ACHTER MIJ Heel mooi worden ze met lakpolitoer. Bijtsen zou ik je niet aanraden. Na het wassen of polijsten 'aat je de lijsten enige dagen drogen. Eerst dan ga je ze in elkaar' zetten, anders bescha dig je ze. Leg daartoe ook 'n paar kranten onder de lijst, dat voorkomt krassen. RAADSELS I. Invulraadsel. De negen vakjes hiernaast moeten ingevuld worden; 2 A, 2 E, 2 K, 1 L, 1 T en 1 V, zo dat je van links naar rechts en van boven naar be neden leest: le. een rivier in ons land; 2e. een meisjes naam; 3e. een huisdier. II. Kruisjesraadsel. Op de twee kruisjeslijnen komt de naam van een grpente. X le rij een klinker X 2e rij een gewicht X 3e rij een gifststangetje XXXXXXX 4e rij 't gevraagde woord X 5e rij een graansoort X Ge rij een geneesmiddel X 7e rij een klinker III. Om één lettertje Ik ben een familielid. Plaats één letter voor mij en ik word iets, dat in het bos, in de tuin en in het park staat. IV. Welke vogel kan dat zijn? Mijn geheel wordt met 10 letters geschreven en noemt een vogel. 8, 2, 4, 3, 5 is een landbouwproduct. 10, 3, 2, 9, 5 is een dorp in het Gooi, ook in Gel derland. Een 6, 7, 5, 1 is een vuursprank. Een 7, 2, 8, 9, 10 is een muziekinstrument. OPLOSSING van de raadsels in de vorige Kinderkrant I. Eend, een. II. Heerlen, Venlo, Ommen en Andel. III. Kam en pioen. Het geheel is dus: kampioen* OPLOSSING van de Rebus in de vorige Kinderkrant. Het wentelend rad gaat dag en nacht; de vloed komt op, de eb keert weer; wat gisteren stond, ligt morgen neer; de schok komt dikwijls onverwacht - neem u in acht. De kuikentjes de lezertjes van ons Kleuterkrantje Vier kleine kuikentjes Joegen naar een bie. Eén viel opeens en was dadelijk dood, toon waren er nog drie* Drie kleine kuikentjes Dronken een kopje thee. Eén werd boos, omdat hij niets kreeg, toen waren er nog twee* (Volgende week slot.)' Kleine Wimpie was naar de dierentuin geweest en toen hij terugkwam was hij één en al op gewondenheid. „Moeder!" zei hij: „d'r was een juffrouw, en dio gooide apenootjes op de grond, en toen kwam de olifant, en die veegde ze op met z'n stofzuiger!" Het zangkoortje, was juist gereed om te beginnen. Wat was dat een leuk gezicht. 344 Zoals op alle uitvoeringen was er ook pauze* Je weet wel wat dat is: dan mogen de zangers een poosje rusten. Nu, dat was wel verdiend. En ze kregen allemaal wat lekkers dat was óók verdiend. Toen begonnen we weer. En wat een lang stuk was dat wel 22 versjes. Ze noemen dat een zangspelletje, en zelden heb ik zó iets moois gehoord en gezien. 't Was eigenlijk een verhaaltje, dat de jon-, gens en meisjes te zien gaven. Laat ik 't hier in het kort aan jullie vertellen. Zeven meisjes waren in 't plantsoentje met haar poppen aan 't spelen. Toen kwam er een draaiorgel, dat leuke deuntjes speelde. De meisjes zetten haar poppen op de bank en gingen het orgel ach terna. Een poosje later kwamen een paar jongens langs de bank. Ze zagen de popen zitten en dachten gelijk: daar moeten we een grapje mee hebben. En weet je wat ze toen deden? Ze zetten al de zeven poppen in de twee boomen* Echte boefjes hè? Eindelijk kwamen de meisjes terug. Waf schrokken ze, toen ze de poppen niet meer op de bank zagen. Daar zaten ze in de bomen. De meisjes probeerden er bij te klimmen, maar 't ging niet. En allemaal begonnen ze toen te huilen. En weet je hoe dit aardige spelletje afliep? Toen kwamen weer de kleine snuiters, Ze kregen medelij en berouw. „We zullen jullie even helpen, maar past dun beter op, juffrouw!" Marietje, Stien, Catrien en Gootje en Klaar en Saar en dikke Toosje, die namen 't lesje dankbaar aan om nooit zo ver meer weg te gaan. 