CHRIJVERS de JM.Ooms DICTATORS P. KERZJENTSJEW: HET LEVEN VAN LENIN, deel I 1936, deel II 1937. HENRI BARBUSSE: STALIN, een mens gezien tegen de achtergrond van een nieuwe wereld. 1936. Uitgeverij „Pegasus" Amsterdam. bolsjewisten zijn mensen van steen, wier politiek bestaat in het breken van beenderen." (Lenin). I Het is nog niet lang geleden, dat een bekend Engelsch blad de treffende woorden schreef, dat regeerders moeten worden beschouwd en beoor deeld naar het geluk, dat zij hun volk schenken. Wie de geschiedenis der menschheid nagaat, ziet voor het oog van zijn geest oprijzen de talrijke figuren, welke hun tijd hebben beheerscht, en tot aanzien en grootheid zijn gestegen, maar die toch ten diepsten gronde heimelijk of openlijk slechts één doel nastreefden: vergrooting van eigen roem en macht. Het waren de ontembaar eerzuchtigen, de lijders aan een allesverwoestend, ongeneeslijk egoïsme, welke de duizenden en tienduizenden in de dood hebben gejaagd en gansche generaties in de ellende hebben gestort in hun streven naar eigen glorie. We denken aan een Alexander den Groote, een Bodewijk XIV, een Napoleon. Zeker0 Zij hebben zich een naam gemaakt op aarde, en nóg worden zij door velen als helden en groote geesten geëerd, maar gelukkig, neen, gelukkig hebben zij hun volken niet gemaakt. De geschie denis heeft over hen en hun demonische harts tocht een vernietigend oordeel geveld. Welk oordcel zal de geschiedenis vellen over Lenin en Stalin? Het zal in de historische bladen staan opgeteekend tot de jongste dag. dat deze communistische leiders menschen zijn geweest van steen, wier politiek bestond in het breken van beenderen, en die Rusland hebben gemaakt tot een rijk van geestelijke woestenij en beest achtige wreedheid. Het boek van Kerzjcntsjcw over het leven van Lenin is geen kunstwerk, maar zuiver een stuk propaganda. De vader der Russi sche revolutie en de huidige Sov jet-dictator wor den overmatig verheerlijkt en bewierookt, de schoonheid, de goedheid en de kracht van het bolsjewisme wor den naar voren gebracht en afge rekend wordt en passant met „do verachtelijke, dubbelhartige, Sovjetvijandclijke sluipmoordenaars van hej blok T rotski -Z in ow j e w, die de weg van het fascisme in sloegen". De hoofdzaak is uit deze biografie geweerd, al wat cru is en afstootend zou werken, werd doelbewust verzwegen, welke prijs het Russische volk voor de totstandkoming der JSovjetdictatuur heeft moeten betalen werd .verzwegen; verzwegen, dat deze dictatuur i3 gevestigd in stroomen bloed, niet slechts van kapitalisten en koelaks, maar ook van arme boe ren en proletariërs; verzwegen dat de macht der Sovjets slechts kon worden gehandhaafd ton koste van 22 millioen wreedaardig vermoorde menschen; verzwegen, dat juist de arbeiders, ter wille van wie zoogenaamd de bolsjewistische revolutie werd ontketend, zoo schrikkelijk worden verdrukt; verzwegen, dat er door de oommunistische gezinspolitiek milliocnen liulpelooze kinderen op de ellendigste wijze te gronde zijn gegaan; verzwegen, dat de z.g. »be- vrijding der proletariërs" op niets anders is uit- geloopen dan op de vernederendste slavernij; verzwegen, dat arbeiders en boeren, ja een heel volk is overgeleverd aan de ongecontroleerde en onbeheerschte willekeur en bestialiteit van een kleine groep beulen; verzwegen dat óók in het proletariaat de heiligste en diepste gevoelens van geloof, eerbied en liefde zijn vermoord en de tien tallen millioenen zijn opgevoed in de leer en sfeer van haat en misdaad. Neen. dat alles heeft Kerzjentsjew zijn lezers niet meegedeeld. Hij ziet Lenin slechts als de groote revolutionnairo leider, die de omwenteling van 'J7 heeft voorbereid en tot resultaat gevoerd, de schepper en inspirator van de Derde Internatio nale, de profeet die vooruitzag en op de grond slag van de bestaande realiteit de lijnen aangaf, waarop zich de toekomst van de