kinder krant Lelie rku tid'tq e 1 \u b tie k De veertig dagen van den Musa-Dagh door Fianz Werfel Deel II: De strijd der zwakken 'Aan het eind van het eerste deel lieten we ds 'Anneniërs achter, zich verschansend op de uit gebreide hellingen van do Musa-Dagh, de berg onmiddellijk grenzend aan de Middellandse Zee. Alleen één parochie heeft op aanraden van haar geestelijke een smadelijke verbanning verkozen boven een door haar onchristelijk geachite verde digingsstrijd. De verblufte Turkse politiehoofden, die, enkele dagen na de aankondiging der ver banning teruggekeerd, alle zeven dorpen bijna ge heel verlaten vinden, voeren eerst de achtergeble- van parochie weg en vragen dan militaire ver sterking om de verzetplegenden te overmeesteren. Wel geschiedt de ecrete aanval der Turken met een zekere roekeloosheid, omdat zij de krachten der verdedigers onderschatten, maar toch is de gehele vernieling der aanvalscolonne een onge dacht 6ucces voor de Armeniërs en een schande lijke nederlaag voor de Turken. Als ook de tweede cn de derde aanval, hoewel veel zorgvuldiger voorbereid en met veel meer manschappen onder namen, uitlopen op een zich hanrhaven van de Armeniërs, terwijl Turkse groten bij de aanvallen de dood vinden of na hun falen uit him amibt worden ontzet, laten we na ongeveer vijf en twin tig dagen de Anneniërs achter wel in nog groter wanhoop aan eventueele verlossing, maar toch, ondanks de verliezen ook aan hun kant, in hoofdzaak nog onverzwakt, vooral omdat bij hun leiding nog geen verliezen te betreuren zijn. Gebrek aan militaire kennis en ervaring maken 't mij onmogelijk een oordeel te vellen over 't al of niet mogelijke van hetgeen ons hier op zo menige bladzijde technisch uitvoerig wordt ver haald. Voor kenners of liefhebbers op dit gebied zal er menige aardige originaliteit uit te leren zijn. Prachtige staaltjes van durf en onderneming6- krar.ht biedt dit boek ook den leek op militair ge bied. Zonder hier te treden in een appreciatie van 'de mentaliteit van de hedendaagse jeugd in ver gelijking met die van tien A vijftien jaar terug, meen ik toch te mogen vaststellen dat een oor logsroman als deze trilogie van Werfel immers zo mogen we hem wel noemen, hoewel 't uit sluitend gaat om de zelfhandhaving van een kleine vijfduizend mensen thans veel meer kans heeft gelezen en gewaardeerd te worden door de jongeren dan in de twintiger jaren onzer eeuw. Heldendaden en brutale stukjes van ongelooflijke durf bij de jeugd (Stephan, Gabriël Bragadians zoon en zijn grote rivaal Haig) herinneren ons aan Penning's boeken over de Boerenoorlog, waar mee we ons in onze jeugd vermaakten en die nog tot de veelgevraagde lectuur van jeugdbibliotheken behoren Niet echter in de uitvoerige beschrijving der ver deling en der krijgsverrichtingen en heldendaden ligt voor mij de grote en blijvende betekenis van dit tweede doel. We kunnen ze met aandacht lezen; ze houden ons een ogenblik vast, maar weldra laten we ze weer los en al heel gauw althans mij, als niet-deskundige, gaat het zo halen we al die verschillende verdedigingsplannen door elkaar en staan ze ons in hun afzónderlijke be tekenis niet meer scherp voor de geest. Er is iets geheel anders in dit boek, dat ons di"p treft en dat ons niet spoedig meer loslaat. Het is hetzelfde, dat ons aangrijpen en ontroeren kan, wanneer we een man van ongemene betekenis en invloed plotseling zien wegvallen. We meenden, idat zijn positie zo bijzonder was, dat bij zijn verdwijnen heel zijn invloedssfeer plotseling van gedaante zal verandoren en tot onze verbazing zien we dat alles blijft als het was, dat het ge wone dagelijkse loven der mensen met zijn lusten en lasten onverstoorbaar zijn gang gaat Het al gemeen menselijke met zijn strevingen en begeer ten dat we een ogenblik dood waanden bij de inrichting van de Musa-Dagh als vluchtoord tegen de Turken, treedt spoedig weer aan de dag. In het aangezicht