iiff£SS
kinder
krant
Christendom, Staatsmacht en Vorsten-
verering, door HiLbrandt Bceclima.
J. Bijleveld, Utrecht 1937.
Dit boekje, gelegenheidsgeschrift bij het Prinselijk
huwelijk, wijkt wel ver af van alle andere, die
er begin van dit jaar zijn verschenen. Beijverden
alle auteurs zich om het enthousiasme, dat er
reeds bestond, nog hooger te doen opvlammen,
Hilbrandt Boschma zet er even de domper op.
Hij keert zich tegen, gelijk ds Rutgers het in zijn
voorwoord zegt „de brute tyrannie van een ego
ïstische volksmassa", en de „grove en vaak slui
tende wijze, waarop een teer gebeuren uit het
intieme zieleleven van twee beminnelijke jonge
mensen is uitgebuit, 't zij tot bevrediging van
onverzadigbare sensatielu6t, 't zij tot overdrijving
van het nationale besef of zelfs als object van
winstbejag."
Wie, die Oranje waarlijk mint, zou met deze
strekking niet instemmen? We zijn er niet blind
voor, dat heel velen, die blijdschap en belangstel
ling toonden toch in den grond der zaak voor
Oranje heel weinig over hebben.
Wanneer de zaak des konings offers vraagt, al
is het nog maar een geldelijk offer, hoevelen trek
ken zich dan terug! We zijn er evenmin blind
voor, dat de bescheidenheid tegenover het Prin
selijk paar niet steeds in acht is genomen, maar
de belangstelling meermalen in opdringerigheid
en onwelvoegelijkheid is ontaard. Moest de Ko
ningin bijv. niet zelf de foto-journalisten, die
toch waarlijk hier te lande een behoorlijk aantal
opnamen hadden kunnen maken, verzoeken, Prins
en Prinses niet naar Polen te volgen?
In het boekje van Boschma komen allerlei ge
dachten voor, waarmee wij kunnen instemmen.
Ook wij achten het aan elkaar koppelen van
Christendom en staatsmacht gevaarlijk. De ge
schiedenis is vol bewijzen, dat zoowel bij caesar-
opapie als bij papocaesaric de kerk tenslotte wordt
ondermijnd en verbasterd. Christus' woorden:
„Mijn koninkrijk is niet van deze wereld" behou
den hun kracht en inhoud al de eeuwen door.
De samenvoeging: „God, Nederland en Oranje'*
bij-v. is, hoe goed ze bedoeld moge zijn, een voor
beeld van klakkelooze napraterij van niet onbe
denkelijk karakter. Boschma zegt terecht:
„Onderstel eens, dat we in een vreemd land wa
ren en daar telkens weer met imponeeremie let
ters leuzen zagen aanheffen als:
„God, Portugal en Braganza!"
of „God, Zweden en Bernadotte!"
of „God, Engeland en Windsor!",
zou ons, indien de naam God ons ten minste nog
iets bijzonders zegt, zulks niet een beetje zéér
doen? Zou een dergelijke combinatie op ieder
religieus gemoed toch niet even een indruk ma
ken als van blasphemie?"
Kennende de geneigdheid des menschen om te
Vereeren, te vergoden, daarbij zijn zwakheid om
God te dienen in geest en waarheid, is het ge
vaar niet denkbeeldig, dat de groote massa in
haar behoefte op te zien en te vereeren, de staats
macht gaat omgeven met het aureool der reli
gieuze wijding.
De vraag is: waar is hier het criterium? Elk on-
derzoeke zichzelf in hoeverre er in zijn vorsten-
Vereering religieuze elementen zijn gemengd.
Vorstenvereeering op zichzelf is niet ongeoorloofd.
Indien ze blijft binnen de grenzen van eerlijkheid,
nuchterheid en eenvoudigheid. We zouden wel wil
len, dat Boschma deze Schriftuurlijke waarheid
wat duidelijker naar voren had gebracht. Er ko
men heel wat teksten in zijn boekje voor, maar de
Boschma toch ook wel bekende uitspraak: „Vreest
God, eert den koning," zijn we niet tegen geko
men. Jammer, want er zijn weinig Bijbelteksten,
waarin zoo duidelijk en diep de tweeërlei houding
des Christens, nl. die tegenover den hemelschen
<èn die tegenover den aardschcn souverein ligt
uitgedrukt.