proletarische staat zou moeten ontwikkelen en ontwikkeld heeft. Het is zeer zeker van belang voor kritische lezers, voor hen dus, die voldoende met de feiten op de hoogte zijn en inzien dat deze Leninbiografie minder nog om wat zij zegt dan om wat zij Nicolaas II, de laatste Czaar van Rusland verzwijgt een ten ecnenmale valsch beeld geeft, van dit geschrift kennis te nemen. Bestu deering van het verleden immers is altijd van belang, omdat het ons het heden leert verstaan en ons ook veelszins onze taak in dat heden juis ter doet zien. Wij staan nu eenmaal voor het feit, dat Wladimir Hjitsj het Rusland van den Czar heeft omgevormd tot het Rusland der Sovjets: zijn historische beteckeruis. Hoe kan het slagen van deze reuzen- opdracht, welke Lenin zichzelf heeft gesteld, worden begrepen en ver klaard? Op deze vraag geeft het boek van Kerzjentsjew een duidelijk antwoord Onmiddellijk moet toegegeven, dat de sociale en politieke en godsdienstige toestanden in het Czaristische Rusland ten hemel schreiden. wDc tsaristische ambtenaren, de politic-agenten, de gendarmes heerschten almachtig in het land. De arbeiders waren genoodzaakt om voor een uiterst karig loon 1214 uur per dag te werken. Op liet platteland was de landheer tsaar en god heid. De landheenen bezaten het grootste deel van de beste grond; 30.000 landheeren hadden 77 millioen li.a. grond, d.w.z. evenveel als de lOi/o millioen boerenhofsteden» De boeren werden geacht, vrij te zijn. maar in werkelijkheid bevon den zij zich volledig in knechtschap bij de land heeren en waren zij genoodzaakt, voor hen to werken. Hooge belastingen drukten op de boeren. Alle boeken en kranten wanen aan een scherpe censuur onderworpen." M. J. L\ Een model van het klipperfregat Noach IV Onder de belangrijke aanwinsten, welke het Maritiem Museum „Prins Hendrik" aan de Wil lemskade te Rotterdam dit jaar reeds mocht ont vangen en gedeeltelijk in zijn tentoongestelde» collectie kon opnemen, verdient speciale vermel ding het zeer fraaie model van het klipperfregat Noach IV dat dezer dagen door den heer W. A, Engelbrecht aan het museum werd geschonken. Heeds was aanwezig de aan alle bezoekers beken-t de groote afbeelding van de Noach I, maar een model van een der Noachs, mede de beroemdste zeilschepen van ons land in de vorige eeuw, on brak tot dusver. De Noach IV werd in 1875 te water gelaten en was gebouwd door Arie Smit op de werf van zijn vader Jan Smit aan het Slikkerveer voor den reeder Fop Smit Jr. (zijn oom) te Rotterdam. Do grootte van het schip bedroeg 795 last of 1503 ton en overtrof die van zijn drie voorafgaande naam genoten. Het gold als een perfect passagierschip met uitnemende accomodatie en het handhaafde de roem der Noachs door het maken van snelle reizen, vooral naar Oost-Indië. De stoomvaart werd echter in deze jaren een zware concurrent en nam steeds meer passagiers weg, zoodat de Noach IV in de tachtiger jaren verbouwd moest worden tot vrachtschip met beperkte passagiers ruimte. In deze jaren verandert ook de tuigage: sedert 1883 is het een bark. Het schip bleef lot 1892 in de vaart. Gezien de groeiende belangstelling voor de zeil vaart van ons land in do 19e eeuw zal wel menigeen het op prijs stellen om te weten, dat een model van de Noach IV voortaan in het museum aan de Willemskade te Rotterdam te bezichtigen is. Het model werd korten tijd geleden vervaardigd bij de Kon. Mij. de Schelde naar nog voorhanden bouwteckeningen van het oorspronke-i lijke schip. Van een huurderes die mollen moest vangen en het vischgerei van den landheer, onderhouden Dat de verhuurcondities van landerijen in do vonge eeuw lang niet mis waren, zal aan velen bekend zijn, maar dat men zich o.m. ook moest verplichten hot vischgerei van den landheer, to onderhouden, is iets waarvan meerderen toch zullen opkijken. En toch kwam dit voor. Zoo lezen wij dat in 1854 Gerhardus HendricuS Coninck