De roep om het Evangelie
Tineke
III. De voordeeligste maand
In welke maand eten de Hollanders het minst?
IV. Wie u-cel dat?
Ik ben een nuttig beest.
Niet hoog. maar rank van leest;
Ook houdt men mij voor vals.
F.én 'etter in mijn hals.
En ik vorm dan een kanaal.
Gans waterloos en kaal.
Ik heb een mond zeer wijd.
Waaruit van tijd tot tijd
Tk vuur spuw als een zee.
Dat niet zoo gauw verkoelt.
Welnu, deel mij eens mee
Wolk woord hier is bedoeld.
OPLOSSING
van de raadsels in de vorige Kinderkrant
I. Het eerste is vier. hej tweede schaar. Het ge
heel is dus vierschaar.
II. Vijzel, ijzel.
III. Dat is natuurlijk een eekhoorntje.
IV. Olm. mol.
GRAPJES
Meester heeft het over de zwaartekracht.
„Kinderen" zegt hij „dat is nou de kracht
die de lichamen zich naar de aarde doet bewegen.
Als deze wet niet bestond, zouden wij allemaal van
de grond afvliegen bij de draaiende beweging, die
de aarde maakt!"
Henri steekt z'n vinger op.
„Ja?"
„Meester, wat deden we dan vóór die wet was
aangenomen?"
De nieuwe kamerhuurder (als hij de eerste
morgen beneden komt): „M'n scheerwater was
vanmorgen niet erg warm, juffrouw Schrielekes".
Juffrouw S.: „Scheerscheerwater? Maar dat
was geen scheerwater, dat was uw kopje thee!"
Dokter: „En wat hob je liever Karei, poeiers of
pillen?"
Kareltje: „Pillen, als 't u blieft dokter, maar niet
zulke grote als de vorige maal."
Dokter: „Wel, kan je die dan niet door krijgen?"
Kareltje: „Jawel dokter, maar ze passen niet in
mijn kanon."
„Japie," zei Pa, „je bent een flinke jongen. Hier,
je mag kiezen tussen een rijksdaalder en een
gouwe tientje."
„Ik zal dat kleintje maar nemen, Pa," zei Japie.
„Nou da's braaf vent, „zei Pa, „omdat je zo be
scheiden bent, zal ik je de grote geven."
Een jongen van 13 jaar komt in de dierentuin
met 'n sigaret in de mond.
„Zeg jongen, doe dat ding weg," zegt de op
passer, „anders willen de andere apen ook
roken."
Een Engelsman werd gevraagd:
„Wat is een hengel?"
Op staande voet antwoordde hij:
„Een lange stok met een worm aan *t ene einde
en een dagdief aan 't andere."
Tien te slim af
Eens trok gigglend en gagglend een ganzenschaar
A! wigglend en wagglend met ve©l misbaar,
Over 't vlonderke naar den vijverrand.
Waar een kikkertje zong aan de waterkant:
„Van je kwekkende, kwakkende, kwek. kwek, kwi&
De wakkerste kikker ben ik, ben ik."
En de gigglcnde gagglende ganzen rij
Kwam snet'trcnd en snaat'rcnd al dichter bij,
En de voorste riep in het riet: „Waar, waar
Zit die schreeuwer toch van kwik hier, kwik
daar?
Ila, ik heb hem, hap!"'t Was een groene lis;
Het kwakertje schaterde: „mik, mak, mis!"
Met een plons schoot de tweede gans pardoes
Van de wallckant in de eendekroes.
„Wel dat zal je lusten, ik, gik-gek-gak,
Zal jou lachen icrcn, jou boevenpak!"
Doch lieer snavel sneed door een waterblom
En 't kikkertje zwom spottend voorbij: dim, domf
Maar nu kwamen de andren, een stuk of acht
In het water en taterden: „wik-wak-wacht,
Thans is 't liedje uit van je rik-rak-rok,
Je verslinden zullen we, galgenbrokl"
En acht bekken die rekten zich boos en bits
Enbeten elkaar in de nebbespits.
Toen riep de een tot de ander: „Dat deed je er om!n
't Werd een pikken en prikken en 6laan weerom,
Tot ie veren stoven uit kop en huid,
En ze vechtende vlogen de vijver uit.
„Wat 'n schik heb ik," schalde 't kikkertje haar na.
„Kom nog eens terug om een hapje, ja?"
Joke, dokter en Meta, waren ook allemaal
aardig voor haar.
En dan Nora nog. Nora, die Vader haar van
morgen voor t eerst had laten zien. Nora die
zo rustig voor haar bed was gaan liggen, toen
Paps hem verbood in t rond te snuffelen.
