Leliei-kundlqe Ru briek'
ete tegenspeler heeft, wordt in dit boek veel meen
logisch verklaard uit de handeling. En een roman
is nu eenmaal bedoeld als verhaal, waarin wat
moet gebeuren. Een roman wordt tenslotte niet
geschreven als studieobject voor psychiaters, doch
voor een lezerspubliek dat als eerste eis stelt, dat
het wil begrijpen, waarover het gaat.
1 K. VAN EE4BEEK
Uit het leven
van een
Brood vechter
Beumer Co door J K.
van Eerbeek
Uitgave G. F. Cailenbach,
Nijkerk, 1937
Na het grote aantal boerenromans, waarmede do
Nederlandse literatuur de laatste jaren is verrijkt,
waarin ook de groep jongere protestantse schrij
vers een behoolijk aandeel had, is enige variatie
in het milieu een welkome afwisseling.
Van Eerbeek schreef thans een roman uit do
kleine middenstand. Op blz. 20 geeft de auteur
<le navolgende typische karakteristiek van dezo
Ibevol k i n gsgroep:
„De kleine middenstanderdat is de man, dio
niemand ziet. De arbeiders die zijn half Holland.
En 't kapitaal dat is de andere helft van Hol
land. En daar gaat, dunner dan de schaduw, do
middenstander tusschen.
Z'n verwanten hebben twee geslachten lang over
z'n handgeld gespaard.
De middentandcr heeft z'n hart verpand aan het
artikel, dat hij verhandelt. Aan glas, schoenwerk,
weefwerk; aan leer, zijde, tabak, veevoeder, aan
brood of aan vlecsch. In de loop van de jaren en
de generaties, zijn z'n zenuwen, z'n pezen, heele-
maal naar die materie gaan staan. Hij ruikt er
naar. hij ademt er van, hij denkt er over, hij
baadt er elk uur in. De stof, die hij verhandelt,
levert hem zijn convereatie, zijn levenstaak, zijn
tijdpassecring.
Zijn adelbrief, dat Is het aanzien van het artikel,
dat hij verkoopt. Zijn wieg heeft tusschen do
negotie gestaan. Hij heeft duizend keer wat ge
leerd en tienduizend keer wat afgeleerd. Hoeveel
conclusies heeft hij niet gemaakt. Hij hoort 'n
mop van een reiziger, geeft die door om 'n klant
te winnen; hij krijgt 'n tip van een collega, die
in stoffen doet. in glas, in verf, in schoenen. Nie
mand kan z'n manieren, z'n vlotte, jofele optreden
imiteeren of verbeteren. Hij heeft de achting van
z'n mede-burgers nog, die dateert nog van de
goede tijd. maar hij heeft allang, om in z'n
levensonderhoud te voorzien, naar allerlei baantjes
moeten omzien, hij is zelfs drager vain de begra-
fenisverecniging om aan z'n boterham te komen,
en z'n uiterlijk is minder verzorgd dan vroeger.
De middenstander wordt van z'n plaats gedrongen.
Er komen groote zaken in de provinciestadjes.
Het warenhuis verkoopt alles. Meubels, schrijfbe
hoeften, dekens, g'as, boenen. De chefs van do
nieuwe afdcelingcn bekijken de etalages van den
schoonmaker, den beddenmaker, den zadelmaker,
waar dc eigenaars bij staan. Ze pakken den mid
denstander het beste artikel af. en ze maken er
een reclame-artikel van. Ze maken de divan kapot,
die z'n intrede in het huis van de burgers ging
doen en de landhuisetof en het kapok en de ma
trassen. Ze geven sommige artikelen beneden in
koop af.
Er is een nieuw element in het zaken doen ge
komen. De bluf. Zonder bluf geen negotie meer.
De schoenmaker, de leerwerker, de boekverkooper
kan de groote zaken nadoen. Hij kan dikke letters
in de krant zetten. Dikke leuaen. De eerste keer
dat hij ze leest, schrikt hij er zelf van. Maar al
z'n adverteeren helpt hem niet genoeg."
Dver enkele dezer middenstanders handelt de
roman ..Beumer en Co".
Een alleraardigste vondst is zeker, deze geschie
denis te laten afspelen in negen dgen, dc negen
<igcn, waarin Willy ten Brugge, de vrouw van den
behanger Albert Beumer, in het ziekenhuis ligt
voor de geboorte van hun twede kindje, dat, nu
het jongetje, volgens rijkeluiswens, een meisjo
zal zijn.