van de onafwendbare dood vielen aanvankelijk alle scheidsmuren weg: Alle bezit werd gemeenschappelijk, 't standenvenschil scheen opgeheven, hoog cn laag, arm en rijk voelden zich 'één in de strijd, om het bestaan zo lang mogelijk te rokken en zo fier mogelijk te beëindigen. Maar hoe kort van duur was dat gevoel van saamhorig heid. Nauwelijks is de eerste Turkse aanval afge slagen, waarover verheuging onmogelijk is, om dat de zekerheid bestaat, dat sterker troepen weldra de aanval zullen hervatten, terwijl iedere dag uitstel dreigender is in verband met de ge ringe voorraad levensmiddelen, of de onderlinge naijver en jaloezie steken het hoofd op. Dorps- kJetopraatjes verstoren de goede verstandhouding; afgunst onder de minderen bekladt het gedrag der aanvoerders. De dagelijkse zonden voeren Uitg. De Pauw, Amsterdam, 1937. weer heerschappij over het hart. De drang naar levensvreugd ook in de veegste nood laat zich weer gelden, waardoor de leiders genoopt worden concessies te doen en zij het op be scheiden schaal volksvermaken te dulden en te organiseren zei fis. De totaal gewijzigde levens omstandigheden brengen verwijdering tussen echt genoten, speciaal tussen Gabriel Bragadian en zijn Franse vrouw, die, voortdurend door haar man verlaten, daar verdedigingsnoodzaak hem buiten zijn tent houdt, meer en meer het oor leent naar de vleitaal van een avonturier van Grieks-Franse oorsprong, die met de Armeniërs naar de berg is gevlucht zonder evenwel daadwer kelijk aan de verdediging deel te nemen. Handig weet de geslepene gebruik te maken van de twee strijd in de vrouwelijke ziel: de strijd tussen de echtgenoot en moeder enerzijds en de Franoaise, die zich tussen de vreemden niet thuis voelt, anderzijds. Aan het eind van dit deel leidt dit zieleduel tot een katastrofe, waarin de moeder en gade wel zware nederlagen lijdt maar toch nief overwonnen wordt .Ook Gabriel ondergaat tus sen de krijgsbedrijven door de invloed van 't' door de Turken verminkte meisje Iskuhi, dat niet van zijn zijde wijkt en zo langzamerhand zijn volledige sympathie wint. Tragisch is ook het lot van Steplian, den zoon, bij wien de vaderlijke dapperheid en onderne- mingslust ernstig benadeeld worden door de moe- derlijke hoogheidswaan. Daardoor wordt hij ge- dreven tot de dolzinnigste ondernemingen in de hoop aldus ontzag onder zijn makkere te winnen, wat hem intussen niet gelukt: zijn geboorte rust aJs een vloek op zijn 6ucces; de dorpelingen blij- ven in hem den vreemden, den jongeheer uit het voorname huis zien. Door de oorlogsroman heeft Werfel alzo de fa- milieroman verweven, waardoor het geheel zeer aan aantrekkelijkheid wint, al blijft naar mijn mening de opmenking, die ik naar aanleiding van het eerste deel maakte ook hier van kracht, nl< dat alleen de zeer intensieve aandacht van den lezer die wel eens dreigt te verslappen door te grote uitweidingen, dit boek als geheel interessant kan maken. De decente wijze, waarop zelfs de intiemste tafe- reien worden baliandeld, maakt deze roman ge schikt voor ieder die in de stof belangstelt. Dr J. KARSEMEYER, frfiOflflflflOOOOOOOCOOOCOOOlWOOXMSCDCOOOQOOljOOOOO'COOOOt DRIE SONNETTEN I. DE VADER *k Zag hem van ver, maar nauwlijlks te onderscheiden. Toch leed *t niet lang, of 't was voor mij beslist: Die strompelende zwerver ginds, hij is "t, Hij keert voor goed. Die zegen bracht ons 't lijden. Ik haastte mij hem tegen, want ik wist: Hij zal de ontmoeting met mij angstig beiden. Maar 'k houd hem hier, wij zullen niet meer scheiden. 'k Heb hem omhelsd, zijn tranen afgewist En wat bij stamelde kon ik amper horen, *t Ging over boete en berouw en leed. Tc Gebood een slaaf: breng hem een helder kleed, Tooi hem met goud, zorg dat hij wordt geschoren; Ontsteek de lampen, richt een maaltijd aan, Wij zullen feesten en ter rije gaan. II. DE JONGSTE Nu zit ik hier en durf niet op te kijken. 