't Was een heel mooi, prettig avondje. Ik vond 't zó mooi, dat 'k dacht: daar vertel ik iets van in onze Kinderkrant. EEN LEUK ZANGAVONDJE Onder de lezertjes van onze Kinderkrant heb ik al heel wat vriendjes en vriendinnetjes. Dat merk ik wel aan de vele briefjes, die ik krijg. Verleden week kreeg ik weer een briefje en daarin werd gevraagd: Komt u ook eens luis teren op ons zangavondje? k Was die avond juist vrij en erg nieuwsgierig ging ik op stap. Toen ik het aardige kerkje binnen kwam, was het zangkoortje juist gereed om te beginnen. Wat was dat een leuk gezicht, vooral die meis jes in haar lichte jurkjes. En de jongens keken heel ernstig, want ze wisten, dat ze deze avond erg 'ïun best moesten doen. Hieronder zie je een foto van het zangkoortje is het geen aardig clubje? Achteraan, rechts staat de juffrouw, die het zangkoortje leidt. „Dat is onze dirigente", zei m'n vrindje Job heel deftig: maar de kleine Tini, die ook mee zong, noemde haar: ,.de juf met 't stokje". De andere juffrouw is haar zuster, die haar op de zangavondjes altijd helpt. Opeens tikte de juffrouw, heel zachtjes maar, doch alle kinderen keken gelijk naar 't stokje. En toen zongen ze: Kind'ren van één Vader, reikt elkaar de hand; Waar wij mogen wonen, in wat streek of land, hoe wij mogen spreken, in wat tong of taal kind'ren van één Vader zijn wij allemaal. Wat klonk dat mooi en zuiver. En al de grote mensen luisterden met stille aandacht. Er werden nog heel veel versjes gezongen en 't was zó mooi, dat 'k gedurig dacht: 'k wou dat al de lezertjes van onze Kinderkrant dat eens konden horen. Er was ook een versje bij met een echo. Dat was ook heel mooi. Weet je hoe ze dat deden? Wel, het hele koor vooraan in 't kerkje zong dan: Trara, trara, tra ra, tnara! en een paar jongens en meisjes, die achterin Toen kwam er een draaiorgel, dat leuke deuntjes speelde. De meisjes zetten haar poppen op de bank en gingen 'f orgel achterna. stonden, herhaalden dan die woorden, 't Was net of je echt in 't bos liep en heel ver weg een heuse echo hoorde. Ook was er een meisje (ze had twee mooie lange vlechten: bekijk de foto maar goed, dan zie je haar wel) die een voordracht hield over een höan, die les gaf in 't kraaien. Gedurig riep ze zo hard als ze maar kon: kukleku! Toen ze klaar was klapten alle mensen in de handen zó mooi vonden ze 'tl ZATERDAG 24 JULI No. 30 JAARGANG 1937 Toen zeide Jezus tot Zijne discipelen: Zoo iemand achter M\j wil komen, die verloochene zichzelven en neme zijn kruis op en volge Mij. Mattheüs 16 24. Wat hebben wij te verstaan onder die zelfverloo chening, welike het komen achter Jezus als Zijne discipelen, naar Jezus' eigen woord voor ons medebrengt? Daar moeten we ons geen oppervlakkige voor stelling van vormen. Die zelfverloochening bestaat niet maar in oen complex van uiterlijke daden van zelfbeheersching en zelfontzegging. Want die vinden we ook in buitcnchristelijke kringen en sferen, waar edele geesten en nobele zielen hebben aangedrongen op beteugeling van natuurlijke begeerten en inge spannen onthouding van velerlei, waarnaar het menschcnhart zich in verlangen kan uitstrekken. En nu kan het wel zijn, dat de zelfverloochening achter Jezus in bepaalde gevallen ook mijding en onthouding met zich medebrengt. Daar mogen we dan ook geen kwaad van zeggen. Maar we kunnen toch met allerlei wettische daden en bij allerlei pijnlijke zelfontzeggingen nog héél ver van do eigenlijke zelfverloochening vandaan blijven. We moeten maar eens denken aan de nauwgezette Farizeeën in Jezus' dagen. Die deden inderdaad héél wat. En zéér precies naar de wet. En dio lieten ook héél wat na. In pijnlijke nauwkeurig heid. Ze waren zéér zwaar in de leer. En zo waren zéér wettisch in hun practijken. Maar van de zelfverloochening, welke onze Heiland bedoelt, wisten ze niets. Integendeel. Ze waren tegelijk zéér zelfvoldaan. Zéér zelfge noegzaam. Zéér zelfingenomen. En zéér zelfzuch tig. Zo behaagden zichzolven in hun leer en hun practijk. Ze