Al lijkt het er even op, dat Albert Beumer wel
wat èrg poch heeft In deze negen dagen, waarin
zijn vrouw uit huis is wie het leven kont, slikt
deze aanmerking aanstonds in. Want wat Albert
Beumer ten slotte lwleeft. Is zó menselijk, en is
zó getrouwe weerspiegeling van het leven van
zulk een middenstandertje, die van de ene dag in
de andere leeft, dat dc gebeurtenissen, hier ver
haald, volkomen verantwoord zijn door het leven
zelf.
„Albert Beumer en Co. De Co is Gabc Veenstra:
ec stoffeeren en verhuizen. En wanneer de nood
hoog komt, doen ze dienst als dragers bij de bc-
grafenisverceniging. Vandaag zullen ze een kamer
behangen, een vracht aannemen, een klant win
nen, een schuldeischcr paaien, een lading h"'«raaci
overbrengen. Ze zijn voor een leugen niet bang."
Gedurende dc negen dagen, die Willy in het zie
kenhuis vertoeft „heeft de man zijn werk".
De schrijver vertelt ons uitvoerig, met blijkbare
„lust tot vertellen" van de ups en downs in Beu-
mers onzeker bestaan.
Het is de oude Ten Brugge, Beumers schoonvader,
die hem geestelijk aan de tand voelt, en tegen
wien de schoonzoon zich uitspreekt.
De reeks kleine en grotere belevenissen eindigt
met een autoongeluk, waarbij Dirk Holtsappel
bijna het leven verliest. Dan gaat Beumer door een
nacht van angst. Niet alleen voor de materiële
schade, doch bovenal omdat hij de zekerheid des
geloofs mist.
Hij leert verstaan, dat de mens hij brood alleen
niet zal leven.
In het tijdschrift „Opwaartsche Wegen" publi
ceert een aantal Nederlandse schrijvers, op ver
zoek der redactie, haar mening over pe.l en ka
rakter van onze hedendaagse proza. In deze
enquete heeft Marsman o.m. gezegd: Hoopvol lijkt
mij het opkomen van Van Eerbeek (niet om
„Strooschippers", maar om „Gesloten Grenzen".)
Toen Mamman dit schreef, was Beumer en Co.,
de nieuwste roman van Van Eerbeek nog niet ver
schenen. Ware dit wel het geval geweest, dan
zou, naar ik meen, Marsman Vaa Eerbeeks „Ge
sloten Grenzen" evenzeer verkoren hebben boven
„Beumer en Co."
Ieder onzer heeft het recht, met Marsman van
mening te verschillen. Onder diegenen wil ik ook
mezelf rekenen, en het doet mij genoegen, dat juist
de bespreking van Van Eerbeeks eerste, laten we
zeggen „populaire" roman aan mij te beurt valt.
Ik acht het van zeer groot belang, dat Van Eer
beek, die onbetwistbaar een der beste Nederlandse
prozaschrijvers is, en van do jongere protestantse
zeker dè beste, zich op het moment heeft afgewend
van de hem eigen individualistische vormgeving
en thans een roman heeft geschreven zo open en
verstaanbaar, dat de eerste de beste behanger en
verhuizer om zo te zeggen, dit boek onder zijn
hoofdkussen za! hebben.
Het zou zeker te betreuren zijn, als deze stap naar
het volk, die ik als een stap vóóruit zie, een stap
achteruit zou betekenen in het literaire vakman
schap van dezen schrijver.
Dat is m.i. geenszins het geval. Ik zou haast zeg
gen: integendeel. Want het lijkt mij, voor een in-
vidualist als Van Eerbeek, altijd nog de hoogste
kunst zó te schrijven, dat, zowel dc meer beperkte
lezerskring van zijn, laten we zeggen „moeilijke"
romans, als een geheel volk van lezers van zijn
kunst kan genieten.
Men zal echter verkeerd doen, door deze wending
in het oeuvre van Van Eerbeek voor te stellen als
een radicale koerswijziging, of vcrlochening van
zijn eerste periode.
Van Eerl>eek beschikt over vele benijdenswaardige
mogelijkheden. Hij, die „Lichting '18" en „Gesloten
Grenzen" schreef, waarin hij zich ongetwijfeld ge
heel heeft laten gaan naar zijn diepste aandrift,
behoefde zich niet te kwèllen om een meer volkse
roman te schrijven. Het gaat hem waarschijnlijk
zelfs nog gemakkelijker af.
