Een bezoek aan Borneo WILHELMUS A BRAKEL Johannes Calvijn Gedurig weer in Brakel's strijd beriepen partijen zich op uitspraken van Calvijn en Luther Brakel en de Labadisten Onder hen, met wie Ds Brakel in nauwe aan raking kwam, behoorde ook Jean de Labadie. Oud kweekeiing der Jezuïeten, als wereldheer der Jansenistische richting toegedaan, straks in Mon- tauban overgegaan tot het Calvinisme, gezocht prediker daar en in Genève, waar hij zijn onmis kenbare groote gaven ontplooide, had De Labadie een beroep naar de Waalsche gemeente te Mid delburg opgevolgd. Reeds in de Roomsche Kerk, in Frankrijk, had zijn innige, mystieke prediking groote scharen getrokken. Ook te Genève konden zijn kerken de menschen schier niet bevatten. De Labadie brandde van ijver voor de zaak des Heeren. Zijn vurige, geestdriftige prediking was juist het tegenovergestele van de geleerde, ingewikkelde preekmethode van die dagen en een levende aanklacht tegen alle dogmatisme. Met zwarte kleuren schilderde T. Labadie het bederf in kerk en staat. Hij riep tot bekeering op. tot een algemeene boetedoening als in de dagen van Joël. en tot een generale Reformatie. Naar zijn meening was een van de groote oor zaken van het verval der kerk de rechtvaardig- making uit het geloof alléén, zonder de werken der wet. Wel loochende hij deze waarheid niet, maar het ging om een heilig leven voor God. Christus is onze Borg en Verzekeraar, maar Hij is ook ons model en ons tot voorbeeld. De grief van De Labadie en ie zijnen was dus: „De wereld heerscht in Christus Kerk opper machtig". Geen wonder, dat de Utrecht^ohe kring (Voetius, Ereenius, Van Lodenstein, tróuwe wachters op de muren van het Stichtsche Sion, en de De- roemde Anna Maria van Schurman) aanvankelijk de boetpredikaties van De Labadie toejuichten. Ook Brakel kwam onder de bekoring van Labadie en de zijnen. Te Stavoren (dus omtrent 1670) was Brakel zeer genegen zich met hen te ver eenigen. Daartoe begaf hij zich nu en dan naar Amsterdam en sprak hij meermalen met jonk vrouw Van Schurman, die Brakel reels lang een „aangename zielsvriendin" was, en met den heer Menuzet, een der medearbeiders van De Labadie. Ook openbaarde Brakel in een lange conferentie aan De Labadie zei ven zijn genegenheid. De lange redeneeringen van dezen voldeden Brake] echter slechts weinig. Langzamerhand daalde zijn sym pathie, toen De Labadie, die na zijn afzetting te Middelburg in Amsterdam een huisgemeente ge sticht had, aan Brakel den raad gaf, een maand of nog langer in eenzaamheid door te brengen, God te bidden, de Evangelisten te lezen en zich van prediken te onthouden. Toen Brakel aan De 'Labadie voorhield, dat dit laatste niet ging, stond deze hem toe, dat hij preekte, maar dan niet als een herder, neen, als iemand die goede verma ningen geeft. Zeker, in den beginne volgde Bra ke! 's mans raad op. 's Morgens ging hij naar zijn hof (tuin), bleef er den gebeelen dag tot "s avonds laat, vastte, bad, smeekte om den wil Gods in dezen te verstaan en las in de Heilige Schrift. Maar na verloop van een geruimen tijd deed de Heere aan Brakel uit Zijn Woord klaar zien, dat de weg der Labadisten een afwijking tv an de waarheid was. Ten slotte resolveerde hij volkomen en vroolijk in de kerk en in zijn dienst ite blijven en dankte hij den Heere hartelijk voor de openbaring van Zijn wil. „En", zoo schreef door Dr h. kaajan bij later, „ik dank den Heere nog van ganschei* harte, dat Hij mij voor dezen kwaden stap be* iwaard heeft en de Heere doe zoo aan allen, die op dit punt slingeren, en Hein in ware gelaten heid om raad aanroepen." Een tijdlang helde dus Brakel tot het Labadisme Toen later de Labadisten zich op Walta-State in Friesland gingen vestigen (1675), ontstond er een niet kleine beroering in Harlingen en ontving Brakel tal van brieven van menschen, die zeer; aan het „slingeren" waren. Maar Brakel gevoelde zich niet