Tineke
behoorende bij
NIEUWE LEIDSCHE COURANT
Openhartigheid
van den Bijbel
't Schoolreisje
Wij staan te wachten aan 't station!
Straks komt voor ons de trein.
Er zijn wel honderd kindren, hier.
Zou daar wel plaats voor zijn?
Wij zingen allen 't hoogste lied
Of roepen door elkaar.
Het is een leven van belang
Maar niemand vindt dat naar.
Wij gaan op reis, op reis, ja, ja!
Maar komt die trein dan nooit?
De tijd die soms «o snel kan gaan.
Gaat langzamer dan ooit!
Ten laatste, ja, daar roept er een:
„Kijk, juffrouw, 'k zie de rook."
't Is even stil, dan juichen we:
„Ja, juffrouw, 'k zie 'em ook."
We zeggen nu va6t goedendag.
Straks hebben wij geen tijd.
Daa-ag! Hoera! Daar is de trein!
Toe vlug, schiet op wat, meid!"
Gelukkig, er is plaats genoeg.
Vooruit, gaan zitten, vlug!!
Dag, allemaal! Wij gaan! Wij gaan.
En komen laat terug.
ROEL DASMUS
RAADSELS
I. Wat zou dat zijn?
Mijn eerste is een getal, mijn tweede een voor
werp, dat in een naaidoos gevonden wordt, mijn
geheel vormt de naam van een rechtsprekend
lichaam. Welk?
II. En wie weet dit?
Ik ben in de apotheek en in de keuken. Word ik
onthoofd, dan kom ik alleen 's winters voor als
't gevroren heeft en dan nog niet eens altijd.
III. Wie kent dit beestje?
'k Ben een roodbruin diertje
Met een flinke staart,
In 't bont ben ik te vinden.
Dan klim 'k soms met 'n vaart,
Maar bang ben ik van mensen,
En ik ontvlucht hun snel,
En als je even nadenkt,
Dan ken je me heus wel.
IV. Welke boom en welk dier?
Welke boom kun je in een viervoetig dier ver
anderen, door de letters om te zetten?
GRAPJES
Piet: Wat is het verschil tussen zuurkool en
twee maal twee is vier?
Jan: Wat zeg je? Tussen zuurkool en wat?
Piet: Nou ik zeg het toch? Tussen zuurkool etfl
twee maal twee is vier. 't Is heel eenvoudig.
Jan: Ik geef 't op. Wat is het dan?
Piet: Twee maal twee is vier, dat is uitgemaakte
En zuurkool, die is ingemaakt! Dat is het verschik
Knecht (van den poelier): Hier is de haas,
die meneer van morgen geschote het.
Mevrouw: En m'n man is niet op jacht geweest,
hij was ziek.
Knecht: Nu, dan had-ie maar moete afbestellen
Winkelier (tot nieuwen verkoper): „Je kunt
toch, als het te pas komt, ook buitenlanders te
woord staan?"
„Zeker, meneer, als ze maar Hollands spreken1**
OPLOSSING
van de raadsels in de vorige Kinderkrant
I. Bek, hek, vrek, Lek.
II. De woorden zijn: koorts, oom, mond, tand,
tuit, ijver, doos, kurk, orde, moed, taart,
raad, ader, anjer, dank. Het spreekwoord is
dus: Komt tijd, komt raad.
III. Revolutie.
IV. Hinde, linde, winde.
Regenlied
door D. Steinfort
„Vadertje!" kwam dan schor over haar lippen.
Dokter boog zich wat dieper over Tineke heen
en voelde haar polsslag, hij ging nog maar heel
flauwtjes.
„Vader komt gauw hoor'*, zei Moe zacht.
Tineke hoorde het niet.
Dokter maakte haar gesprongen lippen vochtig
met een watje.
Toen ging de deur open en kwam er een lange
blonde man binnen.
„O gelukkig, dat je er bent". Vader stond al
naast Moe en boog zich over het ledikant.
„Och", zei hij. „Dat ik mijn kleine Tineke nu zo
terug moet vinden. Wat denkt U er van,
dokter?"
Dokter haalde zijn schouders op en beet zich
op zijn lippen. Daar tegenover hem, stonden
twee mensen, die alles zouden willen geven, om
hun enig kind te behouden. Dokter wist wat het
betekende. Hij had zelf ook een kind, zijn
Ernst, waar hij o zo dol op was.