Vergeten wij niet. dat de kwaliteiten, welke „Beu
mer en Co." tot een echte volksvertelling maken,
reeds te vinden zijn in zijn allereerste boek, dat in
1930 onder de simpele titel „Verhalen" werd ge
publiceerd, en veel te weinig bekend is.
En wie b.v. zijn jongensboek „De jongensjaren van
Egbert de Wilde" beeft gelezen, weet, dat in Van
Eerbeek twee schrijvers huizen: de individualisti
sche psycholoog en de volksverteller.
Ik behoef u slechts te herinneren aan het verhaal
van de eierendief, voorkomende in „De jongens
jaren van Egbert de Wilde". Ik wil echter de
mogelijkheid niet ontkennen, dat Van Eerbeek
lichtelijk teleurgesteld, dat zijn eerste romans
weinig door de grote massa werden gewaardeerd,
thans, mede ter wille van zijn lezerspubliek, een
meer populaire roman heeft gegeven, echter, ik wil
het nogmaals beklemtonen: zonder zijn talent ge
weld aan te doen.
Wat is hiervan het geheim?
Allereerst Van Eerbeeks gave om te kunnen
luisteren.
IXij verstaat de kunst in de huid van een schipper
te kruipen, evcnizo als van een behanger en ver
huizer.
Hij maakt zich het idcoom van deze mensen vol
komen eigen. En dat is nog maar de buitenkant.
Doch door zijn aandachtige doordringende waar
neming van de mensen kijkt hij hen in de ziel.
Zonder deze eigenschap zou zijn werk hoogstens
aardige copiëerlust des dagelijkse levens zijn.
Hierbij komt nog, dat van „Beumer en Co.", deze
volkse roman, mij de compositie veel sterker lijkt
dan die van „Lichting '18" of „Gesloten Grenzen",
Van Eerbeeks eerste romans kenmerken zich door
een zekere nonchalance voor de gebeurtenissen
de zielsconflicten waren hier hoofdzaak. En nie
mand zal durven ontkennen, dat in „Beumer
en Co." het zielsconflict bijzaak is, doch het inner
lijk leven van Albert Beumer, die in dit bock aan
zjn schoonvader, dc oude Ten Brugge, zijn zwaar>
Hier hebt ge nu een eoht door en door Hollands
book over een ras-Hollandse middenstander, een
broodvechter, zoals er duizenden in ons land reilen
en zeilen en zoals ge misschien zelf zijt, of zoals
uw buurman is, die maar amper het hoofd boven
water kan houden.
Van weldadige humor doortrokken is dit verhaal
dat nochthans van u vergt, dat ge u een enkel uur
wilt losmaken uit uw eigen kringetje, en wilt
doen, wat de schrijver vóór u gedaan heeft: mee
leven met een uwer medemensen.
Want vergeten wij niet, dat literatuur en leven één
zijn. Gij, die wellicht nog gewend zijt u te bedrin
ken aan de valse graven- en baronnenromantiek,
aan de helle kleuren ener voze coulissensfeer, ik
zou u willen vragen: leer door een boek als dit
het leven beter verstaan, trek u op aan do
humor van dit boek.
Het is niet de goedkope humor van een goedge
slaagde mop, doch de diepere humor waarvoor go
oog krijgt, mede door het lezen van levensware
levenwekkende literatuur als dit boek.
Wanneer ik dus mijn blijdschap uitspreek dat een
veelzijdig auteur nis Van Eerbeek uit zijn indivi
dualistische schuilhoek is getreden, met dit goede
volksboek, betekent dit niet, dat wij hom nu geheel
en al wil'en opeisen voor het meer populaire genre.
Van Eerbeek is een schrijver, die ons voor verras
ingen plaatsen zal.
Hij laat zajn talent gelukkig niet aan banden
leggen, en zoo komt het dat hij ook in „Beumer
on Co." hoe andersoortig ook, volkomen zichzelf
gebleven is.
P. J. RISSEEUW
Een boekenwurm
't Is boek van onderen tot boven,
Hier groeien boeken uit den grond..
enz., een vers, dat nog al rammelt, maar dat wel
typeert de omgeving waarin dc boekenmaniak
leeft.
