Leliei-kundlqe Ru briek' ete tegenspeler heeft, wordt in dit boek veel meen logisch verklaard uit de handeling. En een roman is nu eenmaal bedoeld als verhaal, waarin wat moet gebeuren. Een roman wordt tenslotte niet geschreven als studieobject voor psychiaters, doch voor een lezerspubliek dat als eerste eis stelt, dat het wil begrijpen, waarover het gaat. 1 K. VAN EE4BEEK Uit het leven van een Brood vechter Beumer Co door J K. van Eerbeek Uitgave G. F. Cailenbach, Nijkerk, 1937 Na het grote aantal boerenromans, waarmede do Nederlandse literatuur de laatste jaren is verrijkt, waarin ook de groep jongere protestantse schrij vers een behoolijk aandeel had, is enige variatie in het milieu een welkome afwisseling. Van Eerbeek schreef thans een roman uit do kleine middenstand. Op blz. 20 geeft de auteur <le navolgende typische karakteristiek van dezo Ibevol k i n gsgroep: „De kleine middenstanderdat is de man, dio niemand ziet. De arbeiders die zijn half Holland. En 't kapitaal dat is de andere helft van Hol land. En daar gaat, dunner dan de schaduw, do middenstander tusschen. Z'n verwanten hebben twee geslachten lang over z'n handgeld gespaard. De middentandcr heeft z'n hart verpand aan het artikel, dat hij verhandelt. Aan glas, schoenwerk, weefwerk; aan leer, zijde, tabak, veevoeder, aan brood of aan vlecsch. In de loop van de jaren en de generaties, zijn z'n zenuwen, z'n pezen, heele- maal naar die materie gaan staan. Hij ruikt er naar. hij ademt er van, hij denkt er over, hij baadt er elk uur in. De stof, die hij verhandelt, levert hem zijn convereatie, zijn levenstaak, zijn tijdpassecring. Zijn adelbrief, dat Is het aanzien van het artikel, dat hij verkoopt. Zijn wieg heeft tusschen do negotie gestaan. Hij heeft duizend keer wat ge leerd en tienduizend keer wat afgeleerd. Hoeveel conclusies heeft hij niet gemaakt. Hij hoort 'n mop van een reiziger, geeft die door om 'n klant te winnen; hij krijgt 'n tip van een collega, die in stoffen doet. in glas, in verf, in schoenen. Nie mand kan z'n manieren, z'n vlotte, jofele optreden imiteeren of verbeteren. Hij heeft de achting van z'n mede-burgers nog, die dateert nog van de goede tijd. maar hij heeft allang, om in z'n levensonderhoud te voorzien, naar allerlei baantjes moeten omzien, hij is zelfs drager vain de begra- fenisverecniging om aan z'n boterham te komen, en z'n uiterlijk is minder verzorgd dan vroeger. De middenstander wordt van z'n plaats gedrongen. Er komen groote zaken in de provinciestadjes. Het warenhuis verkoopt alles. Meubels, schrijfbe hoeften, dekens, g'as, boenen. De chefs van do nieuwe afdcelingcn bekijken de etalages van den schoonmaker, den beddenmaker, den zadelmaker, waar dc eigenaars bij staan. Ze pakken den mid denstander het beste artikel af. en ze maken er een reclame-artikel van. Ze maken de divan kapot, die z'n intrede in het huis van de burgers ging doen en de landhuisetof en het kapok en de ma trassen. Ze geven sommige artikelen beneden in koop af. Er is een nieuw element in het zaken doen ge komen. De bluf. Zonder bluf geen negotie meer. De schoenmaker, de leerwerker, de boekverkooper kan de groote zaken nadoen. Hij kan dikke letters in de krant zetten. Dikke leuaen. De eerste keer dat hij ze leest, schrikt hij er zelf van. Maar al z'n adverteeren helpt hem niet genoeg." Dver enkele dezer middenstanders handelt de roman ..Beumer en Co". Een alleraardigste vondst is zeker, deze geschie denis te laten afspelen in negen dgen, dc negen <igcn, waarin Willy ten Brugge, de vrouw van den behanger Albert Beumer, in het ziekenhuis ligt voor de geboorte van hun twede kindje, dat, nu het jongetje, volgens