deden er in aan zelfhandhaving en waren van zelfverloochening zéér wars. Zelfverloochening is dan ook niet allereerst iets uitwendigs, maar iets, dat van binnen uit begint. Wat het is, zegt het woord zelf reeds duidelijk. Het is maar niet, dat we ons zei-ven iets onthou den, maar het is, dat we ons zeiven niet erkennen. Dat wo van ons zclven zeggen, wat Petrus ter onzaliger ure van zijn Heiland heeft gezegd: Ik ken dien mensch niet! Van nature draait ons heele leven om ons eigen lieve ik en om onze grootcrc en kleinere belangen, die we althans voor onze belangen aanzien. Wo Tragen: „wat wil ik? hoe denk ik er over? wat is mij aangenaam?" iWio zichzelven verloochent, geeft eigen wil en zin en lust op. Die is van de spil van zijn eigen ik afgelicht. Die vraagt: „Hcere, wat wilt Gij, 'dat Lk doen zal?" <3" En wat is dan dat kruis, hetwelk we, naar Jezus' eigen woord, achter Hem op ons nemen moeten? Ook daar moeten wc geen oppervlakkige voorstel ling van hebben. De volksmond heeft deze uitspraak van onzen Hcere Jezus soms al te zeer van haar eigenlijke kracht beroofd. We spreken zoo gemakkelijk van „ons kruis, dat we nu eenmaal dragen moeten" en zeggen elkander na; „ieder huis heeft zijn kruis" en al zulke gezegdes meer. Zelf heeft er eens een dichter een bekend versje gemaakt over „oen kruis met rozen", dat „des mcnsclien lot" zou zijn. Maar dat is alles pure oppervlakkigheid. Het kruis, dat wij achter Jezus dragen moeten, be staat niet in allerlei tegenspoed, die ons en ande ren overkomt. Of in allerlei rampen, die ons en anderen den levensgang belemmeren. Dat kan er natuurlijk wel bij komen. Maar dat is toch nog niet het kruis, dat wij opnemen moeten. Er is nu eenmaal allerlei leed, dot ons met ondero menschen gemeen is. Maar alleen wie achter Jezus kornt, vindt daar zijn kruis, dat hij opnemen moet. De Heere Jezus Christus doelt hier niet op de algemcene levensmoeiten van allen, maar op het speciale leed, dat ons kan en zal treffen, om dat wij achter Hem zijn gekomen. Ons kruis, dat wij opnemen moeten, is hetgeen ons zal worden aangedaan vanwege onze trouw aan den Heere Jezus Christus. Wanneer we om onze belijdenis worden uitge lachen, geminacht, achteruitgezet, in onze levens positie en invloed worden gekortwiekt, dan is daar het kruis, dat wij opnemen moeten. Ja, er zijn tijden geweest,en waarom zouden die tijden niet voor ons terug komen, vlak over onze grenzen zijn ze al terug!waarin de trouwe belijdenis van onzen Hcere Jezus Christus en de erkenning van Hem als jnzen Heere en Meester Zijn volgelingen de vrijheid en het leven heeft gekost! Dat is het kruis achter Hem! En er is voor ons gebeden, toen wij werden ge doopt, dat wij ons kruis, Hem dagolijks navolgende, vroolijk zouden mogen dragen. Hem dagelijks navolgende! Onze Heere Jezus Christus zegt het zóó: „Zoo iemand achter Mij wil komen, die verloochene zichzelven en neme zijn kruis op en... volge Mijl" We zou misschien kunnen opmerken, dat de Hcere Eindelijk rust gevonden Angstig tastende als de blinden, Doolde ik onophoudlijk voort: Zoekend, zonder ooit te vinden, Vragend, maar niet aangehoord: Tot ik naar de Bron der waarheid Jozus volgde, en Hem-alléén, En in onbewolkte klaarheid Mij de Wijsheid Gods verscheen! Troosteloos van één gereten, Kwijnde mijn doemschuldig hart; Maar in 't wroegende geweten Bleef do prikkel mijner smart: Tot ik met mijn zielewondcn Naar hot kruis van Jezus ging, En in ruil voor al mijn zonden Zijn gerechtigheid ontving! 