overtuigd genoeg om anderen te waar schuwen. Weer ging hij vasten, bidden en onder zoeken. Gelukkig drong het eindelijk met alle kracht tot hem door, dat de Labadisten dwaalden. Yvon, een der hoofdleiders der Labadisten, be schuldigde Brakel, dat de begeerte om zonder moeilijkheden predikant te blijven, dezen weer houden had tot de Labadisten over te gaan. Ook de beide geleerden Ypey en Dermout ver weten Brakel, dat hij talloos vele vromen tot laba- distisch-getinte Christenen had gemaakt. Zelf had hij van de Labadisten veel overgenomen en dit zelfs willens en wetens. Wat de Labadisten leerden In het jaar 1669 leidde de afzetting van Labadie te Middelburg dezen tot een schisma. Hij zag slechts heil meer in seperatie en afzondering en stichtte sedert huisgemeenten, ietwat klooster achtig ingericht. De Labadie was dan ook een vreeand verschijnsel in onze vaderlandsche Gere formeerde kerk. Ongetwijfeld was hij een geleerd theoloog, een welsprekend homileet, een innig mysticus, een man van groote beteekenis, maar zijn heftige, opvliegende natuur en onverzettelijke wil maakten hem tot een fanaticus, tot een harts- tochtelijken dweeper. We hoorden reeds, dat de Labadisten streefden naar een heilig leven voor Gods aangezicht, naar Christus' voorbeeld. Waar dat niet gevonden werd, daar was geen waarachtig Christendom, geen ge loof en wedergeboorte, daar was geen deelgenoot schap aan de Kerk. Bij De Labadie lag het zwaartepunt niet in het geloof des harten, maar in het christelijk leven, in de afsterving van net eigen-ik, in het „vertrek der wereld", in de na volging van Christus, in het „verstal ten in Christus en in God". Het is immens de plicht van een Christen, geheel hemelsch te zijn, minder mensoh dan engel te zijn, vol van God en door Hem bewogen te zijn, be zield door Zijn Geest, geleid door Zijn bewegingen. Hoe zal een mensohenkind ooit dien hoogen plicht kunnen vervullen? Alleen door Gods genade en door Gods Geest. Dan gaat het langs den nega tieven en den positieven weg tot God. De negatieve weg is die der ontdekking en der verloochening van de wereld en van zichzelf. Het is de weg der mortificatie (der dooding), der af sterving van alle6 wat niet-God is. Op dezen negatieven weg volgt de positieve van de kennis van Jezus Christus, van het aandoen van Christus door het geloof en van de „veretal- ting in Christus". Wij moeten Christus vertoonen Dr Maarten Luther, hier op aarde door de navolging. Alleen „een .vertrokken Christen", die zich van de wereld en al haar begeerlijkheid afzondert, is waarlijk! een Christen. Hij staat open voor God. Zoo klimt een ziel al hooger op tot God, door zich in Hem te laten verzinken. Zijn schoot is de groote zee, waarin de ziel zich moet verdrinken. Zoo komt het tot vereeniging met God, tot het schouwen .van God, tot een verzinken in aanbidding van God, waarbij alle woord en ook alle duidelijke bezinning ophoudt. Daarin zijn velerhande lich ten, smaken, wellusten, lekkernijen. Een ziel moet niet slechts „verstaltet" zijn in Chrisus, maar door gelijkvormigheid aan Christus ook „verstaltet" zijn in God, vergoddelijkt. Wij moeten ons in Hem veranderen, zooals het vuur het ijzer in zich ver stalt, hoewel het toch ijzer blijft. De Labadae spreekt dan ook van de Goddelijke aanrakingen, verlichting van God, opheffing of optrekking, Goddelijke vereeniging, Goddelijke doordringing, Goddelijke rust of slaap. Goddelijke scheute of verwonding, Goddelijke gloed, Godde lijke kwijning of bozwijking, Goddelijke dronkenï wording, Goddelijke juiching, Goddelijke gelijk vormigheid enz. Brakel komt met de Labadisten in strijd Voor De Labadie en de zijnen mocht de Kerk, ook de zichtbare, alleen de vergadering zijn van de verkoren geloovigen en herborenen. Met zijn gemeente te Middelburg was. De Labadie voorheen wonder ingenomen. Maar als deze gemeente te Middelburg aan de oproeping tot