rijkeluiswens, een meisjo zal zijn. Al lijkt het er even op, dat Albert Beumer wel wat èrg poch heeft In deze negen dagen, waarin zijn vrouw uit huis is wie het leven kont, slikt deze aanmerking aanstonds in. Want wat Albert Beumer ten slotte lwleeft. Is zó menselijk, en is zó getrouwe weerspiegeling van het leven van zulk een middenstandertje, die van de ene dag in de andere leeft, dat dc gebeurtenissen, hier ver haald, volkomen verantwoord zijn door het leven zelf. „Albert Beumer en Co. De Co is Gabc Veenstra: ec stoffeeren en verhuizen. En wanneer de nood hoog komt, doen ze dienst als dragers bij de bc- grafenisverceniging. Vandaag zullen ze een kamer behangen, een vracht aannemen, een klant win nen, een schuldeischcr paaien, een lading h"'«raaci overbrengen. Ze zijn voor een leugen niet bang." Gedurende dc negen dagen, die Willy in het zie kenhuis vertoeft „heeft de man zijn werk". De schrijver vertelt ons uitvoerig, met blijkbare „lust tot vertellen" van de ups en downs in Beu- mers onzeker bestaan. Het is de oude Ten Brugge, Beumers schoonvader, die hem geestelijk aan de tand voelt, en tegen wien de schoonzoon zich uitspreekt. De reeks kleine en grotere belevenissen eindigt met een autoongeluk, waarbij Dirk Holtsappel bijna het leven verliest. Dan gaat Beumer door een nacht van angst. Niet alleen voor de materiële schade, doch bovenal omdat hij de zekerheid des geloofs mist. Hij leert verstaan, dat de mens hij brood alleen niet zal leven. In het tijdschrift „Opwaartsche Wegen" publi ceert een aantal Nederlandse schrijvers, op ver zoek der redactie, haar mening over pe.l en ka rakter van onze hedendaagse proza. In deze enquete heeft Marsman o.m. gezegd: Hoopvol lijkt mij het opkomen van Van Eerbeek (niet om „Strooschippers", maar om „Gesloten Grenzen".) Toen Mamman dit schreef, was Beumer en Co., de nieuwste roman van Van Eerbeek nog niet ver schenen. Ware dit wel het geval geweest, dan zou, naar ik meen, Marsman Vaa Eerbeeks „Ge sloten Grenzen" evenzeer verkoren hebben boven „Beumer en Co." Ieder onzer heeft het recht, met Marsman van mening te verschillen. Onder diegenen wil ik ook mezelf rekenen, en het doet mij genoegen, dat juist de bespreking van Van Eerbeeks eerste, laten we zeggen „populaire" roman aan mij te beurt valt. Ik acht het van zeer groot belang, dat Van Eer beek, die onbetwistbaar een der beste Nederlandse prozaschrijvers is, en van do jongere protestantse zeker dè beste, zich op het moment heeft afgewend van de hem eigen individualistische vormgeving en thans een roman heeft geschreven zo open en verstaanbaar, dat de eerste de beste behanger en verhuizer om zo te zeggen, dit boek onder zijn hoofdkussen za! hebben. Het zou zeker te betreuren zijn, als deze stap naar het volk, die ik als een stap vóóruit zie, een stap achteruit zou betekenen in het literaire vakman schap van dezen schrijver. Dat is m.i. geenszins het geval. Ik zou haast zeg gen: integendeel. Want het lijkt mij, voor een in- vidualist als Van Eerbeek, altijd nog de hoogste kunst zó te schrijven, dat, zowel dc meer beperkte lezerskring van zijn, laten we zeggen „moeilijke" romans, als een geheel volk van lezers van zijn kunst kan genieten. Men zal echter verkeerd doen, door deze wending in het oeuvre van Van Eerbeek voor te stellen als een radicale koerswijziging, of vcrlochening van zijn eerste periode. Van Eerl>eek beschikt over vele benijdenswaardige mogelijkheden. Hij, die „Lichting '18" en „Gesloten Grenzen" schreef, waarin hij zich ongetwijfeld ge heel heeft laten gaan naar zijn diepste aandrift, behoefde zich niet te kwèllen om een meer volkse roman te schrijven. Het