'k Zocht den lauwerkrans te plukken, Dien de deugd haar priesters biedt; Menig zonde deed ik bukken, Maar het harte bukte niet: Tot de valsche lauwren dorden, Tot do Geest, dien Jezus geeft, Hier dat nieuwe hart deed worden, Dat naar heiligmaking streeft! Zielevrcugd en boezemprangen Wiss'len ieder oogenblik: 'k Voel een ongestild verlangen Tot mijn allerjongsten snik. Maar de hoop verguldt de zoomen Van dos waerelds nachtgordijn. Jezus komt eens en volkomen Zal dan mijn verlossing zijnl Jezus aan het eind van Zijn korte spreuk weer herhaalt hetzelfde, waarmede Hij Zijn spreuk liet beginnen. Dat is toch hetzelfde: achter Hem komen en Hem volgen! Ja, dat is ook hetzelfde. Maar daarom is deze herhaling nog niet nutteloos. Komen is het begin. Volgen is van dat begin de voortzetting. Komen, ziedaar de daad van één moment. Volgen, ziedaar de daad van alle ver dere momenten. Komen i6 een besluit. Maar vol gen is de uitvoering van dat besluit, met nl de consequenties, die daaraan verbonden kunnen zijn. Een opwelling rimpelt weg. Maar wie volharden zal tot het einde, die zal zalig worden. We zullen maar niet een visite bij Jezus afleggen. We zullen achter Hem komen om Hem te volgen en altijd weer te volgen! I-IiJ zal ons dan den weg mogen wijzen, die wo achter Hem hebben te gaan. Gaat Hij dooi donker heden en diepten, dan gaan ook achter Hem door. die di'vpten en donkerheden, die Hem volgen! Hij heeft het dan te zeggen. En Hij heeft véél to zeggen. Want 1-Iij heeft alles te zeggen. En wij hebben niets te zeggen. En Hij alleen geeft de richting van ons leven aan. Hij alleen bepaalt de marschroute. Niet wijt En nooit wij! Dat heeft in denzelfden tijd, toen de Heiland dit woord tot Zijn discipelen sprak. Petrus nog pijnlijk ervaren. Die was het met den gekozen levensgang van zijn Meester niet eens. Die zou Hem wel eens vertellen, dat het zóó niet moest: „Ileere, wees U genadig, dat zal U geenszins geschieden!" Die heeft toen ervaren, dat hij niefs te vertellen heeft: „Achter Mij... en volgen.!" Wat onze Heere Jezu6 toen heeft gezegd, zegt Hij ook vandaag precies zoo. En we huiveren bij Zijn woord, zoo we althans ons zeiven een weinig kennen. Wat Hij zegt aan wie achter Hem willen komen, is zoo radicaal en absoluut Er is geen verwikken en verwegen aan. Hij vraagt niet weinig, maar Hij vraagt alles! En als we dan op ons zclven zien, zijn we geneigd te zeggen: „Maar dat is onmogelijk! Dat kunnen we niet! Wie is tot deze dingen bekwaam!" We hebben gelijk. We hebben toch weer niet gelijkl Want we moeten niet op ons zei ven zien. Dan komt er ook niets van terecht! En we moeton niet denken, dat do Ileere Jezus ons hier eischen en voorwaarden zou stellen, waaraan we in eigen kracht zouden hebben to beantwoorden. Wat is dat toch: onze eigen kracht? Om mee te lachen; onze -igen kracht! Neen, hier is niet een soort van examen-ei sch voor discipelen van Jezus. En als ge, daar niet aan /.oudt voldoen, wordt ge afgewezen! Gelukkig niet! Jezus' eischen zijn altijd tegelijk gaven. Hij geeft, wat Hij vraagt. En als wc achter Hein zijn ge komen, dan zijn we daar juist gekomen om van ons zelven af te zien en op Hem te zien! Achter Hem, dan kunnen we, wat we niet kunnen We kunnen ons zclven niet bekeeren, zeggen do menschen. En ze zeggen het soms dood-rustig, /.a zeggen een waarheid. Maar als ze achter Jc-zus komen, zeggen ze die waarheid anders. Dan zeg gen ze: „ik kan het, ik mag het, ik due het, want Ilij werkt in mij het willen en het werken!" Ons zclven verloochenenwe kunnen liet niet. En we kunnen het toch wel. Maar achter Jezus! Ons kruis opnemenwc kunnen het niet. En wo kunnen het toch wel. Maar achter Jezus! En dan Hom volgen. Misschien struikelend volgen. En toch weer volgen. Zonder protest. We kannen het niet. En we kunnen het toch weer wel. Maar achter Jezus! Hij geeft, wat Hij vraagt. Dan mag Hij ook vragen, wat Hij wil. Want, terwijl wij achter Hem gaan, vernieuwt Hij ons door Zijn Geest naar Zijn evenbeeld. En dan kunnen we hetgeen we uit en vuu ons eelven niet kunnen. 337

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1937 | | pagina 9