we gaan kijken of
Grietje er ook is."
Grietje? Wie is dat?"
„Dat is het kind van den tuinman, die was er
toen ook. Ze is net zo groot als jij."
„Ja, leuk."
Ze liepen hand in hand het paadje op. Toen
sprong er opeens een nijdig hondje uit zijn hok.
Woef! Woef!
Rietje gilde van angst. Jet schrok ook wel even.
Maar toen zag ze de ketting.
„Stil maar", zei ze, „hij zit vast, kijk maar."
Ze bleven staan voor de deur en keken naar
Waar w de veldwachter?
„En 't is toch vacantie?"
Het meisje knikte.
„Hoe heet jij?"
„O, ben jij tóch Grietje? Wat ben jij groot ge
worden. Maar ik ken je nog wel. Ken je ons
niet meer?"
Grietje schudde van nee.
OM NA TE TEKENEN OF TE KLEUREN
binnen. Je kon zo in de kamer kijken. Er stond
een houten tafel zonder kleed er over. En biezen
stoelen en een houten wieg.
Een meisje zat op een stoel bij de tafel. Ze las
hardop uit een boekje. Maar toen ze de beide
meisjes zag, hield ze op.
„Is dat Grietje?" fluisterde Riet.
„Ik weet niet. Ze lijkt zo groot
„Hoe heet jij?" riep Jet naar binnen.
Het meisje keek hen met grote ogen aan, maar
gaf geen antwoord.
„Waar is je moeder?"
„Moeder is achter aan 't werk."
„O, en wat doe jij?"
„Lezen voor school."
ZOEKPLAATJE
Een mal geval
We hadden laatst in onze klas
Een vrees'lijk mal geval
Ik zal 't je eens vertellen, zeg,
Of.weet je het soms al?
Nu midden in de rekenles
Daar springt de klasdeur los
En binnen komt.... ja, raad eens wie
Het hondje van Jaap Vos.
Hij loopt brutaal de klas eens rond
En vindt al gauw zijn baas.
Maar. ...als hij dan hard blaffen gaat
Zegt Juf: „Dat 's al te dwaas!"
„Zeg, Kees, 'k Vind 't leuk hoor, dat je komt.
Maarhondjes horen thuis!
Vooruit mijn beestToe, Jaap breng jij
Hem eventjes naar huis.
De hele klas was in de war
Wij lachten nog een poos
Maar Juffrouw vond het zelf ook leuk
En zij werd heel niet boos.
ROEL DASMUS
„Ik ben Jet. En dit is mijn zusje, kijk. Rietje
heet ze. Ze is net zo oud als jij."
„Ook acht jaar?"
„Nee, zeven. Ligt er ook een kindje in de wieg?"
„Ja, broertje."
„Mag ik es kijken?"
Ze liepen allebei naar binnen. Jet boog zich over
- de wieg en begon te praten tegen het broertje.
Hij had vreselijk dikke wangen en kleine blau
we oogjes. En hij had een stijf blauw schortje
voor.
„Is-ie al twee jaar?" vroeg Jet.
„Nee, vier maanden."
„O, da's nog erg klein."
Jet lachte tegen het broertje. Ze maakte malle
geluidjes om hem aan het lachen te krijgen. Ze
knipte met haar vingers en riep: piep! piep!
Maar de kleine dikzak lachte niet. Hij keek
met grote verbaasde ogen naar het vreemde
meisje in haar witte jurk.
Riet kwam naast Grietje staan. „Ik ga ook al
op school", zei ze, „na de vacantie zit ik in de
tweede."
„Je bent zeker op 't Huis", zei Grietje.
,,'t Huis? Wat is dat? We zijn gewoon bij tante
Heieen."
„Ja, die woont toch op 't Huis?"
„En oom Gerard ook, en Marie."
„Marie, die ken ik wel. Hoe heet jij ook weer?"
„Rietje."
„Bijna net zo als ik. Rietje, Grietje!"
„Leuk, hè? Laat es kijken, wat lees jij? O, dat
boekje heb ik ook gehad. Dat lesje ken ik wel:
Klaas Vaak, die komt. Die komt op blote voe
ten. Hij drukt van zus de oogjes toe. Zij zal
naar bed toe moetenDat hebben wij al lang
gehad. Doe jij het ook es?"
KI...kl...klaas..." spelde Grietje.
„Kun je het niet lezen? Mag je dan wel naar
de tweede klas?"
