HET PRINSDOM ORANJE
11)
Dat is beter. Dat zal ze doen.
De afleiding brengt beiden oogenblikken van
vergeten. Als ze thuis komen, gaan ze haastig
naar bed. Ze vluchten.
's Morgens aan hot ontbijt zegt Rie: „Rudnlf, is
het waar? Het is toch geen verzinsel, om mij te
vangen?"
rEn die brieven dan? Die heb je gezien!"
„Zijn ze wel echt?"
„Geen twijfel aan. Naam, adres en spreekuur
staan er op gedrukt".
„Je hebt dus hun adres".
„Adres van dertig jaar geleden".
„Het is een ingewikkeld geval. Kun je het zelf
wel behandelen, Rudolf? Is het niet te moeilijk?
En te bezwaarlijk voor je werk?"
„Eigenlijk wel. Wat heb jij dan bedacht?"
„Vraag advies aan een vertrouwd jurist. Geef
hem, als het kan, de heele zaak in handen.
Zoo'n man onderzoekt en spreekt onpartijdig".
Rudolf denkt even na.
„Ja, dat lijkt me wel goed. Het geval ligt me als
een stuk lood op mijn lichaam en mijn ziel Een
jurist kan me de weg wijzen en raad geven, hoe
ik handelen moet in elk opzicht. En. zooals je
zegt. hij is onpartijdig".
JTij weet in zijn geboortestad een advocaat, die
hij kent van zijn jeugd af, solied en betrouwbaar,
van een degelijk oud geslacht. Zal hij niet liever
gaan naar een vreemde plaats? Naar een advocaat,
die hem niet kent?
Neen, geen vreemde. Mr. Verveen is iemand,
wiens bescheidenheid en discretie boven iedere
verdenking staan.
Woensdagmorgen gaat Rudolf op weg.
Mr. Verveen, in stilte verwonderd, ontvangt zijn
cliënt voorkomend en correct. Hoewel geen aris
tocraat, is hij een fijne man, soepel en gedistin
geerd.
„Dominé Lewenhofl Welkom in mijn kantoor.
Iloe gaat het u?"
Hij schuift eeu clubfauteuil vlak bij zijn bureau.
„Neem plaats, alstublieft".
Als Rudolf gezeten is, kijkt de. ander vragend,
doch begint zelf het gesprek. Hij wil niet dade
lijk vragen: Wat is de reden van uw bezoek?
„ik betuig u nog mijn deelneming in het over
lijden van uw vader. Is bij u thuis alles wel?"
„Dank u, dank u, alles in orde".
„Gelukkig".
Even stilte.
„Meneer Verveen, ik ben hier 0111 uw advies te
vragen in een zeer discreet geval, dat moet blij
ven tusschen u en mij".
„Daarvan kunt u zich ten volle verzekerd hou
den, meneer Lewenhof".
Nu gaat Rudolf vertellen, hetzelfde wat hij zijn
vrouw verteld heeft, alleen wat uitvoeriger.
De ander luistert met stijgende belangstelling.
De veranderingen in zijn gezicht bewijzen, dat
die belangstelling niet uitsluitend juridisch is.
Rudolf besluit zijn verhaal met de vraag: „Wat
raadt u mij in dit geval te doen?"
„Die dienstbode is omtrent dertig jaar bij uw
ouders in betrekking geweest?"
„Ja".
„Hoe is haar naam?"
„Elsje van dor Ham".
Dc ander schrijft
„En hoe is baar houding? Maakt ze 't u moeilijk?
Dreigt ze? Krijgt het een vorm van chantage?"
„Volstrekt niet. Ik heb haar het geheim moeteq
ontwringen".
„U hebt goen reden, aan haar oprechtheid te
twijfelen?"
„Neen".
„Heeft ze bewijzen?"
„Ze heeft geen bewijzen."
„Hobt u bewijzen of gegevens, die haar verkla
ringen weerspreken?"
„Integendeel. Ik heb niet andere dan deze twee
brieven."
Mr Verveen leest beide brieven nog eens lang
zaam en aandachtig met aachte etem hoorbaar
en duidelijk voor.