1c Schaam mij voor vaders minste maagd en knecht, .Wat hij bèn toeschikt is naar plicht en recht, Ik slik T genadeluood en moet nog prijken Met kleed en siersels, die mijn broer behoren. Straks komt hij, zal me vloeken in zijn haat, En in zijn woede spuwen in 't gelaat. En ik kon slechts mijn smart in snikken smoren. Had ik maar nooit mijn weerkeer ondernomen, Want Vaders goodheid foltert mdj 't hart; 't Is of de blik van buiur en slaaf mij sart Hoe kan 'k zó ooit tot rust en vrede komen? God, die mijn koor me ginds in 't harte gaf, Gun hier via een kalme dood, een eerzaam graf. III. DE OUDSTE JOHAN GOOSSEN Uw zoon kwam weer, Gij hebt hom aangenomen En over zijn terugkeer U verblijd: *t Genieste kalf hobt Gij hom toebereid. Nu noodt Ge mij bij hem op 't feest te komen. Ik heb immer trouw, met lust voor U gewerkit En Uw geboden nimmer overtreden; De hitte 's daags, de vorstkou 's nachts doorleden, .Van Uw waardering zelden iets gemerkt. Hebt Gij mij ooit oen bokje zelfs gegeven, Om met mijn vrienden eens recht blij te zijn? Noch feestgebak of zang of spel of wijn. .Voor mij verkroop met zorg cn zwoegen X leven. Hem, die bij tollenaar en hoer zijn vreugd ging zoeken, Treft slechts mijn wraak, mijn walging en mijn vloeken. 394 5) Twee dagen later vonden ze enige beenderen en een baadje. Dat was alles wat van Saloe overge bleven was. Djahat, de gehate had menschen- vlecs gegeten en de restjes van Saloe die Djahat liet liggen, hadden hyena's gulzig verslonden. Met droefheid namen de inlanders het gescheurde baadje mee en dachten aan den kleinen 'Saloe. Saloe, Saloearme Salocl Djahat de koningstijger, de prachtige maar ook gevaarlijke, rood gele, zwart-gestreepte reuzenkat was mensenmoorder geworden. HOOFDSTUK VI Ttjahat de gehate. Djahat was na een lange zwerftocht weer terug gekeerd naar zijn goed verborgen hoi. Maar hij bleef er niet lang. Daar was iets in Djahat dat hem drong weg to gaan, er op uit te trekken, avonturen te beleven. Zo zwierf hij rond en het was een gevaarlijko zwerver. Djahat had een razende honger. Uren achtereen was hij op pad geweest maar hij had geen prooi kunnen bemachtigen. Maar wacht daar in de verte, wat was dat?...< Een olifantl Daar vreesde hij voor. Maar was er geen jong olifantje bij? Ja!En Djahat sloop nader. En hij waagde het de jonge olifant te bespringen. .Woest !>ect Djahat in het weke vlees achter do grote flap-orcn, zijn klauwen wrongen zich in de dikke huid. Er was geen redding meer voor do jonge olifant Na heftige bevrijdingspogingen, die allemaal tevergeefs waren, zakte de olifant neer. De plompe poten konden het uitgeputte lichaam niet meer dragen. Djahat durfde! Ja, de jonge koningstijger was gevaarlijker en geweldiger dan zijn vader geworden. Altijd had hij honger en altijd dorst naar bloed. Djahat was ver afgedwaald van het donkere woud waarin hij geboren was. Zó ver, dat hij bij oen dorp kwam. Daar woonden donkere, half-gckledo De zon was nog niet eens onder toen hij in do nabijheid van die kampong kwam. Aohter de bomen, die rondom de kampong groei den, loerde Djahat. Hij kwam al dichter bij dc mensen. Kende Djahat dan helemaal geen vrees meer voor de mensen die in gindse huisjes op die hoge palen woonden? Voelde hij zich zo maohtig, zó geweldig, dat hij geen vrees meer kende? Een vrouw zat neergehurkt op de grond voor haar bamboehuisje. Klopklopklop..... Ze zat rijst te stampen. Een eindje bij haar van daan speelde haar zoontje, een klein, aardig bruin-zwart mensje van vier jaar. Van grote pisang-bladeren had hij een prauw gemaakt, daar had hij veel plezier mee. Hij liet de prauw op de grond vdrenDat ging zo mooiAls dc prauw over een aardkluitjo schoof, schommelde het en dan was het precies of de prauw vaarde op het water. Midocla had reuze pret met zijn prauw.... KlopklopklopZ'n moeder stampte rijst. Zo nu en dan keek ze naar Midoela of hij niet te vèr ging; hij moest dicht bij haar blijven, bet was héér lieve jongen. Een eindje verderop zaten nog enige vrouwen rijst te stampen. Klop.... klop.... klop.... Maar overigens was het stil in de kampong..., [Wat schuifelde daar achter gindse tam&rinda- bomen?Iets van bruin of van geelf.jj^ 01 lets van goud?...., Nou zag je het niet.... Ja toch, dóór!...