Wat was ze vanmorgen blij geweest, toen Va
der Nora mee naar binnen bracht. Paps had
Nora meteen weer naar binnen willen bren
gen. Maar Tineke had gesmeekt of de hond
blijven mocht Ze had moeten beloven, dat ze
rustig zou blijven liggen en toen vond Vader
het goed.
Tineke dacht nog eens over alles na. wat er
in de laatste tijd gebeurd was. Ze was wel erg
ziek geweest. Maar nu werd ze gelukkig weer
beter. Dokter had gezegd, dat 't nog wel een
poos duren zou voordat ze weer aangesterkt
zou zijn. maar ze had nu nog vacantie, dan
kwam ze tenminste niet zo achter op school.
Tineke's ogen waren dicht gevallen. Rustig
sliep ze.
Vader nam zachtjes het boek op dat naast
hem lag. Nu moest hij heel stil zijn. want
Tineke was nog o zo zwak en alleen van sla
pen, veel slapen, kon zijn kleine meisje weer
sterk en gezond worden.
't Liep tegen de avond.
Tineke lag een beetje soezend voor zich uit te
kijken. Wat gingen de dagen tegenwoordig
toch vlug. Dat kwam zeker omdat ze zoveel
sliep. Ze hoorde Paps de trap oplopen. Nora,
die voor haar bed lag, spitste zijn oren.
„Ja. ja. de baas komt er aan hoor.''
Vader keek voorzichtig om het hoekje.
„O, ben je wakker?" Hij ging naast haar op
de rand van het ledikant zitten.
„Hoe voel je je op 't ogenblik?"
„Heel goed hoor. 'k Had de hele middag ge
slapen, 'k was net wakker. Maar waarom
vraagt U dat?"
„Ja zie je, of ik moest 't eigenlijk maar niet
OM NA TE TEKENEN TE KLEUREN
De kuikentjes
Een leuk verhaaltje voor de lezertjes van ons Kleuterkrantje
Acht kleine kuikentjes
Hadden 'n treurig leven.
Eén kreeg 'n verkoudheid beet, toen waren eu
nog zeven.
Zeven kleine kuikentjes
Speelden met een fles
Eén sneed er bei zijn poot jee af. toen waren er
nog zes.
(Volgende week gaan we verder.)
Zandfiguren
Wij speelden op een warme dag
Aan 't strand vlak bij de zee.
Wij waren met z'n drietjes daar:
Mijn moe, ik en zus Gré.
Wij waren van het baden moe,
Wat moeten \i i| nu doen?
Van lopen werd je veel te warm,
En zand kwam in je schoen.
'doe zei: ..Maak eens een zandfiguur.
Kijk zo. Hier op de grond."
En fadaar 'ag het diertje al;
Een beeldje van een hond.
Gré maakte toen een fraaie eend
En ik een olifant
Nu moes; ©r nog een lijstje om,
Ook al van voofctig zand!
Het mooiste werd de eend van Gré.
Die Grédie kon- het zeg!
Maareindelijk kwam een woeste golf,
Die spoelde allee weg!
ROEL DASMUS
vertellen." Vader zette een geheimzinnig ge.
..Hè Vadertje vertel 't nu." Tineke kwam
nieuwsgierig een beetje overeind.
„Jazeker jongedame, maar ga dan eerst rustig
liggen. Zo. Toen dokter vanmiddag kwam, zei
hij. als je je goed voelde en je vanavond een
heleboel at. dat je dan na het eten een poosje
beneden op de divan mocht liggen. Alleen nu,
omdat het Kerstfeest is. begrijp je?''
..O Vadertje van louter plezier gaf Tineke
een paar harde rukken aan Vaders haar.
(Slot volgtl
328
9 a- li
k? I§s£s $JrSe-£il§Jl
ZATERDAG 10 JULI No. 28 jAAKGANG 1937
En van Paulus werd in den nacht een
gezichf gezien: cr was een Macedonisch
man staande, die hem bad en zeide:
Kom over in Macedonië en help ons!
Handelingen 16 9.
Op de tweede zendingsreis, waarvan de Hande
lingen der apostelen meluing maken, breekt er een
zeer nieuw en zeer gewichtig moment aan voor
den gang van het koninkrijk Gods in deze wereld.
Alle wegen schijnen dan voor het evangelie te zijn
toegemuurd. Elke poging van Paulus en zijn hel
pers om in Klein-Azië. in Mysië of in Bithvnië,
het woord des koninkrijks to prediken, loopt op
een mislukking uit. Eindelijk is do apostel in
Troas gearriveerd, de havenstad aan dc uiterste
grens van het werelddeel, waartoe hij behoort
naar ras en bloed en bodem. Daar. aan de andere
zijde van den Hellespont ligt Europa, de cultuur
wereld van Grieken en Romeinen, de wereld van
<ïe denkers en dichters, de wereld van de mannen
van macht.