gaat hem waarschijnlijk zelfs nog gemakkelijker af. Vergeten wij niet. dat de kwaliteiten, welke „Beu mer en Co." tot een echte volksvertelling maken, reeds te vinden zijn in zijn allereerste boek, dat in 1930 onder de simpele titel „Verhalen" werd ge publiceerd, en veel te weinig bekend is. En wie b.v. zijn jongensboek „De jongensjaren van Egbert de Wilde" beeft gelezen, weet, dat in Van Eerbeek twee schrijvers huizen: de individualisti sche psycholoog en de volksverteller. Ik behoef u slechts te herinneren aan het verhaal van de eierendief, voorkomende in „De jongens jaren van Egbert de Wilde". Ik wil echter de mogelijkheid niet ontkennen, dat Van Eerbeek lichtelijk teleurgesteld, dat zijn eerste romans weinig door de grote massa werden gewaardeerd, thans, mede ter wille van zijn lezerspubliek, een meer populaire roman heeft gegeven, echter, ik wil het nogmaals beklemtonen: zonder zijn talent ge weld aan te doen. Wat is hiervan het geheim? Allereerst Van Eerbeeks gave om te kunnen luisteren. IXij verstaat de kunst in de huid van een schipper te kruipen, evcnizo als van een behanger en ver huizer. Hij maakt zich het idcoom van deze mensen vol komen eigen. En dat is nog maar de buitenkant. Doch door zijn aandachtige doordringende waar neming van de mensen kijkt hij hen in de ziel. Zonder deze eigenschap zou zijn werk hoogstens aardige copiëerlust des dagelijkse levens zijn. Hierbij komt nog, dat van „Beumer en Co.", deze volkse roman, mij de compositie veel sterker lijkt dan die van „Lichting '18" of „Gesloten Grenzen", Van Eerbeeks eerste romans kenmerken zich door een zekere nonchalance voor de gebeurtenissen de zielsconflicten waren hier hoofdzaak. En nie mand zal durven ontkennen, dat in „Beumer en Co." het zielsconflict bijzaak is, doch het inner lijk leven van Albert Beumer, die in dit bock aan zjn schoonvader, dc oude Ten Brugge, zijn zwaar> Hier hebt ge nu een eoht door en door Hollands book over een ras-Hollandse middenstander, een broodvechter, zoals er duizenden in ons land reilen en zeilen en zoals ge misschien zelf zijt, of zoals uw buurman is, die maar amper het hoofd boven water kan houden. Van weldadige humor doortrokken is dit verhaal dat nochthans van u vergt, dat ge u een enkel uur wilt losmaken uit uw eigen kringetje, en wilt doen, wat de schrijver vóór u gedaan heeft: mee leven met een uwer medemensen. Want vergeten wij niet, dat literatuur en leven één zijn. Gij, die wellicht nog gewend zijt u te bedrin ken aan de valse graven- en baronnenromantiek, aan de helle kleuren ener voze coulissensfeer, ik zou u willen vragen: leer door een boek als dit het leven beter verstaan, trek u op aan do humor van dit boek. Het is niet de goedkope humor van een goedge slaagde mop, doch de diepere humor waarvoor go oog krijgt, mede door het lezen van levensware levenwekkende literatuur als dit boek. Wanneer ik dus mijn blijdschap uitspreek dat een veelzijdig auteur nis Van Eerbeek uit zijn indivi dualistische schuilhoek is getreden, met dit goede volksboek, betekent dit niet, dat wij hom nu geheel en al wil'en opeisen voor het meer populaire genre. Van Eerbeek is een schrijver, die ons voor verras ingen plaatsen zal. Hij laat zajn talent gelukkig niet aan banden leggen, en zoo komt het dat hij ook in „Beumer on Co." hoe andersoortig ook, volkomen zichzelf gebleven is. P. J. RISSEEUW Een boekenwurm 't Is boek van onderen tot boven, Hier groeien boeken uit den grond.. enz., een vers, dat nog al rammelt, maar dat wel typeert de omgeving waarin dc boekenmaniak leeft. Onze dichter heeft echter den grootstcn boeken wurm van allo tijden niet gekend, want dezo