- Maar de vrouwen, die rijst zaten te stampen, zagen het niet. Midoela's moeder zag het niet. En Midoela speelde me<t zijn prauw, Midoela zag het helemdél niet.... Hij lachte van pret,.... wat steigerde zijn prauw op de golven.... 't Was wild op het water.Krokodillen waren er in het waterbrrrr! Hij duwde de prauw over de grond, het slinge rende scheepje. Ja, daar wés iets achter gindse struiken.... Iets geels!.... Klop.... klop.... klop.... De vrouwen stampten rijst. (Midoela speelde, dat ging zo mooi met een prauw die hij zelf gemaakt had. Een aardkluitjeeen hoge golf was datl En die mier daar, dót was een krokodil!.... [Wat een pret had Midoela..... Als een rood-gele lichtstraal 6prong Djahat opeens achter bomen en struiken vandaan. Een ijzig gebruleen sprong.... een gil...,, De vrouwen keken verschrikt op. Het kloppen der stampers hield op..._« DlMidoela, Midoela! Djahat sprong met een ontzettende vaart boven op Midoela, beet met zijn moord-tanden in Mi doela's nek. Och, daar gilde Midoela, verschrikkelijk, zo hij gilde! De vrouwen sprongen op. Midoela's moeder gilde cn schreeuwde Te laatTe laat!.... Djahat sprong al weer weg tussen het geboomte en in rijn vreselijke bek klemde hij Midoela, het aardige jongetje, dat speelde met een prauw van pisangbladeren. De kop hóóg op, 6prong Djahat weg.... zo als ééns, toen hij een rat ving, zijn eerste prooi... Djahat, de trotsaard. Dit alles gebeurde in enkele seconden, zó gauwl Midoela, Midoela! Snel sloop Djahat terug, in zijn kwijlende bek' de stervende Midoela „...Ach, wat kermde Midoela's moeder; de helo kampong was opgeschrikt. Het kleine kereltje van Si Moelak was vermoord door den gevaarlijke. Djahat, djahatde gehate. En de zwarte moeder was zo hevig bedroefd om haar Midoela; haar moederhart was zo hevig geschokt. Dagen lang kermde ze en riep om Midoela, maar Midoela kwam nóóit meer terug...v Arme Midoela! Die avond vergaderden de mannen uit de kam pong. Ze waren nog ontsteld over de kinderroof van den gehate. (Wordt vervolgd) VOOR KNUTSELAARS We gaan zelf een auto maken Is de trekkar klaar gekomen? En bevalt hij goeiTJ Dan gaan we nu aan een auto beginnen! i 'k Heb eens gelezen van de eerste auto van mijn heer Ford waar hij zelf niet in durfde zitten, en waar de vlammen uitsloegen als 't ding reed. Nu jongens, zó gevaarlijk wordt onze wagen niet. WeL' is 't er eentje, die netjes „op eigen kracht" rijdt- We zagen eerst alle onderdelen zoals wc ze op de tekening zien. Het hout plm. 1 cM. dik. Spijker, de plankjes 1 en 2 X II op elkaar, dan III er, onder tegenaan. Verder komt 4 links en 5 rechts. De zitplaatsen moet je bekleden en daarna vast lijmen. Het deurtje (van papier) wordt aan de zijkant opgeplakt. Het stuurrad met een lange spijker op z'n plaats zetten. De vooras wordt vast geschroefd, dc achteras wordt door twee ijzeren oogjes gestoken. Om het heen en weer schuiven te voorkomen, sla je er een paar kleine spijkertjes in. Nu de „motor". Hiervoor nemen wc oen stevig elastiek A. Da£ maken we eerst achter vast bij 12. Je ziet het loopt bijna door tot vooraan. Hier binden we er, een touwtje aan ('k gaf het aan met een stip pellijn). Het touwtje loopt verder om li (zo'n porceleinen knopje van een clcctrische geleiding); naar de achteras, waar je het in het midden stevig bevestigt (liefst door een gaatje in dc as)< Draai je nu de achterwielen naar rechts, dan windt het touwtje zich om do as, het elastiek wordt uitgerekt en zet jo de auto weer neer, dan zal je eens zien, hoe hij vooruitschiet OM NA TE TEKENEN TE KLEUREN 399

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1937 | | pagina 10