'Het bestek dezer Bespreking laat niet toe, elke
bewering van den schrijver, welke tegenspraak
-uitlokt, ook maar aan te stippen. Alleen mogen
we niet onopgemerkt laten, dat de kwestie van
het al- of niet-bestaan van het „recht van op
stand" wel heel simpel wordt afgedaan.
Tijdens zijn verblijf in Berlijn heeft Mussolini ook een bezoek gebracht aan het echtpaar Göring op het
huiten Karinhall. De Italiaansche regccringschef in een geanimeerd gesprek met generaal Göring en
Frau Emmg Göring.
418
MIJN Pniël
Gij hebt de strijd meit mij gezocht
Tc Heb onweerstaanbaar U bevonden.
Nu lig *k ter stee en ben geschonden
En Gij hebt glansrijk overmocht
Ivwaamt Gij bezoeken mijne zonden?
Waarvan ik toch heet vrijgekocht?
Heb 'k dan vergeefs mijn heil gezocht
In 't bloed, gestroomd uit Uws Zoons wonden?
Ik durf dat kwalijk te geloovcn,
Diit kan niet naar Uw recht bestaan.
Heer, waarom hebt Gij 't dón gedaan,
*k Wacht in mijn nacht Uw licht van boven*
Uit Pniëls nacht rees Isrel zegen.
Ik zie met ver langst mijn morgen tegen.
1
JOHAN GOOSSEN*
Dat de auteur absurditeiten neerschrijft als: „Zo
heeft bijv. de heer Colijn, schoon, gelijk ieder weet
volop inililaristis alleen reeds een afdoend
bewijs, dat de heer Boschma geen vijand is van
Spielerei met woorden.
<5"
Geest en streven van het bolsjewisme,
Dr Iwan de Kologriwof. Nederlands
van Dr J. H. E. J. Hoogveld. „Het
Spectrum", Utrecht.
Zelden lazen wij een indringender analyse van'
het demonische karakter van het bolsjewisme. Men
moet wel zelf Rus zijn, gelijk dr de Kologriwof,
om zóó meesterlijk het Russisch communisme in
ontstaan, groei en wezen te kunnen schetsen, j
Het proletarischeparadijs Ruslav/l
één concentratiekampdoor I. L. Solo-
newitsj, geautoriseerde vertaling uit
het Russisch door E, de Tireoff,
W. P. van Stockum, Den Haag 1907,
Solonewitsj is een Rus. Hij werkte op het gebied
van sport. Hij was een der ontwerpers van bet
project van het reusachtige Stadion te Moskou.
De Sovjets dwongen hem de Russische sport in
de sportliteratuur te verheerlijken „terwijl (hij)
wist, dat voor de arbeiders en andere jeugd zelfs
de eenvoudigste sportterreinen niet bestonden;
dat het Moskowsahe Stadion alleen diende 0111
het buitenland zand in de oogen te 6trooien."
Solonewitsj heeft en dat maakt zijn boek zoo
bij uitstok documemtair! gereisd bi verschillen
de deelen van het paradijs. En overal zag hij
„ongehoorde vernietiging van de veestapel, onbe
grijpelijke janboel in de staatsbedrijven, honge
rende en in lompen geklede koelakgczinncn." Ert
hij loog, loog, „wanneer (hij) als tolk diende voor
buitenlanders; wanneer (hij) als spreker optrad
over het nut van de lichaamscultuur, omdat (hij)
verplicht was in (zijn) toespraak op te nomen,
dat de bourgeoisie (dus het buitenland) den arbei
ders verbiedt om sport te beoefenen. (Hij) loog,
wanneer (hij) de statistische gegevens opmaakte,
omtrent de Sowjet-heoefenaars van de sport,
welke statistiek door (hem) en (zijn) helpers ge
heel uit den duim gezogen was, omdat „van
boven" geëischt werd, dat de cijfers hoog waren
tegenover het buitenland."
Solonewitsj ie tenslotte deze gedwongen officicelo
leugens en bedriegerijen beu geworden.
„Godiurende 17 jaren groeide een wa'ging, naar
mate het «stolsel van onderdrukking volmaakten
werd."
En daarom wenschtc hij, die in Sowjet-Rusland geen
honger leed en behoorlijk, gerespecteerd werk
had, toch het land te verlaten. Maar bij de
wet van 7 Juni 1934 is dat verboden op straffe
des doods.
„Het lijkt mij toe," menkt Solonewitsj fijntjes op,
,/iat zelfs iemand, die der Sowjot gunstig ge
stemd is, moet begrijpen, dat dit paradijs niet zo
heerlijk kdn zijn, wanneer de poorten daarvan
strenger bewaakt moeten worden, dan die van
elke andere gevangenis."