,,'k Weet het niet. We moeten afwachten".
Vader pakte Tineke's handje, dat slap op het
dek lag.
„Tineke, kindje, je wordt toch weer beter niet
waar?''
Tineke hoorde het niet. Voor haar was alles
donker. Toen, na een poosje scheen ze bij te
komen uit de donkere diepte, 't Werd al lichter
en lichter. Even trilden de oogleden. Langzaam,
als werden ze tegengehouden, gingen de ogen
open. Heel eventjes maar, toen wilden ze weer
dicht gaan. Maar toen boog Vader zich over
haar heen en zacht, maar toch dringend, zei
hij: „Tineke, mijn meisje, ken je je eigen
Vadertje dan niet meer?"
Grote blauwe ogen keken vragend, nog niet
hegrijpend, in die van haar Vader.
Waar had ze die stem toch meer gehoord? Wat
er gezegd werd verstond ze niet, maar de klank,
üie kende ze. Toen begon het tot haar door te
dringen. Haar kijkers begonnen te glanzen.
„Vadertje", zei ze dan duidelijk.
Dokter hoorde het. „Dit was een goed teken".
Tineke sloot haar ogen weer. Maar dokter stel
de dadelijk gerust. „Nee, dat geeft niets, op 't
ogenblik slaapt ze en ik geloof ook, dat we nu
't zwaarste gehad hebben, want de crisis is
voorbij'*.
Allebei nog gebogen over het bed, zonden de
ouders hun dankgebed op.
Ze deden het zachtjes, ieder afzonderlijk en hun
ogen bleven op Tineke gericht. Maar dokter
zag het toch. Hij bleef eerbiedig op ten af
stand staan. Tranen schoten hem in de ogen,
hij dacht er aan, hoe de thuiskomst zou zijn
geweest, als het anders was gelopen. Toen liep
dokter op de ouders toe. drukte ze de hand en
zei: „Nu ga ik maar, want ik kan toch niets
meer voor haar doen. Ze heeft alleen slaap
nodig, veel slaap. Morgenochtend kom ik nog
wel even aan".
Kerstfeest
Na de bange avond van Vaders thuiskomst
was de beterschap ingetreden, 't Gevaar was
toen nog wel niet geweken, want Vader en
Moeder hadden nog dikwijls angstige uren
doorgemaakt.
Maar nu de laatste paar dagen ging ze goed
vooruit. De koorts bleef weg en Tineke kreeg
ook weer meer eetlust.
't Was nu Eerste Kerstdag.
De klokken van de kerktorens luidden.
„Bim, bam; bim, bam'\
Tineke luisterde er naar. Ze vond het mooi. Ze
luisterde, nu ze ziek was veel naar dingen, die
ze vroeger niet eens opmerkte. Moe was met
Joke naar de kerk gegaan. Joke was haar ge
dag komen zeggen. Ze had niet veel gezegd en
De kuikentjes
Een leuk verhaaltje voor de lezertjes van ons Kleuterkrantjc
Tien kleine kuikentjes
Kwamen elkander tegen,
Eén viel er in een gat, toen waren er nog n e
Negen kleine kuikentjes
Dansten dag en naoht,
Eén ging naar zijn moeder toe, toen waren er
nog acht
(Volgende week gaan we verder.)
Het regent, regent, jongens;
Nu is het weder fris.
Sa! roept maar door het venster,
Dat regen welkom is!
Hoe rolt hij van de daken!
Hoe plast hij in de goot!
Hoe spoelt hij langs de straten!
Iloe schuimt hij in de sloot!
En alles wordt gewassen,
Gereinigd van het stof,
Het haantje op de toren,
De bloemen in de hof.
En alles wordt weer zuiver
En blikkert om het meest.
Tot zelfs daar in de wolken,
Viert men vandaag nog feest.
Daar steekt men dan een vaan uit,
Wel zevfen torens hoog;
Een vaan met zeven kleuren:
De schoone regenboog!
ze was ook weer gauw de kamer uit gegaan,
maar het maakte Tineke toch blij, als Joke elke
dag even kwam kijken.
Tineke keek de kamer eens rond. Onder de
tafel stond het electrische kacheltje. Op het
kleedje voor haar bed lag een hond. De hond,
die Paps voor haar meebracht, 't Was een hele
mooie, een herder. Nora heette hij.