Wat wil toch de Geest van Christus, dat Hij op
eens alle wegen toesluit en de evangeliepredikers
daar bij de grenzen van Azië en Europa heeft
terecht gebraoht?
Wat de Geest van Christus wil?
Weldie wil tot het bewustzijn van Zijn diena
ren brengen, dat er voor Hem geen grenzen be
staan, dat evangelie bestemd is voor allo
volken, natiën, talen en tongen.
Daarom laat Hij het voor Paulus' oog in een door
waakten nach; licht worden in de donkerheid van
de overzijde. En in dat onverklaarbare licht laat
Hij Paulus zien een mannengednante, aan do
kleodij als een Macedoniër te herkennen. Die
visionaire Europeaan heft smcekend de handen
naar Paulus op en do apostel hoort hem roepen:
„Kom over in Macedonië en help ons!"
Die wereld daar ginds roept om het evangelie.
cr
Dat weet die wereld zelve niet, dat ze zoo hulp
behoevend om het evangelie staat te roepen.
Wanneer ge in dienzelfden nacht in héél Mace
donië. ja in héél Europa, aan alle menschcn,
hoofd voor hoofd en stuk voor stuk. zoudt hebben
gevraagd: „Zijt gij dat misschien, of gij. of gij, die
daar in da» gezicht aan dien Jood Paulus zijt
Verschenen en om hulp hebt geroepen?" dan
zouden al die menschen u wel héél verwonderd
hebben aangekeken en hebben gevraagd; „Wat
bodoelt ge? Ik om hulp geroepen? En dan om
hulp van een Jood?" En ze zouden u vlak In uw
gezicht hebben uitgelachen en u allicht voor
waanzinnig hebben verklaard.
De wereld roept om het evangelie en ze wccj het
niet dat ze roept.
Die wereld weet het niet. dat ze met al haar
wijsheid toch zoo dwaas Is gebleven. Ze weet het
niet dat ze met al haar macht zoo snakt naar
hulp. Ze weet het niet dat ze bij al haar rijkdom
men vergaat van armoe.
Maar wat ze nu zelf niet weet en heftig zou ont
kennen brengt de Heere door Zijn Geest uit dat
geestelijk arme en leege leven omhoog en objecti
veert Hij voor Paulus in dit nachtelijke visioen.
Hij maakt aan Zijn dienstknechten bewust, wat
onbewust, heel diep in het hunkerende hart
van Macedonië, van Europa van de cultuurwereld,
leeft
En dat heeft Paulus gegrepen. Ilct heeft ook zijn
metgezellen gegrepen. Het heeft hen zóó gegrepen,
dat ze er plotseling helder en klaar uit hebben
léeren verstaan, dat de Heere dc predikers van
Zijn verlossingsboodschap naar dat Macedonië en
wereld der Grieken en
Doet dc Heere dat nu niet meer?
Hoeft Hij opgehouden de marschroute voor het
koninkrijk der hemejen zelf aan te wijzen?
Al zijn visioenen hooge uitzonderingen, Jezus
Christus is dezelfde, gisteren en heden en tot 'n
eeuwigheid!
Hij bcschkt thans over andere middelen om Zijn
Kerk den roep om het evangelie te doen verstaan.
Hij heeff Indië laten roepen. En Indië roept nog.
In de ontwaking van het zoo lang indolente Oos
ten. In de vraag om onderwijs en sociale verhef
fing en medische hulp.
Hij heeft er Zijn gemeente in Nederland door
leeren verstaan, dat al weet de Javaan het niet,
er daar ginds vraag is naar het evangelie. Het
roept daar om Jezus Christus. Als we van Indië
lezen in onze kranten en zcndingsbladen, moeten
we onze ooren en oogen en harten open houden.
Dan zien we wel geen visioen. En we hooren geen
"stem. Maar we hooren toch: „Kom over en help
ons!"
VRAGE
Maar ach mijn God, waar blijkt
Uw trouw nu, waar Uw eer?
Psalm 89 IC.
Gij hebt met nadruk ons verzekerd,
Dat alles, wat wij in Uw Naam
Begeren zouden van den Vader,
Hij ons dat geven zal bekwaam.
Wij hebben telkens onze noden
Ootmoedig U ten voet gelegd.
Wij wachten vrucht'Ioos op Uw antwoord.
Hebt Ge onze beê gehoor ontzegd?
Wij treuren niet vooral om 't mi6èen
Van 't antwoord, van Uw hulp. o Heer',
Maar vragen moedeloos, in rouwe:
„Wéér blijkt Uw trouw nu, wéér Uw eer?"