mankte het nog heel wat bonter dan zijn „lief hebber". Wc hebben het oog op den Florentijnschen biblio thecaris Magliabichi, die in de 17de eeuw leefde, tusschen. met en voor zijn boeken. Een gezin had hij niet, zijn boeken waren hem vrouw en kind tegelijk, een bediende duldde hij niet bij zijn schatten, en zijn eten liet hij door do buren gereed maken. Zijn hecle meubilair bestond uit zes stoelen en een matras. Op die matras sliep bij. maar zijn stoelen kon hij niet gebruiken, om dat ze vol boeken lagen. Dadelijk als men zijn huis binnen kwam, zag men in het voorportaal aan weerszijden stapels hoekon, tot aan de zoldering toe, er was juist een smal gangetje, waar een niet te dik persoon langs kon passeeren. Zoo zag hot er in al zijn kamers uit, en ook do trap was zoo vol boeken gelegd, dat men met moeite een plaatsje vond voor den voet. Achter zijn huis had Magliabichi een tuin met een wel cn oen stal. Die stal was evpneens met boeken volgepropt en zelfs op de randen van de wel Jagen boeken. Zijn geld lag tusschen zijn boeken verborgen en een knappert, die het wist te vin den. Maar zelf wist hij precies waar het lag en ieder boek wist hij eveneens precies te liggen; terwijl hij van iedere pagina den inhoud kendo. Zoo was hij een soort wanoclcnde catalogus, en dat was maar goed ook, want zijn medeburgers, bij wie hij hoog in eere stond, kwamen hem als oen orakel over allerlei dingen raadplegen, en profiteerden gaarne van zijn groote kennis. Ook was hij zcor mild, en als er bedelaars aan zijn deur kwamen liet hij ze binnen en zei dat zo konden opeten wat ze vonden, als ze maar van zijn boeken afbleven. Behalve lezen had hij geen andere liefhebberij dan tabaksnuiven, maar dat deed hij dan ook zoo verwoed, dat hij een misvormd gelaat kreeg door het uitgroeien van zijn nous. Slapen deed hij ten hoogste 3 4 1 uur per nacht, eten deed hij weinig, hij leefde bijna geheel op rauwe eieren. Zindelijk was hij niet bepaald, zijn tijdgenootcn verklaren dat hij „zijn hemd zoo lang aanhield tot het verteerd was", terwijl hij verder vermaard was om zijn lange nagels, die hij nooit knipte. Niettegenstaande dit. stond hij bij den groother tog van Florence, voor wien hij een bibliotheek inrichtte, goed aangeschreven, cn toen zoowel do keizer als de paus moeite deden zich van zijn diensten te verzekeren, weigerde hij, omdat hij tevreden was met zijn rustig leven in zijn vader stad. Aldus wordt over den aarts-boekenwurm Mug« liabichi verteld in de bij Horst Stobbe te Müm .chcn verschenen „Grüngeschcuter Antiquariuft",^ 338 Zijn eerste gang (Slot) Vds meester Vonk na enige minuten komt aange wandeld, opent hij de deur van 't gebouwtje en treedt men binnen. De lange kerkbanken, die do rechterhelft van het gebouwtje vullen en do ka theder, die achterin staat doen vermoeden, dat dit lokaaltje vroeger voor evangelisatie-doeleinden is gebruikt Een lange donkerood geverfde tafel op schragen, waaromheen de nodige banken geplaatst zijn, vult de linkerhelft van het vertrek. Meester Vonk beduidt zijn discipelen bij deze tafel plaats te nemen. Hijzelf neemt plaats aan 't eind nadat hij gebeden heeft: „of deze jonge mensen, die één maal werkzaam hopen te zijn in een deel van s JIceren wijngaard, kracht en bekwaamheid mogen ontvangen nodig voor 't bereiken van hun doel Daarna gaat hij spreken over de vorming van hoogveen. Hoe ons land vroeger bedekt was met grote bossen. Dat door stormen en andere oor zaken veel bomen werden geveld, dat, in de loop van honderden jaren wellicht, deze gevelde bomen bedekt werden door een dikke laag halfvergane bladeren en dat éénmaal de tijd kwam, dat booin- groci in