„Ik heb al gedacht, deze twee doktere eens op te
zoeken, als ze nog in leven zijn."
„Ik geloof, meneer Lewenhof, dat u meer zult
hebben aan het getuigenis van een anderen dokter.
Wie was, toen u geboren word, de huisdokter van
w ouders?"
„Dat weet ik niet."
„Weet juffrouw Van der Ham dat?"
„Dat denk i'k wel."
„I)at is wel zeker. Kunt u het haar vragen?"
„Jawel."
„Bestaat er van deze juffrouw Van der Ham een
foto uit de tijd, toen u geboren werd of nog een
kind waart?"
„Voor zoover ik weet, niet."
„Misschien heeft zij er een. Vraag het haar en
noem de foto mee, als het kan."
„Goed."
„En wat is nu verder eigenlijk uw bedoeling,
meneer Lewenhof?"
„Wat dunkt u?"
„Juridisch bezien, is hot een geval om te water
tanden, maar voor u kunnen de gevolgen zeer
onaangenaam zijn. De familie van uw ouders,
eventueel pleegoudere, kon u het recht op hun
nalatenschap betwisten. Dat zou al heel pijnlijk zijn,
hoewel ik hun weinig kans geef op resultaat. Ik
gel f, dat er officieel niets te veranderen zal
zijnt
„Dat is ook mijn bedoeling niet. Ik wil alleen mijn
verplichtingen kennen en mijn verhouding vast
stellen jegens Elsje van der Ham. Daarom vraag
ik absolute geheimhouding."
„Zeer verstandig."
„Kunt u deze zaak voor inij behandelen met mijn
medewerking?"
„Zeker, meneer Lewenhof, kan ik dat"
„Wat moet er nu eerst gebeuren?"
„Als het voor u geen Inwaar is, vraag dan
juffrouw Van der Ham de naam van den dokter,
van wie wij zooeven spraken en vraag haar tevens
nnar de foto van haar, die ongeveer vijf en twintig
jaar geleden is gemaakt."
„Goed, ik ga er dadelijk hoen."
De heeren nemen afscheid.
Mr. Verveen blijft nog wat napeinzen. Hij heeft
allerlei gevallen in handen gehad, maar zoo een
als dit nog nooit.
Rudolf komt bij Els. Ze had hem al eerder ver
wacht. Ze is nerveus.
„Zeg Els, heb jij een portret van jezelf van 'n vijf
en twintig jaar geleden?"
„Hoe vraag je dat zoo?"
„Ilob je er oen?"
„Ja, ik heb er een. Maar dat wist je toch niet?
Indertijd heb ik stilletjes een foto laten maken
van ons beiden, toen meneer en mevrouw een dag
uit wanen. Jij was toen een kindje m nncevecr
een jaar."
„Mag ik het zien?"
Els gaat naar boven en haait het portret Rudolf
bekijkt liet lang en aandachtig. Hij herinnert zich
nog, dat Els er zoo uitzag, een paar inar ouder.
„Heb je er meer dan een?"
,,Ik heb er drie."
„Mag ik deze?"
„Zeker, gerust."
„Weet je nog, Els, hoe de dokter heette, die bij
mijn geboorte aanwezig was?"
„Dat weet ik nog heel goed, Dokter Voorberg."
„Dokter Voorberg," zegt Rudolf nadenkend, „woont
die hier nog?"
„Allang vertrokken."
„Waarheen?"
„Ja, waarheen ook weer?" Ze denkt na. „Dat ben ik
vergeten. Hij is zijn vader opgevolgd na diens
dood."
„Els, wat jij me verléden keer verteld hebt, is zeer
ingrijpend. Daar zit meer aan vast, dan jij mis
schien denkt. Je moet er vooral met niemand over
spreken. Dat zou, een geweldige opspraak geven."
„0 nee, met niemand! Ik heb het geheim zoo lang
bewaard, ik zal het nog langer bewaren."
„Goed. Maar ik ben tegenover jou verplicht, het
geval ernstig te behandelen. Dat ben ik ook ver
plicht tegenover mijn vrouw en kind. Maar ik
weet niet, hoe ilk daar mee aan moet en ik heb
ook te weinig tijd. Daarom heb ik de bijstand
ingeroepen van een vertrouwd advocaat"
„Een advocaat?" schrikt Els.