bekeering geen gevolg had gegeven, oan had men zich van haar moeten afscheiden. Natuurlijk konden, evenals in de Pinksterge meente, ook nu in de kerk insluipen, die in den grond der zaak geen Christenen waren. Maar dit was slechts het geval met enkelen. Was de meer derheid, het „gros", geen wedergeborenen, dan was de kerk wereldgeworden. Van zulk een gemeenschap moest men zich afzonderen. Een Christen is immers een afgezonderd, een „vertrok ken" mensch, of hij is geen Christen. Dus de meerderheid beslist Zal een hoop onkruid een Een prachtige opname, genomen in Blijdorp, een van Rotterdam's nieuwe stadsdeelen 518 Er zijn van die lievelingswenschen, welke klaar blijkelijk nooit in vervulling mogen gaan. Zoo waren wij in opze prille jeugd reeds van plan een bezoek aan onze Oost te gaan brengen. Het begrip „overzeesche bezittingen" kenden we immers al leen maar van de kaart en uit de krant, maar zoo redeneerden we dertig jaar geleden het ligt toch voor de hand dat iedere Nederlander, die nog wat ondernemingsgeest in zijn bloed heeft, niet tevreden is met zichzelf en zijn lot voor en aleer hij met eigen oogen het land heeft aan schouwd, dat rond achtendertig maal zoo groot is als het lieve vaderland! Door omstandigheden, welke sterker geweest 6chijnen te zijn dan wij, is er van zulk een uit stapje per trein of per vliegmachine, helaas nooit iets terecht gekomen. Maar niettemin hebben wij althans een der eilanden van den archipel van heel dichtbij leeren kennen. Rond anderhalf uur bevonden wij ons op Borneo, hebben wij deels te voet deels per auto en voor de rest met het modernste verkeersmiddel der twintigste eeuw ontdekkingstochten ondernomen, waar we nog menigmaal met een gevoel van tevredenheid aan zullen terugdenken. Want een, zij het ook bescheiden deel van onzen lievelingswensch is nu tóch in vervulling gegaan. Het watervliegtuig „Spirit of Africa" is startbe- reid en voor we precies weten, wat er gaande is, bevinden we ons met Martin en Osa Johnson op een expeditietocht naar een der interessantste ge deelten van onze overzeesche bezittingen. Wij ver geten dat we in een Ufa-bioscoop in de Friedrich- strasse te Berlijn zitten, want we beleven in onze wakker geschudde verbeelding vrijwel al de avon turen, waarvan dit dappere echtpaar het gevaar aan den lijve heeft ondervonden. Zij denken er niet aan, zooals dat in documentaire films helaas meestal het geval is te doceeren, ons de beteekenis van hun „Erlebnis" onder den neus te wrijven, integendeel, ze bewegen zich als dood gewone stervelingen dwars door het oerwoud, la- ten uit de lucht het eilandje zien, waar de melaatschen hun jammerlijk bestaan slijten en brengen ons dan direct in contact met de gevaren van den dsjungel, de met hoog riet dicht be groeide moerassen, waar op oen duur slechts de inboorlingen kunnen wonen, die aan dit gevaar lijk klimaat van het kind gewend zijn. Onder deskundig geleide dwalen we rond in het luilekkerland waar de gebraden duiven je zoo maar in je mond vliegen in den vorm van vlie gende slangen. Visschen krijgen we te zien, die uit het water op het droge klauteren om in de struiken hun voedsel te gaan zoeken en Johnson laat ons oesters zien, oesters nog grooter dan die van Terschelling, maar hier hangen ze aan de boQmen en de inlanders komen ze plukken, want ook bij warm klimaat schijnen ze aftrek te vin den. Johnson vertelt ons op onderhoudende wijze, hoe ze bij hoogen waterstand aan de takken zijn blijven hangen, hetgeen noch aan de grootte, noch aan de kwaliteit iets afgedaan schijnt te hebben. En al deze wonderen der natuur worden ons door hem en zijn charmante vrouw als een „Selbstver- standlichkeit" geboden, welke overrompelt en overtuigt. Een vooral door de inlanders gezochte lek kernij zijn de eetbare vogelnestjes. Dat zijn de nestjes van zwaluwen welke in zoo dichte zwer- Het echtpaar Johnson berg koren genaamd