deze strook geheel onmogelijk werd. Het waren voor Gerrit ongeweten dingen tot nu toe cn hij luisterde met grote anndach^ Als het na dc lea van meester Vonk pauze is, ziet Gerrit de leerlingen van de andere klassen ook. Ze staan allen voor het schoolgebouw, dat zich naast het evangelisatielokaal verheft. De vierdo klassers voeren de boventoon. Tot hen kijkt Gerrit met enig ontzag op. Dat zijn mensen, voor wie het langzamerhand ernst begint te worden. Een is er zelfs bij, die de kruitdamp reeds geroken hoeft, maar niet gelukkig uit de slag is weerge keerd. Deze oudste leerlingen vertellen de grappen, die ze tijdens of tussen de lessen hebben meege maakt. Een6 had één der jongens de knop van de school deur van buiten vastgehouden. Van binnen werd getrokken, zó lievig, dat de deur een handbreed open ging. De buitenstaander had daarop zijn te genstander in 't gezicht gespuwd, daar hij meende met een klassegenoot te doen te hebben. Hij had cchtr z'n daad nauwelijks verricht of hij bemerkte dat hij den directeur „onder 6chot" had genomen... Na een poosje hoort men roepen: „Aanvangen, jongelui." 't Is de stem van den directeur, die op de stoep van de school is verschenen, leder der leerlingen zoekt zijn eigen leslokaal op. Gerrit krijgt nu les van den directeur, 't Is een man met een mager gelaat, gebombeerd voorhoofd,-een klein, zwart puntbaardje, zwarte haren en donkere ogen. Hij zit op een stoel, naast de voorste bank, waarop een lange aarden pijr, een half pond tabak cn een stapeltje boeken. Als de pijp gestopt en aangestoken is en grote wolken blauwe rook naar boven stijgen, begint dc rekenles. Vijf sommen worden er besproken. Ger rit vindt ze niet erg lastig. Alleen dat beredeneerd oplossen, zoals dat hier gevraagd wordt, is hem vreemd. Dat behoefde hij bij z'n vader op school nooit te doen. Als hij dan de uitkomst maar had. 't Verdere gedeelte van de les wordt gewijd aan de bespreking van enige stellingen uit „De theorie der rekenkunde", 't opschrijven van 't huiswerk voor de volgende keer en 't betalen van lesgeld. Na deze las wordt de aanvangsklasse toevertrouwd aan de zorgen van meester Burggraaf, die les geeft in natuurkunde en zang. Meester Burggraaf is pas aangekomen, zeulende met een tamelijk groto koffer. Bij opening blijkt deze alles te bevatten, wat voor 't maken van koolzuur benodigd is, als ook wat nodig i6 om de verschillende eigenschap pen van genoemd gas te demonstreren. Het is een interessante les. Een groot deel van de tijd gaat heen met het doen van proeven, waarna het geleerde in een dictaat wordt vastgelegd. Vervolgens worden enkele witte dovcnetels uitge deeld, onder de loupe genomen en besproken, waarna weer een dictaat volgt. Om half acht is het tijd van eindigen. Meester Burggraaf spreekt een kort dankgebed uit en pakt haastig zijn koffer. Een zijner zoons, leerling van de aanvangsklasse, mag het vrachtje dragen. De jietroleiunlampen worden uitgedraaid, de deur gesloten, de sleutel bij den directeur bezorgd, dio naast de school woont en nu slaat dc natuurkunde leeraar met stevige pas de richting in naar zijn dorp, oraroveer een uur van Meentgum gelegen. Hij wordt geflankeerd door vijn zoon. die dc koffer draagt en enkele andere jongens van dc oerste klasse, die dozelfde kant uit moeten. Hier onder bevinden zich ook Gerrit en Jitse. Zij kun nen hun onderwijzer echter slechts een kwartier gaans vergezellen en nemen dan een andere rich ting. De jongens lopen nog ruim een half uur samen en komen dan bij Jitse's huis, zodat Ger rit nu alleen zijn weg moet vervolgen. Hij loopt weer op dozelfde kleiweg als vanmiddag. De maan verlicht zijn pad. Opzij, uit de sloten, klinkt het eentonig gekwaak van de kikvorsen. Hij over denkt do verlopen dag. Wat heeft hij vandaag veel gehoord, dat nieuw was voor hom. 