Onze dichter heeft echter den grootstcn boeken
wurm van allo tijden niet gekend, want dezo
mankte het nog heel wat bonter dan zijn „lief
hebber".
Wc hebben het oog op den Florentijnschen biblio
thecaris Magliabichi, die in de 17de eeuw leefde,
tusschen. met en voor zijn boeken.
Een gezin had hij niet, zijn boeken waren hem
vrouw en kind tegelijk, een bediende duldde hij
niet bij zijn schatten, en zijn eten liet hij door do
buren gereed maken. Zijn hecle meubilair bestond
uit zes stoelen en een matras. Op die matras sliep
bij. maar zijn stoelen kon hij niet gebruiken, om
dat ze vol boeken lagen.
Dadelijk als men zijn huis binnen kwam, zag
men in het voorportaal aan weerszijden stapels
hoekon, tot aan de zoldering toe, er was juist een
smal gangetje, waar een niet te dik persoon
langs kon passeeren.
Zoo zag hot er in al zijn kamers uit, en ook do
trap was zoo vol boeken gelegd, dat men met
moeite een plaatsje vond voor den voet. Achter
zijn huis had Magliabichi een tuin met een wel
cn oen stal. Die stal was evpneens met boeken
volgepropt en zelfs op de randen van de wel
Jagen boeken. Zijn geld lag tusschen zijn boeken
verborgen en een knappert, die het wist te vin
den. Maar zelf wist hij precies waar het lag en
ieder boek wist hij eveneens precies te liggen;
terwijl hij van iedere pagina den inhoud kendo.
Zoo was hij een soort wanoclcnde catalogus, en
dat was maar goed ook, want zijn medeburgers,
bij wie hij hoog in eere stond, kwamen hem als
oen orakel over allerlei dingen raadplegen, en
profiteerden gaarne van zijn groote kennis.
Ook was hij zcor mild, en als er bedelaars aan
zijn deur kwamen liet hij ze binnen en zei dat zo
konden opeten wat ze vonden, als ze maar van
zijn boeken afbleven.
Behalve lezen had hij geen andere liefhebberij
dan tabaksnuiven, maar dat deed hij dan ook
zoo verwoed, dat hij een misvormd gelaat kreeg
door het uitgroeien van zijn nous. Slapen deed
hij ten hoogste 3 4 1 uur per nacht, eten deed hij
weinig, hij leefde bijna geheel op rauwe eieren.
Zindelijk was hij niet bepaald, zijn tijdgenootcn
verklaren dat hij „zijn hemd zoo lang aanhield
tot het verteerd was", terwijl hij verder vermaard
was om zijn lange nagels, die hij nooit knipte.
Niettegenstaande dit. stond hij bij den groother
tog van Florence, voor wien hij een bibliotheek
inrichtte, goed aangeschreven, cn toen zoowel do
keizer als de paus moeite deden zich van zijn
diensten te verzekeren, weigerde hij, omdat hij
tevreden was met zijn rustig leven in zijn vader
stad.
Aldus wordt over den aarts-boekenwurm Mug«
liabichi verteld in de bij Horst Stobbe te Müm
.chcn verschenen „Grüngeschcuter Antiquariuft",^
338
Zijn eerste gang
(Slot)
Vds meester Vonk na enige minuten komt aange
wandeld, opent hij de deur van 't gebouwtje en
treedt men binnen. De lange kerkbanken, die do
rechterhelft van het gebouwtje vullen en do ka
theder, die achterin staat doen vermoeden, dat dit
lokaaltje vroeger voor evangelisatie-doeleinden is
gebruikt Een lange donkerood geverfde tafel op
schragen, waaromheen de nodige banken geplaatst
zijn, vult de linkerhelft van het vertrek. Meester
Vonk beduidt zijn discipelen bij deze tafel plaats
te nemen. Hijzelf neemt plaats aan 't eind nadat
hij gebeden heeft: „of deze jonge mensen, die één
maal werkzaam hopen te zijn in een deel van s
JIceren wijngaard, kracht en bekwaamheid mogen
ontvangen nodig voor 't bereiken van hun doel
Daarna gaat hij spreken over de vorming van
hoogveen. Hoe ons land vroeger bedekt was met
grote bossen. Dat door stormen en andere oor
zaken veel bomen werden geveld, dat, in de loop
van honderden jaren wellicht, deze gevelde bomen
bedekt werden door een dikke laag halfvergane
bladeren en dat éénmaal de tijd kwam, dat booin-
groci in deze strook geheel onmogelijk werd.