worden, omdat er eenige korreltjes onder het onkruid zijn vermengd? Al leen dan zal een vergadering een ware kerk van Christus zijn en blijven, a's de meerderheid van haar leden, de meerderheid van haar voorgangers, waarlijk wedergeborenen zijn. Zoo was de onwrikbare stelling van de Labadisten. Hiertegen kwam Ds h Brakel in verzet. Openhartig erkende deze de verdorvenheid der kerk. Hierover liepen de ideeën van Brakel en die der Labadisten parallel. Hieruit moeten we tie aanvankelijke sympathie van Brakel voor De Labadie en de zijnen verklaren. Maar op één be- 3angrijk punt gingen hun wegen uiteen. Daarin stemde hij met zijn grooten vriend Voetius, Loden stein en Koelman overeen, ook al keurden ze de afzetting van De Labadie af. De separatie van de Labadisten hielden ze allen uit den booze. Brakel wees er 6traks op, dat er meermalen èn onder het Oude Testament en onder het Nieuwe Testament zeer droeve toestanden in 's Heeren kerk geheerscht hebben, maar niemand had de kerk om haar gebreken durven verlaten. Hij zag in de Labadistische afscheiding een *Novatiaansche en Donatistische dwaling, gevolgen van een te rigoristisohe tucht en een onjuist kerk begrip. Volgens Brakel lag aan den welstand der kerk meer gelegen dan aan dien van een parti culiere ziel. De Labadisten hadden zóóvele dwa- Singen dat zelfs een onbekeerde .in gevaar ver keerde, bij hen onbekeerd te blijven. Ook smaakte bet bestuif van hun vergadering naar het Paus- 'dom. !Yvon, de groote opvolger van De Labadie, vraagde echter of een groot getal een kenmerk der ware kerk is. Is de Christelijke vergadering niet veeleer ©en klein kuddeke? De kleinheid is in elk geval, zoo antwoordde Brakel, ook geen kenteeken der ware kerk. Leest maar Lukas 12 23. !Yvon beweerde nu, dat zelfs de Reformatoren, Calvijn voorop, geklaagd hadden over den toer» reeds ellendigen toestand der kerk. En als Brakel zelf in sombere en donkere kleuren den toestand der kerk van zijn dagen teekent, roept Yvon uit: „Het verval van de zoogenaamde kerk is zóó groot, dat haar voorstandres, of ze willen of niet, haar rechters moeten zijn. Rechtvaardigt dit alles niet de afzondering?" Maar dan antwoordt Brakel: „Zullen wij soms zeggen dat de kerk om haar verdorvenheid de kerk van Christus niet meer is? Zullen wij ze ver achten? Zullen wij er uit looperi? Neen, dat is dwaasheid". Yvon zegt nu met een beroep op den grooten Voetius: )rDe reformatie der Kerk, van de dagen van Seth af tot Luthers tijd toe, heeft altijd cn overal langs den weg der separatie plaats gehad"» Volgens Brakel is de Kerk een vergadering van ware geloovigen. De geloovigen alleen maken de Kerk uit. Met een beroep op artikel XXIX der Nederlandsche Geloofsbelijdenis is er volgens Brakel ook een gezelschap van geveinsden, die in die Kerk onder de goeden vermengd zijn, aan- wecig. Deze geveinsden zijn naar het lichaam in de Kerk, maar van de Kerk zijn zij hierentusschen niet. Onder deze geveinsden verstaat hij de onbekeer- den, ook al leiden zij een onergerlijk leven en zijn ze tot 't gebruik der Sacramenten toegelaten. Daarom maken de geloovigen alleen de Kerk uit. In de kerk, of van de kerk saheelt veel, zegt Brakel/ Neen, van ,een afscheiding was Brakel afkeerig, ook al zonderde men zich af onder voorwendsel van de verdorvenheid der kerk. De Heere heeft nooit zul.k een afscheiding gezegend, integendeel, de Heere heeft er altijd in geblazen, zegt Brakel. De Labadisten zijn dan ook onder elkaar verdeeld geworden door nijdigheid, twist en eigen meenin gen. Door gebrek aan geld is hun kerk verwoest, niet zonder teekenen van Gods toorn over hen. Van de kerk af te scheiden, is van Christus' volk af te scheiden. Voor Brakel is de Gereformeerde de alleen ware Kerk, op de eene plaats zuiverder dan op de andere. De waarheid wordt daar nog zuiver ge predikt, de zonden worden bestraft en tegenge gaan, de Godzaligheid wordt