„Ja, meester Verveen. Je kent hem wel, althans
van naam, een keurig nette man en hoogst solide.
Als hij je inlichtingen vraagt, verschaf hem die
dun zoo goed en zoo volledig mogelijk. Met ge
heim is bij hem volkomen veilig."
„Weet je vrouw het?"
„Mijn vrouw weet het. Maar dat zij er met ande
ren over spreken zal, is volkomen uitgesloten."
Els vindt het goed. Ze is nu maar blij, dat ze
alles verteld heeft. 1-Iet geeft haar meer veiligheid.
Wordt vervolgd
38C
Het Oranje-Huis hoeft merkwaardigerwijs zijn
naam niet ontleend aan de Duitsche landen, waar
uit het krachtens geboorte stamt, maar aan het
Prinsdom Oranje.
Zoozeer heeft dit kleine stukske grond zijn histo-
rischen naam als stempel op onze dynastie gezet,
dat in feite de naam van Nassau op don achter
grond is geraakt.
Dit nu kan ons niet bevroemden, wanneer wij in
het oog houden, dat uit het Huis van Nassau
Prin6 Willem de eerste was, die als „Oranje" werd
aangeduid in onderscheiding van de vele andere
Nassausche telgen, die in zijn tijd een gewichtige
rol speelden in dc geschiedenis der Nederlanden.
Hier volgc een kort historisch overzicht van de
geschiedenis van het Prinsdom, welks verleden
ons als Oranje-gezinde Nederlanders zoo zeer ter
harte gaat.
Reeds omstreeks 800 was Orange, onder Guillaume
au Cornet een Graafschap en de eerste bekende
Graaf van Oranje, die in de geschiedenis vermeld
wordt, was Gerald Adhrmar (lOSli1090). Onder
zijn opvolgers werd het gebied herhaaldelijk ver
deeld en toen do mannelijke linie in 1171 met
Rambold IV uitstierf, kwam slechts een gedeelte
van Orange aan Ranibold's zuster Tiburga. Reeds
in 1185 ging haar erfdeel over aan haar gemaal
Bertrand dc Baur, die de stichter werd van de
tweede linie der Prinsen van Oranje.
De laatste telg dezer linie was Baimond V (gest.
1393), die het Prinsdom naliet aan zjjn dochter
Maria, gehuwd met Jan I van Chdlons, den stich
ter van de derde linie der Prinsen van Oranje. Na
den dood van Philibert, Prins van Oranje, kwam
het Prinsdom aan zijn zusterszoon Bené van Nassau
Dillenburg, die dc stamvader werd van de vierde
linie der Pr nscn van Oranje.
De moeder van Bené was Claudina van Chdlons
en, zooals roede opgemerkt, een zuster van Phili
bert. Deze*jeugdige held werd opperbevelhebber
der Keizerlijke legers in Italië en later zelfs
Onder-Koning van Napels. Hij sneuvelde in 1530
en liet bij testament titel en Prinsdom na aan zijn
neef Rcné.
Ook Bené van Nassau, kleinzoon van Engelbert II,
die eens de Baronie van Breda en de andere Ne-
derlandsche bezittingen erfde, was een dapper
veldheer, die zijn vader Hendrik opgevolgd was als
Stadhouder van Holland. Zeeland en Friesland.
Na zijn dood in 1544 hij sneuvelde in een veld
tocht tegen de Franschen ging het Prinsdom
Orange over aan zijn elfjarigen neef Willem, die
als Willem van Oranje eens goed en bloo-1 zou veil
hebben voor de zaak der Nederlanden.
Langs de lijn der genealogie zijn we dus gekomen
op bekend terrein en wel bij het punt, waar de
kennis der Vaderlandschc geschiedenis bij den
doorsneê-Nederlander gewoonlijk aanvangt.
Het Prinsdom Oranje, in het Zuid-Oosten van
Frankrijk gelegen, in de nabijheid van Avignon,
bestond uit de stad Oranje met nog eenigc steden
en vlekken in een zeer vruchtbare streek.