Het waren voor Gerrit ongeweten dingen tot nu
toe cn hij luisterde met grote anndach^
Als het na dc lea van meester Vonk pauze is, ziet
Gerrit de leerlingen van de andere klassen ook.
Ze staan allen voor het schoolgebouw, dat zich
naast het evangelisatielokaal verheft. De vierdo
klassers voeren de boventoon. Tot hen kijkt Gerrit
met enig ontzag op. Dat zijn mensen, voor wie
het langzamerhand ernst begint te worden. Een
is er zelfs bij, die de kruitdamp reeds geroken
hoeft, maar niet gelukkig uit de slag is weerge
keerd. Deze oudste leerlingen vertellen de grappen,
die ze tijdens of tussen de lessen hebben meege
maakt.
Een6 had één der jongens de knop van de school
deur van buiten vastgehouden. Van binnen werd
getrokken, zó lievig, dat de deur een handbreed
open ging. De buitenstaander had daarop zijn te
genstander in 't gezicht gespuwd, daar hij meende
met een klassegenoot te doen te hebben. Hij had
cchtr z'n daad nauwelijks verricht of hij bemerkte
dat hij den directeur „onder 6chot" had genomen...
Na een poosje hoort men roepen: „Aanvangen,
jongelui." 't Is de stem van den directeur, die op
de stoep van de school is verschenen,
leder der leerlingen zoekt zijn eigen leslokaal op.
Gerrit krijgt nu les van den directeur, 't Is een man
met een mager gelaat, gebombeerd voorhoofd,-een
klein, zwart puntbaardje, zwarte haren en donkere
ogen. Hij zit op een stoel, naast de voorste bank,
waarop een lange aarden pijr, een half pond tabak
cn een stapeltje boeken.
Als de pijp gestopt en aangestoken is en grote
wolken blauwe rook naar boven stijgen, begint dc
rekenles. Vijf sommen worden er besproken. Ger
rit vindt ze niet erg lastig. Alleen dat beredeneerd
oplossen, zoals dat hier gevraagd wordt, is hem
vreemd. Dat behoefde hij bij z'n vader op school
nooit te doen. Als hij dan de uitkomst maar had.
't Verdere gedeelte van de les wordt gewijd aan
de bespreking van enige stellingen uit „De theorie
der rekenkunde", 't opschrijven van 't huiswerk
voor de volgende keer en 't betalen van lesgeld.
Na deze las wordt de aanvangsklasse toevertrouwd
aan de zorgen van meester Burggraaf, die les geeft
in natuurkunde en zang. Meester Burggraaf is
pas aangekomen, zeulende met een tamelijk groto
koffer. Bij opening blijkt deze alles te bevatten,
wat voor 't maken van koolzuur benodigd is, als
ook wat nodig i6 om de verschillende eigenschap
pen van genoemd gas te demonstreren. Het is
een interessante les. Een groot deel van de tijd
gaat heen met het doen van proeven, waarna het
geleerde in een dictaat wordt vastgelegd.
Vervolgens worden enkele witte dovcnetels uitge
deeld, onder de loupe genomen en besproken,
waarna weer een dictaat volgt.
Om half acht is het tijd van eindigen. Meester
Burggraaf spreekt een kort dankgebed uit en pakt
haastig zijn koffer.
Een zijner zoons, leerling van de aanvangsklasse,
mag het vrachtje dragen.
De jietroleiunlampen worden uitgedraaid, de deur
gesloten, de sleutel bij den directeur bezorgd, dio
naast de school woont en nu slaat dc natuurkunde
leeraar met stevige pas de richting in naar zijn
dorp, oraroveer een uur van Meentgum gelegen.