De vlucht van den schrijver werd verijdeld en
hij maakte kennis met gevangenis en concentra
tiekamp. Het boek, waarvan we hierboven den
titel sohreven, is het relaas van zijn ervaringen
en die van vele medclotgenootcn.
Spionneercn, uitpersen, berooven en moorden, zie
daar de afschuwelijke climax, welke de G.P.oo
dagelijks in practijk brengt. In Rusland komen
alleen op de voorgrond, komen al'ocn tot macht
en aanzien .schurken met een sterke ziel".
Dit heele boek, waarvan de lectuur elk welden
kend mensch met medelijden voor het Russische
volk zal vervullen, levert opnieuw het bewijs, dat
communisme en georganiseerde misdaad synonie
men zijn.
Het vinde vooral een ruime belangstelling bij Iieu,
die in het communisme nog wel enkele dingen
vinden, „welke onze sympathie Vcrrlicnen.B
m. j. i;
fsiot;
Laat iii den middag kwamen zij in de kampong
aan.
Toen was het feest voor de kampongbewoners.
De blanke heren hadden de schrik van het oer
woud, de mensch-eter, de gehate, gevangen.
En toen daar de gehate dood en koud neerlag in
de kampong, liep de moeder van den vermoorden
Midoela met de prauw van pisang-bladeren in
haar handen en ze was o zo bedroefd.
En Garoeti dankte de goden, maar zij hoorden
zijn dank niet omdat zij niet horen en niet zien
of spreken kunnen.
De beide blanke mannen hebben daarna den tijger
gevild en de huid bereid, geprepareerd noemden
ze dat. Het was een prachtig kleed, die geel-bruine
zwart-gestreepte huid van Djahat, eens de go-
vreesde van het Sumatraanse oerwoud.
Kaiser, de moedige jager, had als een pijnlijk aan
denken aan Djahat een litteken op de wang, wat
hij zijn gehele leven mét zioh dragen zou.
Zó was het leven van het in een stormachtigo
nacht geboren koningstijgertje, later de gevreesde
en gehate.
En weet je, waar do huid van Djahat nu is?
Ergens in een villa langs de Noordzee, dicht bij
Wassenaar, ligt de tijgerhuid voor een mooie
haard.
De meneer, die in die villa woont, is een vriend
Van den Duitsen jager Kaiser en deze heeft hem
aan dien meneer ten geschenke gegeven.
En nu ligt hij daar dan voor de haard.
Ernie, het zoontjè van meneer en mevrouw Larie,
is erg bang van de platte tijgerkop met de rondo
ogen, die blauwe kra'en zijn.
Soms vertelt zijn vader, want meneer Laris
kan goed vertellen, van de tijgers en vooral
Van Djahat den koningstijger, lie eens de schrik
"was van de mensen. Ilij weet dit, omdat meneer
Kaiser hem dat verteld heeft.
En als meneer Laris dan vertelt van Djahat, den
'gehaten koningstijger, dan luistert Ernie hij
Is ze6 jaar o zoo graag, want 't is zoo mooi
om te horen over al die dieren die allemaal weer
5ets anders hebben en doen.
En aan 't eind, dat mist nooit, aan 't eind
gaat meneer Laris vertellen over het Paradijs
waar alles zo mooi en zo heerlijk was. Waar do
leeuw bij het lam lag en de tijger bij een geitje,
waar niet één dier de ander kwaad deed.
En dón, dan wordt zijn stem ernstig en donker
en vertelt hij van de zonde van Adam en Eva,
van dc zonde van alle mensen. Zo ont/zettend is
'dat, dat zelfs de dieren de last van de zonde der
mensen moeten meedragen en daarom gejaagd,
vervolgd, vermoord en verminkt worden.
'Als meneer Laris dat verteld heeft, dan is hij
altijd ©ven heel stil en sluit hij even zijn ogen.
En Ernie wacht tot vader zal verder vertollen,
•want o, dan komt er óók weer iets heerlijks!....,
En Ernie's vader gaat dan vertellen van den
Here Jezus, die al de zonden der mensen op zich
genomen heeft en daarvoor op aarde kwam....
Dan komt dat heerlijke....
En daarom zal eens het Paradijs wéér komen, in
heerlijkheid en pracht. Een nieuwe aarde zal er
zijn omdat Jerzus op de wereld kwam om zondaren
zalig te maken, en Satan overwon.