De klassieke naam was Arausio en wij vinden den
naam Orange dikwijls in de geschiedenis vermeld.
Zoo werd er in 529 een Kerkvergadering gehouden
tegen de bestrijders van de vrije genade Gods. De
stad Oranje had zelfs een Hoogcschool en zij wns
dan ook niet onvermaard. Nog zijn in het Prins
dom bouwvallen aan te wijzen uit den Romein-
schen tijd, o.a. een oud Romeinsch theator voor
7000 toeschouwers, dat van 18941897 gerestau
reerd werd.
Drie stamhuizen hebben over het Prinsdom Oranje
geregeerd: Oranje van 7931173; Baux van 1173
1398; Chdlons van 1393—1530. Van dit laatste huis,
dat meestal met Bourgondië verbonden was tegen
de Koningen van Frankrijk, hebben de Prinsen
van Oranje uitgestrekte bezittingen geërfd; in
Bourgondië alleen meer dan 30 Heerlijkheden en
300 vlekken. De zinspreuk van het Huis-ChAlojis
was „Je maintiendrai"„ik zal handhaven".
Groen van Prinstercr noemt deze leus een profetie
en dat waS zij inderdaad; een profetie van den
toegewijclcn en standvastigen wil der Oranjes, om
de volksvrijheden der Nederlanders te handhaven.
In den oorlog van 1672 werd het Prinsdom Oranje
door Lodewijlc XIV bezet, die hot echter bij den
Vrede vau Rijswijk in 1697 weer moest afstaan.
Toch zou tenslotte het Prinsdom in Franschc han
den geraken.
Na den dood van den Stadhouder Koning Willem
111 in 1702 werd het aan diens opvolger Johan
Willem Friso betwist door den Pruisischen Koning
Frederik 1, als zoon van Louise Henriette wan
Oranje en op grond van het testament van zijn
grootvader van moederszijde Frederik Hendrik.
Bovendien had Lodewijk XIV Oranje reeds tot een
aan Frankrijk vervallen leen verklaard.
Jacob Maris
1837 - 25 Augustus - 1937
Woensdag j.l. was het honderd jaar geleden, dat
<le grootc Hollandsche landschapschilder Jacob
Maris te Den Haag geboren werd.
Hij was de oudste van 't drietal broeders, wier
werk nog altijd de volle belangstelling van kunst
kenners geniet.
Jacob leefde van 1837—1899, Matthijs van 1839—
1917 en Willem van 1844—1910. Jacob was niet
alleen de oudste maar ook de grootste van de drie
broers; zijn gezonde en evenwichtige geest heeft
een gaaf en compleet oeuvre geschapen, dat in
zijn geheel een beeld geeft van rustige behecr-
sching en zelfbewuste kracht.
Jacob Maris is leerling geweest van Strocbel, van
Hove en de Antwerpschc akademic. Hij reisde met
zijn broeder Matthijs door Duitschland en Zwitser
land,, werkte met hem te Parijs tot 1871, toen hij
zich voor goed te Den Haag vestigde.
Zijn jeugdwerk stond onder invloed van zijn
broeder Matthijs. Maar na 1871 verdween de
romantische neiging meer en meer uit zijn werk
en ontwikkelde hij zich tot een forsch, magistraal
en stoutmoedig vertolker van het Hollandsche
landschap, de oude stadjes aan de breede rivieren
onder bewogen wolken-lucht, de zee, de stoere
molens.