Gij zogt tot ons: „Ik ben de Getrouwe,
Ik doe ook, wat Ik heb beloofd."
Maak dan aan ons Uw woord ook waarheid.
Wij staan van licht en troost beroofd.
Moet wél de druk van ons beproeven
Naar onze kracht, want die is klein.
Behoed ons voor de wanhoopsuitroep:
„Wij weigeren getroost te zijn."
Toef niet te lang tot ons te komen.
Steun ons bij 't beiden van Uw tijd.
Do vijand spot met ons vertrouwen;
Zo wordt ons worstelen ook Uw strijd.
Wij hebben nu aan onze smaders
Geen weerwoord: 't doet ons harte zeer.
Dies perst zich uit ons hart dit klagen-.
Blijke Uw trouw dra en Uw eer.
JOHAN GOOSSEN
En die roep om het evangelie, waarvan de roe
penden zelf niet weten, moet in onze harten
blijven doorklinken bij de bepaling van onze gift
voor de zending en bij het formuleeren van ons
gebed voor den arbeid der voortplanting van
Gods Koninkrijk.
We moeten mannen en vrouwen zenden, altijd
weer en altijd moer. die er op uit gaan om deze
roependen, die zelf niet weten, dat ze roepen to
vinden en hen bekend te maken met den eenigen
naam. die onder den hemel gegeven is, waardoor
ook zij moeten zalig worden.
<5
En zoo staat ook. vlak om ons heen, de wereld om
het evangelie te roepen, al weet ze het zelf niet,
dat ze roept.
Hoe men ook de stemmencij fers van de laatste
Kamerverkiezing moge uitleggen, er is een roep
om het evangelie in te hooren. Duizenden en tien
duizenden in ons vaderland zijn in dit voorjaar
over hun natuurlijken afkeer van Christendom en
kerk heengekomen, toen ze een Christen hebben
gestemd, die toch in elk zijner vele toespraken
tot vele duizenden, vrijmoedig heeft beleden, dat
alleen In terugkeer tot den levenden God en Zijn
Christus de weg is te vinden naar de bron van
alle ware levenskracht.
Waar kwamen al die stemmen vandaan?
Die mensclien weten het niet, ze ontkennen het
wellicht heftig, maar wij moeten in dat ongedachte
stommental hooren den roep: „Kom over en help
ons!"
Wij moeten op zoek om die menschcn te vinden.
Wij moeten hen van den mensch. al zijn we voor
Gods gave in dien mensch dankbaar, héénwijzen
naar Jezus Christus, wien alle macht is gegeven
in hemel en op aarde en wiens verlossingsbood
schap ook van de grootste beteekenis is voor het
leven van eiken dag.
Hoe gedrukt de tijden nog zijn, er zijn pracht-
gelegenheden voor het koninkrijk Gods.
We hebben geen apart Tiachtgezicht noodig.
We zien zonder gezicht En we hooren zonder
hoorbare stem.
De wereld van vandaag roept, al weet ze het niet,
om het evangel ia
<3"
Joh. 14 13 en 14; 15 7; 16 23.
Toch moeten we niet denken, dat in de«e tijden
het getuigenis aangaande Christus in zending en
evangelisatie niet °P felie weerstanden zou stuiten.
Dat heeft Paulus met de zijnen wel anders onder
vonden.
Ze kwamen in Macedonië, maar waar was nu de
roepende Macedoniër?
Daar in Filippi is Satan, die de predikers van
het evangelie er toe wil overhalen om zich onder
zijn demonische leiding te stellen. Hij wil het
Christendom In het Heidendom annexecren om
het zoo van zijn hcmolsche kracht te bcrooven.
Daar in Filippi is Satan, die na dc uitwerping
van zijn demon uit het geëxploiteerde slavinnetje,
zijn engelengewaad haastig heeft afgeworpen en
zich vertoont als brieschcndc leeuw.
Paulus en Silas komen in de gevangenis.
Er zijn in die roepende wereld zeer felle cn zeer
krachtige weerstanden. De wereld roept om hulp
en wijst tegelijk die hulp verbeten af.
En toch heeft de Heere door Zijn Geest dat verzet
gebroken en hier en ginds zielen uit de duisternis
geroepen tot Zijn wonderbaar licht in Christus.
Volhouden! Altijd weer: volhoudenl
Het Woord, dat uit den mond des Hoeren uitgaat,
keert niet ledig tot Hem weer. Het doet alles, wal
Hom behaagt. Het is voorspoedig In hetgeen, waar
toe Hij het zendt!
Laat ons, ze" geholpen, maar voortgaan om to
helpen wie roepen om hulp. en niet weten, dat zo
roepen, en wellicht onze hulp afwijzen.
Oorcn open voor den roep om het evangelie!
321!