Gebed voor de wereld VOOR KNUTSELAARS Een trekkar Wie was de slimste (Slot) „Kom, kom", zei de ooievaar, „ik ben bij jou geweest, en je hebt me zó onthaald, nu wil ik jou oók graag eens te gast hebben. Kom morgen maar eens bij mij. Ik zal veel kikkers vangen uit de sloot. Ja ik zal zorgen, dat je cr geen spijt van hebt". De vos vertrouwde het nog niet goed. „Het lijkt me toch beter, dat ik het niet doe" zei hij. „Ik zou immers nooit in die hoge boom kunnen klimmen, waar je in woont! En het is ook te veel eer voor mij. Ik ben maar een ge wone vos „We zullen het feest op de grond geven", zei de ooievaar. „Natuurlijk zal ik je niet vragen, naar boven te klimmen. Ik zal wel zorgen dat ik het eten klaar heb, als je komt. Je zult er geen spijt van hebben, vriend vos". „Dan zal ik graag komen" zei de vos. De volgende middag ging de vos al vroeg op weg. Hij had die morgen niet veel eten gehad. Het kwam maar goed uit, dat hij flinke honger had, nu hij bij de ooievaar op visite ging. Zijn vriend wachtte hem al op onder de grote boom. De vos boog, zodra hij hem zag. „Het is voor mij een grote eer, bij u op bezoek te komen" zei hij. „Het spijt me, dat ik mijn gast het prachtige nest niet kan laten zien, waarin we wonen" zei de ooievaar. „O"., antwoordde de vos beleefd, „ik kan van hier uit wel zien, dat het een mooi en stevig nest moet zijn! Ik zie de onderste dikke takken, dunkt me". ,Ja. Daar bovenop liggen de dunnere. We hebben het van boven zacht en warm ge maakt. Maar omdat je niet klimmen kunt, zul- We gaan deze week aan een werkstukje begin nen. waar nog al wat bij komt kijken. 't Wordt 'n zagen, schaven en veilen, dat het 'n lieve lust is. De tekening is duidelijk! Ga daar eerst maar 'ns 'n poosje op zitten kijken. Eerst krijg je alle delen afzonderlijk getekend en on deraan kun je zien waar ze komen te zitten. De bedoeling is dus, dat je al de delen van 1 tot 11 op ware grootte op hout tekent. Van som- mige moet je twee stuks maken. Tig. 4, 5, 9, 10 en 11 worden tweemaal gemaakt. Wat de maten be treft, welke ik cr bij zette, die kun je natuur lijk veranderen. Misschien wil je niet zo'n grote kar maken, en dan moet je naar verhouding dus ook de maten veranderen. Voor do duidelijkheid geef ik de maten nog maar echs hieronder: 1 150 X 60; 2 60 breed en 125 hoog; 3 60 X 20 X 20; 4 80 X 15 X 15; 5 50 c.M. middellijn; 6 60 X 10; 7 55 X 15; 8 160 X HO; 9 160 X GO; 10 110 breed en 70 hoog; 11 50 X 4 X 4. GRAPJES De directeur van een grote fabriek had sollici tanten opgeroepen voor de betrekking van nachtwaker. Hij was echter niet gemakkelijk te voldoen en had altijd iets aan te merken. De een was te dik, de ander te mager, weer een ander te lang, enz. Jaap Smits behoorde ook tot de sollicitanten. Toen hij aan de beurt kwam, ging alles goed, totdat de directeur over zijn gezondheid begon. „Ben je wel helemaal gezond?" vroeg hij. len we vanmiddag maar hier blijven". „Ja, ja, ilk blijf ook maar 't liefst op de grond. Ik klim nog wel eens tegen een dikke boom, die scheef staat, maar heel erg veilig voel ik me dan toch niet". „Net zo min als in het water", lachte de ooievaar. „Och, och, wat heb ik een boel van die dikke groene kikkers gevangen! Maar ja ik kreeg ook visite, zie je." De vos likte zich al om zijn bek, toen hij hoorde van die lekkere dikke kikkers. Hij wou, dat het nu maar etenstijd was. „Toen ben ik nog wat wormen en muizen gaan vangen", vertelde de ooievaar verder. „Nee, ik ben nog nóóit zo gelukkig geweest op de jacht als vandaag. Ik heb zóveel gevangen, dat ik het alleen niet op zou kunnen. Ik hoop dan ook maar, dat je me flink met eten zult helpen, mijn vriend". De vos knikte, en boog. Hij kon haast niet meer stil zitten van de honger. Wanneer zou de ooievaar al die lekkere dingen toch halen? Het duurde wel erg lang! „Zullen we eerst nog een eindje gaan wande len langs het bos?" vroeg de ooievaar, of wil je liever eerst éten?" De vos kon zijn tong niet meer in