„Ik moet het leren in de vacantie. Ik heb nog
een boekje."
Ze liep naar de kast en deed de deuren open.
Het was een diepe kast, waar je met een trapje
in moest klimmen. Er stonden allemaal trom
mels en kopjes en borden in.
Jet kwam er ook bij staan.
„Wat een leuke kast, zeg. Wat een gezellig
goed staat er in."
„Allemaal Zondagsgoed. Kijk, daar ligt het
boekje."
Jet pakte het van de bovenste plank. Het was
een moeilijk boekje.
„Dat hebben wij ook gehad", zei Riet.
„Dit moet ik ook in de vacantie leren."
„En mag je dan helemaal niet spelen?"
„Jawel."
„Ga je mee buiten spelen?" vroeg Jet. „Jij weet
overal goed de.weg."
„Ja, maar ik moet eerst lezen."
„Nou, dan neem je het boekje mee, dan zal ik
je helpen."
„Ja goed."
Grietje en Jet keken nog even in de wieg.
Broertje sliep.
Toen liepen ze het grindpaadje af. De hond
vloog uit zijn hok, maar toen hij Grietje zag,
ging hij weer rustig liggen.
„Je moet ons alles laten zien", zei Jet, „jij weet
hier goed de weg. En zij is alles vergeten, hé
Riet?"
(Volgende week verder)
I
ZATERDAG 15 JANUARI No. 2 JAARGANG 19?8
De Rotterdammer, Nieuwe Haagsche Courant
Nieuwe Utrechtsche Courant, Nieuwe Leidsche
Courant en Dordtsch Dagblad
Donderdagavond
BUITENLAND
DE wereldklok staat nimmer stil. Zooals het
groote uurwerk van sterren en planeten in
de hemelruimten immer zijn beweging vervolgt,
door de ongemeten eeuwen, zoo gaat het ook met
den gang der aardsche zaken, bekeken onder den
gezichtshoek der eeuwigheid. Want de mensch-
heidsgeschiedenis vordert van dag tot dag naar
het groote doel, dat Eén met haar voorheeft, die
moede noch mat wordt. Toch lijkt het soms wel,
alsof de tijd blijft stokken, in afwachting
van een nieuw en opzienbarend gebeuren, dat als
een indrukwekkende uurslag een schok van ver
rassing brengt. Ook in China wordt thans de tijd,
politiek gesproken, niet gemeten naar uren, doch
naar minuten. De Japansche legers, in het ge
weldige „rijk van het midden" als verloren, zijn
•momenteel nergens betrokken in inderdaad groot-
sche actie. Hun invloed breidt zich meer uit als
een olievlek, dan als het geweld van een explosie.
Temidden van die rust is er echter aandacht te
over voor de problemen, welke de stad Shanghai
in toenemende mate stelt. Het zijn inzonderheid
de gebieden der internationale concessies aldaar,
welke meer en meer verwikkeling gaan verwo
nen. Gelijk men weet hebben de verschillende
naties, die daar onder vorige Chineesche regee
ringen rechten verworven, Groot-Brittannië
en de Vereenigde Staten zijn wel de voornaamste
belanghebbenden, er een bestuursraad, inter
nationaal uit veertien leden samengesteld. China
en Engeland bezetten elk vijf van de beschikbare
zetels; Japan en Amerika ieder twee. Deze ver
deeling berust niet op de numerieke verhouding
der verschillende vreemde nederzettingen in de
stad, doch op het aantal kiesgerechtigden, hetwelk
elke natie, volgens normen van weistandsgrens,
heeft kunnen aanwijzen. Japan is met dezen toe
stand niet langer tevreden. Nu het eenmaal be
gonnen is met zijn poging, Azië van blanken in
vloed te ontvoogden, door zich met wapengeweld
China's vriendschap te verwerven, wenscht liet
dat de terugslag van zijn overmacht zich ook
in internationaal Shanghai zal doen gevoelen. De
mishandelingen, die Britsche en andere politie
beambten er moesten ondergaan, waren reeds een
symptoom van deze geestesgesteldheid. De eisch,
thans door de Japansche autoriteiten aan den
Shanghaischen bestuursraad gesteld, Japans in
vloed in dit lichaam te vergrooten, is er een
tweede, wellicht nog ernstiger teeken van.
De Amerikaansche en Britsche bestuursleden
hebben de kwestie aan hun regeeringen in het
moederland doorgegeven. Zij konden moeilijk
anders doen, maar de kabinetten in Washington
en Londen hebben er een hachelijk probleem aan!