Hij wordt geflankeerd door vijn zoon. die dc
koffer draagt en enkele andere jongens van dc
oerste klasse, die dozelfde kant uit moeten. Hier
onder bevinden zich ook Gerrit en Jitse. Zij kun
nen hun onderwijzer echter slechts een kwartier
gaans vergezellen en nemen dan een andere rich
ting. De jongens lopen nog ruim een half uur
samen en komen dan bij Jitse's huis, zodat Ger
rit nu alleen zijn weg moet vervolgen. Hij loopt
weer op dozelfde kleiweg als vanmiddag. De
maan verlicht zijn pad. Opzij, uit de sloten, klinkt
het eentonig gekwaak van de kikvorsen. Hij over
denkt do verlopen dag. Wat heeft hij vandaag
veel gehoord, dat nieuw was voor hom. 't Is hom
goed bevallen. Hij verlangt nu al naar morgen
ochtend, als hij aan de slag kan gaan. Allereerst
maar dc dictaten van meester Burggraaf in 't net
schrijven en ze dan leren, dat lijkt hem 't beste
Al mijmerend heeft hij de kleiweg verwisseld voor
de grindweg, a's hij ineens wielengeratel en paar
dengetrappel achter zich hoort. Als hij omkijkt,
ziet hij twee flauwe lichtjes en een ogenblik later
maken zich de omtrokken van twee paarden en
een vrachtwagen uit dc duisternis los. Gerrit her
kent in den voerman Hendriks, een achterbuur
van hem, die zijn dagelijkse tocht naar de pro
vinciale hoofdstad heeft gemaakt Dc herkenning
is wederkerig. Met een luid; „ho!" doet Hendriks
de beide paarden staan en nodigt Gerrit uit naast
hem te komen zitten. Met vernieuwde spoed gaat
het daarna verder. De paarden verlangen naar de
stal. Gerrit is blij, dut hij nog iets eerder thuis
zal zijn dan hij gedacht had. Hij hunkert naar
Mijn land
REBUS
f V=>n
Ja, ik ben van het land,
Dat de krachtige hand
Van mijn volk heeft ontroofd aan de zee,
Die nog kampt met d' orkaan,
Om behoud van het strand,
Met de branding, die brult op dc ree.
Dat land heb ik lief en dat land is mijn al,
Het land, dat ik nimmer vergeter zal.
Ja, ik ben van het land,
Dat zijn schepen bemant
Met een ras, voor geen duivel vervaard,
Van het stoere geslacht,
Dat zijn vlag heeft geplant
Aan de duisterste hoeken dor aard.
Dat land heb ik lief cn dat land is mijn al,
Het land, dat ik nimmer vergeten zal
Ja. ik bon van het land,
Met dc zonnige rand
En zijn welige weiden met vee,
Waar de koreruzee ruist
In de zomerse brand
En de wouden zacht zingen van vree.
Dat land heb ik lief en dat land is mijn al,
Het land, dat ik nimmer vergeten zal.
Ja. ik heb aan dat land
Mijn liefde verpand
En zijn naam zal ik roemen altijd,
En ik geef voor zijn eer
Mijn jong leven op hand.
Aan zijn heil blijft mijn streven gewijd.
Dat land heb ik lief en dat land is mijn af,
Het land, dat ik nimmer vergeten zal.
G. W. LOVENDAAL.
de ouderlijke woning, waar hij straks bij het ge
zellige lamplicht, onder 't genot van een boterham
zijn ouders verslag hoopt te doen van zijn eerste
gang.
VOOR KNUTSELAARS
Lijstjes van sigarenkistjes (II)
We hebben het hout zover klaar gemaakt, dat we
het voor ons doel kunnen gebruiken.
.We gaan nu 'n partijtje lijsten van gelijke breedte
a 1
snijden. Dit doen we met behulp van een ijzeren
lineaal en een scherp kartonmes. Meet de breedto
af, de lineaal er langs en je snijdt maar raak.
Klaar? Schuur ze op met schuurpapier. No. 1 of
No. 0. Om de snijvlakken zuiver te krijgen, recht
en haaks, neem je een recht plankje, waar jo
het schuurpapier om heen doet. Leg nu de lijsten
gelijk met de tafelrand en strijk het schuurpapier
cr zo dikwijls langs tot ze goed zijn. Op het
lijstje, dat ik voor deze week geef, zijn holle groe
ven aangebracht. Dat doe je met een guts. Beves
tig het plankje goed stevig op je werkbank, zodat
je allebei je handen kunt gebruiken voor het uit
steken van de groeven. Eerst teken je ze natuur
lijk af, voor je gaat steken. Niet schuren voor de
groeven klaar zijn, anders wordt de guts dadelijk
bot door het zand van het schuurpapier, dat in dc
nerven van het hout blijft zitten. De groeven
kun je keurie na-schuren, door het schuur
papier om 'n rand potlood te doen. Zijn de lijsten
klaar, dan worden ze in de was gezet, flink uitgo
borrsteld en inet 'n wollen doek nagewreven.
343