zijn bek houden. „Eerst éten!" zei hij vlug, en hij schoof zijn staart heen en weer over de grond. De ooievaar bleef even staan. Toen klepte hij „Nou, meneer, om u de waarheid te zeggen, hcfi ik één gebrek." Do directeur spitste zijn oren. „Wat heb je dan?1* vroeg hij. „Ik lijd aan slapeloosheid", was het antwoord. Hij kreeg de baan. „Doet u al negen jaar moeite om werk te vinden?, En kunt u niets krijgen? Och kon\. hoe is dat nu mogelijk?" Bedelaar (zich versprekend): „Da's geluk, mefrou puur geluk!" Als ik geld nodig heb, ga ik nooit naar mijn vrienden, zei Jansen, die een leningsplan voor bereidde. Laten we vrionden zijn, zei Pietersei\ die 'm in de gaten had. RAADSELS I. Eén of twee letters veranderen. Met g ben ik een vogel; met h een jongensnaam; met st een meisjesnaam, en met fr een jongens- OPLOSSING van de raadsels ln de vorige Einderlaant I. Een schoen. II. Het eenste is muil, het tweede korf; het geheel is dus: muilkorf. III. 1. kool, 2. peulen, 3. bieten, 4. sla. IV. Mat, dat is dus omgekeerd: tam. De sterretjes Als Lk 's avonds in mijn bedje lig, En Moes is weggegaan, Dan kijk ik naar de sterretjes Die aan de hemel staan. 'k Probeer ze vaak te tellen dan, Maar 'k raak er nooit mee klaar Want nu eens zie 'k een lichtje hier, Dan weer een lichtje daar. Zij komen elke avond weer, Zij schijnen heel de nacht, Zij gluren in elk kamertje, En houden trouw de wacht Maar als de dag dan weer begint, Dan zijn ze o, zo moe. Dan gaan die vele sterretjes Gauw naar hun bedje toe. R. WINKEi; héél vlug de bovenste en onderste snavel tegen elkaar. Dat maakte een vreemd geluid. „Ik had je anders eerst eens willen laten zien, waar ik al dat hkkers gevangen heb", zei hij, „dan weet jij het voor de volgende keer ook, zie je. Maar als je liever eerst éten wilt!" „Later zal ik het graag eens zien", zei de vos, „maar als u 't goed vindt, zou ik toch liever éérst maar wat eten." De ooievaar verdween, en kwam even later terug met een hoge fles, waar allerlei lekkers in zat: muizen, kikkers, kevers, wormen, en nog veel meer. „Ik hoorde, dat jij het eten altijd 't liefst maar dróóg hebt", zei de ooievaar, „daarom heb ik er maar geen joep an gemaakt. Eet smakelijk, vriend, en doe maar alsof je thuis bent." De vos stak zijn lange tong een eindje in de nauwe hals, maar hij kon er niet bij. Hij likte zich om zijn bek, toen hij dat lekkere eten zag. De ooievaar stak zijn lange dunne snavel in de fles, en haalde er een kikker uit. Toen een kever, en nóg een kikker. „Eet maar lekker", zei hij telkens tegen de vos, „en doe maar nét of je thuis bent. Eet maar zoveel als je lust, er is genoeg!" De vos probeerde nóg eens zijn tong erin te steken, maar nu kon hij er helemaal niet meer bij. Na een poosje was de fles leeg. „Hè. dat was lekker", zei de ooievaar, „vind je ook niet, vriend vos? Ik heb héérlijk gegeten, dót moet ik zeggen. Misschien heb ik wel wat te véél van die lekkere dikke kikkers gehad." De vos keek wel wat zuur. Hij vond het niets prettig, dat de ooievaar hem ook beetgenomen had. „Je zult misschien liever een poosje slapen na het eten", zei de ooievaar. „Je zult zeker niet veel zin hebben in de wandeling. En daarom groet ik je maar!" Meteen sloeg hij de sterke vleugels uit, en vloog omhoog naar zijn nest. En de vos maakte maar gauw, dat hij terug kwam in zijn hol. Na die tijd waren de vos en de ooievaar géén vrienden meer.....