Dón,o dan zal in ól dat nieuwe, dat heerlijke,
'de leeuw weer bij het lam gaan liggen, zonder
het te doden en de tijger zal geen blocd-doret
hebben, en het éne dier zal het andere niet ach
tervolgen, ze zullen elkaar niet meer vermoorden
en dat zal alles zijn, zó heerlijk en zó groot, omdat
Jea/us do zonde op zich nam.
Jezius, de Zaligmaker!
Ernie's ogen schitteren als hij daar aan denkf,
en dan is hij wel een beotje minder bang van de
huid vian Djahat, den koningstijger, die daar voor
Ide haard ligt. Dan rilt hij niet meer van de kop
knet de ronde ogen, die kralen zijn.
Dan neemt Ernie's vader de bijbel en leest, als
de vertelling over Djahat, den gehaten konings-
itijger uit het oerwoud, ten einde is, een stukje
ivoor.
Ernie luistert dan gespannen.
„Want er zal een rijsje voortkomen uit de afge
houwen tronk van Isal....
En de wolf zal met het lam verkeeren, en de lui
paard bij den geitebok ncderliggen; en het kalf
•en de jonge leeuw en het mestvee t'e zamen
Men zal nergens leed doen, noch verderven op den
ganschcn berg mijner heiligheid; want de aarde zal
vól kennis des Heeren zijn, gelijk de wateren de
bodem der zee bedekken"....
HERFST
Vreemd, dat boom en tak zo stil staari
In het gouden liaht vandaag,
Dat de bladertjes zo stil gaan,
1 Een na 't ander, naar omlaag.
Dat het zonlicht zo voorzichtig
Door de ijlheid straalt van 't lof,
Em het groene blad doorzichtig
En veel eed'ler maakt van stof.
Dat het windje in de twijgen
Zo behoedzaam gaat te werk
En alleen wat blaadjes zijgen
Doet op 't pad en bloemenperk.
Zonder 't wazig diep te raken,
Waar de groene schemer blauwt,
Of de goud-glans schuw te maken,
In het ijlibobladert hout.
Of te roeren aan de vijver,
Waar zeer statiglijk en traag
Twee voorname ziwanen drijven
Met hun spiegelbeeld omlaag.
En wat late najaarsrozen,
Als bewasemd amethyst,
Al de weemoed van hum broze
Schoonheid heffen in de mi6t.
JACQ. E. v. d. WAALS.
Uit de kazerne
Kapitein: „De pudding, die je gemaakt hebt is
veel te stijf. Waar heb je het meel vandaan?"
Kok: „Uit de kist achter de deur."
Kapitein: „Dat dacht ik al. Dat is Portland-
Cement!"
welke jc op de tekening ziet. Spijker dan de zij
wanden op de bodemp'ank en maak ze vast aan
de steunhouten (III). Daarna voor- en achterwand
opepijkeren. Het handvat met 'n paar lange
schroeven aan vc steunhout. Steek
schroeven voor liet inschroeven door een paar
grote kralen. De zijstukken van de kap aan het
drwarshaut (VIII) bevestigen, daarna 't gebogen
stuk vastspijkeren. Bij B. wordt de kap met korte
dikke schroeven aan de zijwanden vast,ge:et. Het
geheel geef je met ripolin 'n aardig kleurtje.
Een poppenwagen
Dit werkje is wat moeilijker dan dat van vorigd
week. Maar 't is geen heksenwerk hoor.
Als vader zo nu en dan eens 'n oogje in 't zeil
houdt, komt 't zaakje best voor elkaar. Je begint
met eerst de verschillende onderdelen te maken
VOOR KNUTSELAARS
Tc Was deze week ergens op visite en daar was
een meisje bezig de plaat uit een vorige Kinder
krant te kleuren. Je weet wel: die leuke tekening
van 'n kleine broer in z'n karretje, dat door z'n
aaisje getrokken werd.
Het kleuren ging heel aardig, hoor, alleen ik
heb dat al meermalen gezegd vóór men begint,
moet men de kleuren met zorg kiezen.
Als je bovenstaande tekening heel mooi wilt
maken, moet je zó eens kleuren: Paard: bruin;
halster: wit; dekkleed: grijs met rode strepen; jon
gen te paard: kiel geel; broek: donkerblauw; kou
sen: zwart; klompen en haar: geel; geleider: kiel
en broek lichtblauw met donkerblauwe inzctsels;
das: rood; pet: blauiw; klompen en haar: als voren.
Weg: grijs; grasrand: lichtgroen; bos: donkergroen;
lucht: lichtblauw met witte wolken.
423