Jongkindt, fabrikant en steenbakker te Alphen, een boerderij van de Riddermatige Hof stad Zwieten onder Zoeterwoude, aan Lijsje van Bostelen, weduwe van Comelis Schenkeveld te Koudekerk verhuurde, onder de volgende voor* waarden: Wijders de landen j'aarlijks naar behooren moeten slootcn en greeppelen, de stekels, sekbent en biczen laten uitsteken en zoo na mogelijk van alle onkruid zuiveren; do mollen jaarlijks laten vangen en de molshoopen slechten, in een woord alle de landerijen zuiver houden van alle soort ivan onkruid en ongedierte hoe ook genoemd, alles zooals een goede huurdercs»betaamt." Na er op gewezen te hebben dat voor het even- tueele uitkleicn van het land, de slooten en grep-i pels diep en breed moeten worden gehouden, ver volgt hot contract: »J)c verhuurder behoude voor zich het recht de vrije jacht en de visscherij in het verhuurde. Dq huurderes zal verplicht zijn de noodige visch- netten te onderhouden en wanneer er door hem en de zijnen gevischt wordt daarbij iemand ter hulpe te stellen." Daar kon de huurster het mee doen. Opvallend is echter al mag er nog geen kwaad van worden gedacht dat de condities van do gelijktijdige verhuring eener boerdeij aan een huurder, heel wat malscher waren en deze dc netten van den heer Coninck Jongkindt niet be hoefde te onderhouden. i Wl. I. Lenin als 8-jar ge knaap 354 Koningstijger door HOOFDSTUK II De jeugd van Djahat Djahat, het koningstijgertje, groeide snel op. Veertien dagen na zijn geboorte waagde hij het al naar de ingang van het hol te kruipen. Toen zag hij voor het eerst het licht; maar niet in volle kracht zag hij het daglicht, want de grote bladerenkoepel van het woud hield het licht van de zengende zon tegen. Een schemerig licht heerst er in een dicht bos. Djahat zag met vreemde siddering de wereld in die buiten het hol was. Hij vond het zo mooi, maar ook angstig. Toen kwam opeens zijn moeder met grote kat achtige sprongen nader en bromde. Met haar lin- ker-voorpoot gaf ze hem een tik. Au,... precies op zijn neus. Toen kroop hij weer gauw het hol in. Daar was het toch veiliger, want daar was het donker. Maar hij had het toch wondcr-mooi gevonden, daar buiten dat hol. Dat trok hem aan. Hij wachtte zich echter wel in het bijzijn van zijn vader of moeder naar de ingang te kruipen, want dan kreeg hij vast weer een gevoelige tik op zijn kopje. Wat groeide Djahat! En hoe groter hij werd, hoe mooier zijn huid werd; geel-bruin en de strepen werden Al zwarter en duidelijker. Toen hij nog weer wat ouder was geworden dronk hij niet alleen meer de moedermelk, maar kluifde en lekte ook al aan de lekkere bloedige boutjes, die vader of moeder het hol insleepten. Hoe of zo aan die lekkere hapjes kwamen wist hij niet, dat was hem nog onbekend. Hij dacht er ook niet over. Maar lekker was het, dat bloed. O, dat lauwe bloed, wat was ddt heerlijk! Djahat groeide en de tijd kwam, dat hij buiten het hol zich speels vermaakte met bladeren en dorre afgevallen takken. Hij ravotte dol-wild met los gekrabde mos-dotten. Dan zaten vader of moeder vanuit het bamboe bosje dicht bij het hol behagelijk toe te zien naar het speelse kind. Maar als hij zich te ver van bet heerlijke veilige hol waagde dan waren ze met enige grote sprongen bij hem en gromden nijdig. Dan stoof hij naar het hol terug of kroop onder de hoge varen-planten. Soms ook stoeide hij met vader. Dan zwiepte deze met zijn mooie zwart geringde staart en met lenige sprongetjes trachtte Djahat de grote zwaai-staart te grijpen. En soms ook loerde hij 9peels op moeder vanuit het alang-alang. bet hoge gras. Ja moeder zag dit dan wel, maar ze deed alsof ze het niet zag. En dan sprong hij plotseling op haar nek en beet in haar vel, maar dat was geen menens. Moe der nam dan een geweldige sprong en schudde hem van zich af. En zo deed hij nog eens en nog eens dat fijne spelletje. Dat was nog mooier dan spelen