* B. v. d. P. 384 ZATERDAG 28 AUGUSTUS No. 35 JAARGANG 1937 Toen keerden die mannen het aan gezicht van daar en gingen naar Sodommaar Abraham bleef nog staande voor het aangezicht des Heeren 18 22. IWat beeft Abraham, den vader der geloovigen, toch gedrongen en gedreven tot zijn vrijmoedig gebed voor Sodom en voor de andere steden in de Siddim-vlakte, welke straks door het vuur en den zwavel van het godsgericht van de aarde zullen worden weggebrand? ,We zouden het hebben kunnen verstaan, indien deze Abraham op de aankondiging van Gods oor- dcclcn maar zou hebben gezwegen en zonder een .enkel woord zou hebben afgewacht, wat de Hcere over Sodom en Gomorra zou brengen. Hij heeft er toch van geweten, hoe het met hot zedelijke leven in deze Kanaónietische weelde- Eteden geschapen stond. Het is hem niet onbe kend gew eest hoé het menschel ij ke leven daar in cultuurverrotting is verworden tot schaamte- looze onnatuur. Ten overvloede heeft de Ileere hem zooevcn nog gezegd, dat Sodoms zonden zóó verfoeilijk zijn, dat ze roepen naar den hemel om vergelding door het godsgericht. Wc zouden het hebben gevat, indien nu dezo 'Abraham bij zichzelf zou hebben overlegd, dat het nu inderdaad wel héél goed zou zijn, dat er eindelijk een einde zou komen aan de hemel tergende ongerechtigheden, die daar maar straffe loos in Sodom werden bedreven. Hoe heeft God het zoo lang kunnen gedoogen! [Wie zou aan Abraham zulke overleggingen euvel hebben durven duiden? Maar zie, de man staat stil voor het aangezicht des Heeren. En hij treedt op zijn God toe om nog te pleiten voor Sodom. |We kennen het verhaal uit den Bijbel- Maar op het eerste hooren is het toch wat vreemd. <3* liet is nog vreemder. Want God, de Heere, heeft aan dezen Abraham toegezegd dat Hij hem tot een groot volk zal maken. En dat voor dit.grooto volk. uit Abraham gesproten, het land bestemd zal zijn, waarin hij als vreemdeling verkeert. Maar dezo bciofte Gods zal niet anders kunnen worden vervuld dan in den weg van Gods gerich- ten over de Kanaünietische volken, die nu het beloofdo land hebben bezet. Die vervulling van Gods belofte wordt nog lang uitgesteld, want zoo heeft do Heere gezegd „do ongerechtigheid der Amorieten is tot nog too niet volkomen". Eerst moet de zonde van do tegenwoordige be woners van Kanaan tot het uiterste zijn geko men. De ongerechtigheid moet rijp zijn geworden. Het loven moet in verrotting zijn ondergegaan. Dan pas zal Abrahams nakomelingschap het land, dat den vader der geloovigen is toegezegd, als blijvende hezitting kunnen beërven! Dat weot Abraham! Zou misschien dos Heeren genade dit oogenblik voor Abraham en voor zijn nageslacht dat hij in het geloof wacht, hebben willen verhaasten? Wordt misschien in den ondergang van Sodom al bij voorbant ruim baan gemankt voor de toe komst van Abrahams nageslacht, dat van den Ileere zal worden gezegend? (Als we deze overwegingen plaats geven, vinden we Abrahams gebed voor Sodom nog vreemder. Hij moet maar liever zwijgen! En afwachten! Wat God doet, is wèlgedaan! Wat heeft dezen Abraham toch gedrongen en gedreven tot zijn vrijmoedig gebed? Is het om Loth geweest, die in Sodom woondo na de scheiding van voor nu twintig jaar? Maar dan had Abraham kunnen overleggen, daC het diens eigen schuld zal zijn. als hij mee door de oordeelen Gods wordt getroffen. Dat het de straf zal zijn op zijn egoïstische en materialisti sche levenskeus Daar heeft Loth al iets van moe ten voelen, toen hij daar in Sodom in de handen van Kedor-ï.aomcr viel. En toch is hij weer naar dat rijke maar goddelooze Sodom terug getrokken. Hoe kan die Loth het daar ook in die perverse wereld nog een dag langer uithouden! Dat komt er nu van! Of, als we meenon, dat Abraham, trots alles, wat hij reeds met Loth heeft doorgemaakt, toch het trekken van den bloedsband moet hebben door voeld.... En dat hij nu in vergevende liefde be wogen is om wat daar dreigt boven het leven van die verwante familie.... Heeft dan Abraham den Heere niet enkel kunnen vragen om dat kleine gezin uit die verdorven omgeving te redden? Dan had hij toch het welverdiende oordeel, waar van de Heere tot hem heeft gesproken, over Sodom zelf nog niet behoeven af te bidden! Wat heeft den vader der geloovigen toch bewogen om te blijven staan voor het aangezicht des Hee ren en toe te treden, ootmoedig en tegelijk vrij moedig, om te pleiten voor Sodom? <5 welke bedreigt mcnschcn van gelijke beweging als hij zelf. Want Abraham heeft wel altijd den afstand be waard tusschen zijn leven en het