voorgesteld en aan gedrongen. Daar zijn bij duizenden ware Godzali gen, die de heiligheid veel zuiverder beoefenen dan de afgescheidenen. De tucht wordt daar nog geoefend tegen die afdwalen in leer en leven. Wat is het dan dwaasheid de kerk te verlaten en zich naar de dorre woestijn te begeven! Zal men het verbond breken en schuldig zijn? Volgens Ds Brakel mag men dus de Kerk niet verlaten zoo lang niet overstroomende fundamen- 'teele dwalingen slechts eenige waarheden, die niet zaligmakend zijn, hebben overgelaten. Dan eerst houdt een vergadering op, een Kerk te (Wordt vervolgd) men om de kalkbergen aan de kust vliegen, dat ze de zon verduisteren. Tweemaal per jaar wor den deze nestjes ingezameld en we zien ze op de markt voorzichtig sorteeren want voor de beste kwaliteit krijgt men vaak vijftig gulden per pond betaald! Het slot van de film is boeiend als een detective roman. Een feest, dat de stam der Tingarrah's ter eere van de familie Johnson geeft, wordt plot seling onderbroken door het verschijnen van een orang-oetang. Gastheer en gasten vliegen van schrik overeind en gezamenlijk trekken ze er op uit om dezen reus van het oerwoud te vangen. Drie dagen en drie nachten duurt de jacht die op dierenvrienden wellicht een eenigszins wree- den indruk zal maken, doch die als filmdocument van zeer groote waarde is. Deze film „Borneorang" die binnenkort ook bij ons, waarschijnlijk onder den juisteren titel „Borneo" gedraaid zal worden, heeft de bijzon dere verdienste, dat wij land en volk van Borneo werkelijk leeren kennen en er dus niet doorheen sjouwen als een sigtseeing-car! Helaas is dit tevens de laatste film van dezen ondernemenden wereldreiziger en zijn voor niets terugschrikkende vrouw. Men zal zich herinneren, dat hij ruim een jaar geleden in Californië oij een vliegtuigcatastrofe om het leven is gekomen. Gelukkig heeft hij kort tevoren nog tijd gevonden om zijn avonturen te boek te brengen en het resultaat hiervan is in de Duitsche vertaling zooeven bij Brookhaus te Leipzig verschenen. Ais een staaltje van zijn levendigen verteltrant citee- ren wij het volgende: „Plotseling gluurde een reusachtige zwarte sop door het struikgewas. Op dit oogenblik wist ik plotseling uit welke bron de griezelige verhalen van het schrikaanjagend uiterlijk dezer dieren stammen. Het gezicht was zoo zwart als geolied blankgepoetst leer, zoo kaal en donker als men het zich slechts kan vooretellen. Omraamd werd het door kort, zwart haar en daaruit schoten twee roode oortjes naar voren. Een paar ern stige oogen keken mij vastberaden aan. Zij dron- Mexrrouw Johnson maakt een buurpraatje gen dwars door mij heen, alsof een duivel na denkt over de straf voor den misdadiger, die het gewaagd heeft, zijn gebied binnen te dringen. Geen wonder, dat de menschen dit harig schepsel met zijn wreed aandoend gelaat en zijn hoonend gegrijns voor een mengsel van mensch en aap hebben gehouden!" Zoo beschrijft Martin Johnson zijn eerste ontmoe ting met een gorilla, de menschaap, waarvan men in de wetenschappelijke wereld nog maar weinig wist te vertellen. De kennismaking met dit boek verhoogt de waarde van zijn laatste film „Borneo rang", die slechts eeri klein onderdeel te zien geeft van het vele, dat deze onderzoekingsreiziger te zamen met zijn vrouw- heeft aangedurfd. Berlijn, December 1937. H. PETERMEYER. Walter Scott Op den 15den Augustus 1771 werd te Edinburgh de beroemde Engelsöhe dichter en schrijver Walter Scott geboren. Meer bekend dan zijn gedichten zijn zijn historisch-romantische werken als „Ivanhoe" „Tuy Mannering", „De bruid van Larmmermoor" Hij was van veel invloed op onzen Van Lennep, die in navolging van hem, historische werken heeft geschreven.. Scott had een geweldige haat tegen Napoleon, wiens leven hij niet erg onpar tijdig heeft beschreven 519

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1937 | | pagina 16