't Is hom goed bevallen. Hij verlangt nu al naar morgen ochtend, als hij aan de slag kan gaan. Allereerst maar dc dictaten van meester Burggraaf in 't net schrijven en ze dan leren, dat lijkt hem 't beste Al mijmerend heeft hij de kleiweg verwisseld voor de grindweg, a's hij ineens wielengeratel en paar dengetrappel achter zich hoort. Als hij omkijkt, ziet hij twee flauwe lichtjes en een ogenblik later maken zich de omtrokken van twee paarden en een vrachtwagen uit dc duisternis los. Gerrit her kent in den voerman Hendriks, een achterbuur van hem, die zijn dagelijkse tocht naar de pro vinciale hoofdstad heeft gemaakt Dc herkenning is wederkerig. Met een luid; „ho!" doet Hendriks de beide paarden staan en nodigt Gerrit uit naast hem te komen zitten. Met vernieuwde spoed gaat het daarna verder. De paarden verlangen naar de stal. Gerrit is blij, dut hij nog iets eerder thuis zal zijn dan hij gedacht had. Hij hunkert naar Mijn land REBUS f V=>n Ja, ik ben van het land, Dat de krachtige hand Van mijn volk heeft ontroofd aan de zee, Die nog kampt met d' orkaan, Om behoud van het strand, Met de branding, die brult op dc ree. Dat land heb ik lief en dat land is mijn al, Het land, dat ik nimmer vergeter zal. Ja, ik ben van het land, Dat zijn schepen bemant Met een ras, voor geen duivel vervaard, Van het stoere geslacht, Dat zijn vlag heeft geplant Aan de duisterste hoeken dor aard. Dat land heb ik lief cn dat land is mijn al, Het land, dat ik nimmer vergeten zal Ja. ik bon van het land, Met dc zonnige rand En zijn welige weiden met vee, Waar de koreruzee ruist In de zomerse brand En de wouden zacht zingen van vree. Dat land heb ik lief en dat land is mijn al, Het land, dat ik nimmer vergeten zal. Ja. ik heb aan dat land Mijn liefde verpand En zijn naam zal ik roemen altijd, En ik geef voor zijn eer Mijn jong leven op hand. Aan zijn heil blijft mijn streven gewijd. Dat land heb ik lief en dat land is mijn af, Het land, dat ik nimmer vergeten zal. G. W. LOVENDAAL. de ouderlijke woning, waar hij straks bij het ge zellige lamplicht, onder 't genot van een boterham zijn ouders verslag hoopt te doen van zijn eerste gang. VOOR KNUTSELAARS Lijstjes van sigarenkistjes (II) We hebben het hout zover klaar gemaakt, dat we het voor ons doel kunnen gebruiken. .We gaan nu 'n partijtje lijsten van gelijke breedte a 1 snijden. Dit doen we met behulp van een ijzeren lineaal en een scherp kartonmes. Meet de breedto af, de lineaal er langs en je snijdt maar raak. Klaar? Schuur ze op met schuurpapier. No. 1 of No. 0. Om de snijvlakken zuiver te krijgen, recht en haaks, neem je een recht plankje, waar jo het schuurpapier om heen doet. Leg nu de lijsten gelijk met de tafelrand en strijk het schuurpapier cr zo dikwijls langs tot ze goed zijn. Op het lijstje, dat ik voor deze week geef, zijn holle groe ven aangebracht. Dat doe je met een guts. Beves tig het plankje goed stevig op je werkbank, zodat je allebei je handen kunt gebruiken voor het uit steken van de groeven. Eerst teken je ze natuur lijk af, voor je gaat steken. Niet schuren voor de groeven klaar zijn, anders wordt de guts dadelijk bot door het zand van het schuurpapier, dat in dc nerven van het hout blijft zitten. De groeven kun je keurie na-schuren, door het schuur papier om 'n rand potlood te doen. Zijn de lijsten klaar, dan worden ze in de was gezet, flink uitgo borrsteld en inet 'n wollen doek nagewreven. 343

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1937 | | pagina 10