met bladeren en dode takken. Maar als vader en moeder weg waren, op jacht gingen naar plaatsen waar Djahat nog niet van wist, vér van het hol soms, dan speelde Djahat met takken en bladeren of zat wondervreemd te staren naar een lang of naar mooie gekleurde vogel6. Hij kon al dat vreemde, dat mooie buiten het hol niet be grijpen. Hij was ook nog zo jong... Of hij ging lekker liggen slapen, of scharrelde In het hol nog wat nietige vlees-restjes op. En dan wachtte hij op moeder. Als die terug kwam had ze wat. dat wist hij... En vader. ah... die had soms van die ongelofelijk grote lekkernijen bij zich. Hij had ook zo'n honger, altijd door. die kleine Djahat... Op wind-stille dagen of in kalme maan nachten hoorde hij soms van heel, héél ver het gebrul var vader. O. hij herkende die brui-stem uit honderd andere tijger-stemmen. Niemand brulde zo hard, zó ge weldig als zijn vader Hij had ook zo'n grote sterke vader. Later zou hij ook zo groot en sterk worden Op een keer lag Djahat bij de ingang van het h°l te luieren en door de oogkiertjes te staren naar do vlugge zijde-aapjes met hun lange, zwarte, zijde-achtige haren. De zijde-aapjesfamilie speelde een leuk spelletje in de bomen Van tak tot tak slingerden zij zich van de ene in de andere boom en gaven vreemde gil-geluiden. Djahats vader en moeder waren op strooptocht en zwierven ergens buiten het woud tussen do rotsblokken. Opocns hoorde Djahat een geheimzinnig geritsel onder de varens en lianen. Behendig sprong hij Een heel mooi plaatje, vooral als je 't met zorg kleurt 'k Wil wel even aangeven, hoe je doen kunt: Lucht: lichtblauw; bomen: donkergroen; grusï lichtgroen; pad: bruin. Kindje: haar: zwart; jasje: rood (strookje ei manchetjes wit); kousjes: geel; schoenijes rood Moeder: haar: bruin; japon: geel (kraag en strook onderaan paars); schoenen: zwart Tulpen: verschillende, warme tinten. OPLOSSING Bet konijntje op Covenstaando tekening is ver- idwaald. 't Is dc doolhof ingelopen en kan er nu niet meer uitkomen. BYio wil 't arme beestj'c helpen? Allemaal?, Keurig! Je kunt de kortste weg met een rood potlood lijntje aanduiden. Maar pas op, dat je 't Zondagsblad niet bescha digt! van de raadsels in de vorige Kinderkrant L Kei, hei, lel, Mei, prei. II. De onderdelen zijn: mier, roer, Rome, meer, ren. Het geheel is: R o e m e n i III. Dat is natuurlijk Augustus. IV. De onderdelen zijn: oor, rood. dor, boor. Het geheel is: brood. op. Hij zag niets. En toch, zulk een geluid maak te dc wind toch niet Onhoorbaar deed Djahat een stap vooruit .Toen zag hij plotseling de afgrijselijke kop van ©en bril-slang en op dat ogenblik schooi de slang vooruit, de lange gespleten tong als een hand voor zich uitstekend. Djahat nam een wilde zijsprong en vluchtte sid derend het hol in. Hij was geschrokken van do glazig-ronde staar-ogen van het schuifelende dier. Hij kroop in het donkerste en veiligste hoekjo ,van hot tijgerhol, de spleetogen nu angstig wijd open. Zo zat hij lange tijd roerloos te spieden naar do ingang, maar toen de gevaarlijke slang zich nirt. meer liet zien en weggeschuifeld was tussen het alang-alang waar ergens zijn broedsel in wn kuiltje lag, ging Djahat het hol uit op verkenning Maar de slang zag hij niet meer en toen was hij weer spoedig het gevaar vergeten. Doch toen de moeder-tijger thuis kwam. snuffel de zij gejaagd de omtrek bij het hol af. De moe. 'der had een scherpe neus en rook dat er een slang bij hun woning was geweest. Maar toen ook zij het vergiftige dier niet vond, liet ze een afgrijselijk gebrul horen. Dat moest een waarschuwing zijn voor de slang om maar nooit te dicht bij het hol te lcomon, want anders zou ze haar scherpe klauwen wild in de slangenkop slaan en dan was de slang ver loren... Toch werd Djahat wanneer hij alleen was, voort zichtiger... Wordt vervolgd 359

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1937 | | pagina 12