leven der we reld, die naar den levenden God niet vraagt en met Zijn ordinantiën spot. Een „vriend der wereld" is hij niet geweest. En kon hij niet zijn. Hij heeft gegruwd van de tegennatuurlijke levensverwording in de Siddim- vlakte. En toch kent hij deze zondaars en zondaressen als menschen van gelijke beweging als hij zelf. En het verpletterende oordeel van den Almach tige over al die levens, heeft hem aangegrepen en doen huiveren van ontzetting. En nu vraagt hij op dit oogenblik niet naar do hoegrootheid van Sodoms zonde. Nog minder overweegt hij of het komende godsgericht al of niet kan zijn in het belang van eigen toekomst, nij bidt in ontferming! Want er is tot dezen Abraham gezegd: „In u zul len alle geslachten dee aardrijks gezegend wor- En dat zal pas in volkomenheid vervuld worden in Jezus Christus, onzen Heere, om wiens wille 'Abraham uit de wereld, die ondergaat in duister nis, tot God is geroepen. Maar dezeifde ontferming, die volmaakt leven zal in het priesterlijke hart van onzen Heiland, trilt reeds tevoren in het hart van zijn mensche- lijken vader Abraham. Het is immers de ontferming van Hem, van wlen de profetie heeft voorzegd en van wien de historie op Golgotha heeft bevestigd, dat Hij in Zijn eigen doodsnood voor de overtreders gebeden heeft. <3* Ilicr is in het hart van dezen Abraham de pries terlijke ontferming die bewogen is met den nood, Was de Liefde u 't meest? Is er zaliger vreugd En die langer u heugt, Dan een zorgelijk voorhoofd te ontplooien. Een goede engel te zijn, En in 's armen woestijn ln de stilte wat manna to strooien? Door den traan, dien gij wischt, Wordt uw ziele verfrischt; En de glimlach, dien gij doet herleven Op des lijders gezicht, Wordt een straal van Gods licht Ook u-zelv' tot verkwikking gegeven! Ach, hoeveel, dat een tijd U in 't leven verblijdt, Is bij 't sterven voor immer vergeten! Was de Liefde u het meest', Zijt ge een zegen geweest. Déze vreugd mag onsterfelijk heetcnl Zo is oen hemelsch genot: Ze is goboren uit God, Die een God is van eeuwig erbarmen, Die do kruisdragers leent Die zijn engelen zendt Tot do schamele kribbe der armen. J. J. L TEN KATE Dezelfde ontferming, welke bij voorbaat Abra hams ziel tot dit gebed voor oen van God ver vreemde wereld bewoog, moet nu uit Christus natrillen in de harten van hen, die door genade Hem tocbchooren. Wij moeten afstand bewaren tegenover het wc- reldsche leven, dat met God niet rekent. We moeten ook als Christus' getuigen dat leven terugroepen tot gehoorzaamheid aan Hem, aan wien het toebehoort. Maar dan moet cr tegelijk ontferming in ons trillen over zoo velen, die vlak bij ons, in hun zonden ondergaan. Over wie het huiveringwek kende oordeel Gods reeds dreigt. Is er die ontferming? Is er gebed voor een wereld, die verloren gaat? Ja, misschien nog wel in een gepasten volzin bij onzo openbare gebeden. Dan bidden we nog wel voor de wereld om ons heen, die naar God niet .vraagt. Abraham was bij zijn gebed voor de wereld in do eenzaamheid. Hij was mot zijn God alleen. En daar in dat eenzame gebed stond hij bij zijn God te pleiten voor Sodom. Waar zijn onze gebeden? Waar is bij ons de ontferming, die doet pleiten cn aanhouden en worstelen bij God om sparende genade voor van Hem weggezonken menschcn- levons? We klagen wel eens, dat cr zoo weinigen uit dio van God vervreemde wereld om ons heen worden getrokken tot Jezus Christus. Er is reden voor die klacht. Er is meer afval dan winst. Want we zijn zoo slap in het waken tegen veri wcrcldlijking. En cr leeft zoo zelden in ons do ontferming die ons drijven kan tot gebed voor do van Jezus Christus verre wereld. In Abrahams hart heeft getrild de ontferming van den Christus, dio komen za'. In ons moet natrillen diezelfde ontferming van den Christus, die gekomen is. Er moet in ons zijn gebed voor de wereld. We moeten voor do overtreders leeren bidden. 377

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1937 | | pagina 9