De atmosfeer van Holland dat is het onderwerp
waarmede deze groote schilder zich heel zijn leven
heeft bezig gehouden en waarvan al zijn stukken
een uitwerking zijn. liet opmerkelijke daarbij was,
dat zijn werk geen buiten naar de natuur ge
schilderde impressies zijn, maar in het atelier
nnar indrukken uit dc herinnering uiit kleur op
gebouwde stads- en natuurbeelden. Hij schilderde
zoo vonden wij ergens tcekenend van zijn werk
gezegd niet een molen, die ergens staat, die
een naam heeft en dien men herkennen kan. De
steden aan het water van Jacob Maris bestaan
niet. Men kan er het silhouet van Dordrecht in
herkennen of don Sclireyerstoren aan de Prins
Hendrikkade te Amsterdam, maar voor de rest
zijn die steden niet thuis te brengen. De schilder
varieert het beloop van de lijn der daken, stijgend
en dalend naar het hem inviel. Het was hem een
willekeurig detail in wat hem voor den geest
stond, die grijzige symphonie van water en lucht,
Jacob Maris, naar een teekening
van zijn zoon
„JE MAINTIENDRAI"
Bij den Vrede van Utrecht in 1713 werd het Prins
dom aan Frankrijk toegewezen. Do Pruisische
Koning behield het wapen en den titel, dien ook
de Fricschc Stadhouders bleven voeren.
In ons land wordt de titel „Prins van Oranje",
die nog steeds historische herinneringen opwekt,
allocn verleend aan den troonopvolger. De titel
„Prinses van Oranje", die reeds door sommigen
voor Prinses Juliana geresolveerd was, zal dan
hoogstwaarschijnlijk niet in dc grondwet worden
opgenomen.
Driemaal over een tijdvak van 12 eeuwen verbindt
een Willem zijn naam aan de geschiedenis van het
Prinsdom:
Willem, de eerste Prins van Oranje, die in 793
door Karei den Groote, om het verjagen der Snra-
cencn, met dit Vorstendom begiftigd werd;
Prins Willem van Oranje, die als Vader des Vader
lands in 1584 stervend zijn volk beval aan de hoede
Gods; en
Stadhouder Willem III, met wiens doo 1 in 1702 de
laatste en wellicht grootste telg uit hnt doorluchte
Oranje-Huis ten grave daalde.
waar de directe indruk van het leven der natuur
op zoo grootsche en onnavolgbare wijze in is
vastgelegd.
Het Hollandsche landschap bij Jacob Maris is grijs
en donker, het is drassig en nat. De dingen rijzen
er gnauw op in regen en mist of 6taan glimmend
te druipen onder het geweld van razende buien.
De wind jaagt er woest doorheen en zweept de
wolken voort: een dreigende phalanx hoog op
gestapeld in de ruimte, een donkere horde, die de
wereld bespringt. En daartegen staat dan een een
zame grijze molen zich te vorwpren met hot druk
Jacob Maris. „Thuiskomende bom'%
(Eig. H. M. de Koningin.)
gebaar van zijn zwaaiende wieken, of een stad®-
silhouet zet er zioh met een ouden geteisterden
toren weerbarstig tegenin.
Jacob Maris was de voortzetter niet van de land
schapschilders van 't begin der 19e eeuw, maar
van broeder allure, meer van wat een Vermeer in
zijn Stadsgezicht op Delft, oen Ruisdael in zijn
Strandgezicht of Gezicht op Haarlem had gegeven,
van het Holland, grootsch door zijn wolkenluch
ten, mooi door kleur en atmosfeer.
Eerst zijn de stukken nog niet groot van formaat,
compacter van samenstel dan de latere: hij schil
dert De Molen, Dc Brug in 1872; De Ophaalbrug,
Het LJ in '75, doch daarnaast ook interieurs en
portretten van zijn kinderen in '72, De Zusjes,
Kindje in Tafelstoel in '77, Pauwevcerke, ook De
Baker, in aquarel en olieverf, later De Viool
speler.
In allee zoekt Jacob Maris het picturale. De
schilderstukken worden grooter. Geheel uit kleur
zijn zij opgebouwd, de stadsgezichten van Dor
drecht met dc Groote Kerk, de verschillende schil
derijen van Amsterdam, dc grachten met schepen,
de zee- en strandgezichten, waaronder Do Schel-
penvisscher en daartusschcn de vaarten met Het
Jagertje cn Dc Zandschippers, De Tuintjes.
De grooto meester stierf in 1899 to Karlsbad.
Ook in het buitenland, vooral in Engeland, is zijn
kunst zeer gewaardeerd.
Hij heeft er toe bijgedragen de reputatie van zijn
land in Europa te bevestigen.
381