Een onomwonden weigering, in de Japansche
eischen te treden, kan niat anders beteekenen dan
Japan gelegenheid verschaffen tot daden, welke
opnieuw het blanke prestige zouden schaden.
Want geweld, om den aandrang te keeren, willen
de beide Angelsakische naties thans nog niet ge
bruiken; de tijd is daartoe al te wisselvallig.
Moet men dan maar zonder meer toegeven?
Daarvoor is Chineesche toestemming noodig,
welke natuurlijk niet zal kunnen worden verwor
den. Vermoedelijk zal men een schijn-oplossing
voorstellen, die aan Japan „voorloopig" genoeg
doening verschaft, in afwachting van een defini
tieve regeling, na afloop van het huidige gewa
pende conflict. De schijn kan weliswaar op deze
manier uitstekend worden bewaard, doch niemand
zal zich ontveinzen, dat daarmee in wezen Japans
overmacht opnieuw wordt erkend. Langzaam
schuift de wijzer van de klok verder over de
plaat; de tijd is den westerlingen niet gunstig.
Reeds thans worden zij stukje bij beetje uit hun
posities verdrongen
Intusschen heeft in Boedapest, de Hongaarsche
hoofdstad, de conferentie der drie mogendheden
plaats gehad, die in 1934 de protocollen van Rome
onderteekend hebben, nl. Italië, Oostenrijk en
Hongarije. Dergelijke besprekingen worden door
deze staten trits periodiek gehouden, teneinde de
economische en politieke samenwerking van tijd
tot tijd opnieuw te stimuleeren. Ditmaal had de
bijeenkomst verschillende belangwekkende aspec
ten. De verhouding van Italië ten opzichte van
Duitschland is sedert de laatste maanden aanmer
kelijk intiemer geworden, mede dank zij Musso
lini's Berlijnsche reis. Bovendien heeft Italië zich
in den anti-komintern-bond begeven, waardoor!
het, te zamen met Rusland en Japan, een nieuwe,
zeer invloedrijke rol in het wereldgebeuren ging
spelen. Graaf Ciano, Mussolini's schoonzoon en
minister van buitenlandsche zaken, had dus in
Boedapest met de Oostenrijksche heeren Von
Schuschnigg en Guido Schmidt, en met de Hon'»
garen Von Kanya en Daranyi, zaken van groot
interesse te bespreken. Tenslotte was er dan nog
de toenadering, welke de nieuwe Roemeensche
regeering Goga ten opzichte van Rome toont. Een
bijna overladen programma!
Welken invloed heeft Ciano nu, na drie da «en
confereeren, op zijn metgezellen kunnen uitoefe
nen? Ten eerste hebben zij besloten, in erkenning
van de as RomeBerlijn, voortaan Franco te be
schouwen als hoofd der Spaansche regeering. Dat
is één, zij het niet bijster groot succes. Wat de
anti-komintern-bond betreft, daar blijven Hon
garije en Oostenrijk zich buiten houden; zij wen-
schen zich derhalve niet al te zeer van de overige
Europeesche mogendheden te distancieeren; blijk
baar achten zoowel Hongarije als Oos' nrijk het
veiliger, niet van één vriendschap af te hangen.
Zoo zullen zij eveneens in den volkenbond blijven,
ook al keerde Rome het Geneefsche instituut deri
rug toe, en verklaarde Berlijn met een zekeren
ophef, nimmer naar Genève te zullen terugkeeren.
Wat de verhouding der drie staten tot Roemenië
betreft, is alles nog in een waas gehuld. Roemenië
moge thans de Italiaansche vriendschap op prijs
stellen, het staat met Mussolini's bondgenoot Hon
garije nog steeds op kwaden voet. Het vraagstuk
van de Hongaarsche minderheden in Roemenië
ligt daar storend tusschen; de Hongaren houden
bovendien vast aan hun oude verlangen naar
grensrevisie, welke hun een deel van het verloren
grondgebied zou moeten terugbezorgen. Deze
kwestie belooft voor het welslagen der Italiaan
sche diplomatie in den Balkan een heet hangijzer
Een opname gemaakt tijdens de eerste zitting van het Amerikaansche Congres in 1938, waarbij door
president Roosevelt gesproken werd over samenwerking tusschen den staat en het bedrijfsleven.
13