Nora lag op 't ogenblik een dutje te doen, met
zijn kop op zijn gekruiste poten.
Tineke's ogen ontmoette die van Vader.
Ze knikte eens en Vader lachte terug.
„Is er van dit jaar een Kerstboom?"
„Ja Tineke, niet zo'n hele grote hoor. Maar
toen jij wat opknapte, wilde Moe toch graag
een kerstboom hebb n, voor Joke zie je."
„Jammer dat ik er nu niet bij ben als de
kaarsjes opgaan, hè Paps?"
„Ja kindje. Maar je weet toch ook wel, dat je
net zo goed Kerstfeest met als zonder boom
kan vieren. Met Kerstmis denken we aan het
Kindje, dat in de stal geboren werd. De Heere
Jezus, Gods Zoon, werd in een kribje neer
gelegd, hij had geeneens een wiegje. En dat
alleen om zondaren zalig te maken. Denk eens
aan Tineke, de Heere Jezus die rijker was dan
alle prinsjes bij elkaar, want Hij woonde in de
hemel. Hij wilde voor ons arm worden. Later
zelfs lijden en sterven. Vind jij nu ook niet,
dat een kerstboom daar eigenlijk niets mee te
maken heeft?'*
Ja, Tineke begreep 't ook wel. En Tineke was
zonder kerstboom toch in een blijde stemming,
omdat het Kerstfeest was en ook omdat ze
voelde, dat ze weer beter werd. En 't had van
nacht weer gesneeuwd, alles zag er zo on
gerept wit uit, dat kon je alleen al blij maken.
En dan, alle mensen waren zo lief voor haar.
.Vader zat de hele dag bij haar. Hij sprak wel
niet veel, maar dat kon ook niet, want Tineke
was nog o zo zwak. Maar alleen het weten dat
Paps naast je bed zat, maakte je al gelukkig.
En Moeder, lieve zorgzame Moeder, die er al
door maar voor zorgde dat Tineke alles op tijd
kreeg, 't Was nu ook weer zo'n rustig gevoel,
dat alles weer goed was tussen Moe en haar.
Volgende week verder
320
ZATERDAG 3 JULI No. 27 JAARGANG 1937
Er ontstond dan een verbittering
aizoo dat zij van elkander gescheiden
zijn en dai Barnabas Markus mede-
nam... maar Paulus verkoos Silas...
Handelingen 15 39. 40.
De Heilige Schrift meldt ons onomwonden, dat er
tusschen twee mannen van beteekenis in het Ko
ninkrijk Gods eens een ernstig conflict is gerezen.
En dat niet over eenig stuk van beginsel maar in
een kwestie van persoonlijken aard.
Barnabas en Paulus zijn het er na hun eersten
zendingstocht over eens geweest, dat zij de pas
gestichte gemeenten op Cyprus en in Klein-Azië
nog eens moesten opzoeken om zich ervan te
overtuigen, hoe het daar nu staat met het gees-
telijike leven van de pas tot Christus gebrachten.
Ze zullen al gaan. Maar wie zal er als hun helper
mee? Barnabas staat er op. dat Johannes Markus,
zijn neef, weer meegaan zal. Maar Paulus brengt
daar bezwaren tegen in aangezien doze Markus
op de eerste reis halverwege was teruggekeerd.
En daar komt nu kwestie over tusschen deze twee.
De een geeft niet toe. En de ander geeft niet toe.
Er rijst een woordenwisseling. Heftig. Snijdend.
Ja, er ontstond een „verbittering".
Er zijn wel lieve Christenen geweest, die met alle
geweld dit woord uit Lukas' verhaal hebben wil
len verzachten en ervan hebben gemaakt, dat er
een „verkoeling" of een „vervreemding" of een
„verwijdering" tusschen deze beide predikers van
liet evangelie zou zijn ontstaan.
Maar we mogen uit eerbied voor de Heilige
Schrift niet meedoen aan dat vergoelijkende af
slijpen van het hier gebruikte hoekige woord. Er
ontstond inderdaad een „verbittering". Letterlijk
schrijft Lukas dat er ontstond een „paroxysme", wat
zeggen wil: een uiterst scherpe verhouding, een
fel conflict.
Men i6 over en weer heftig tegen elkander ge
worden.
liet is er héél scherp naar toe gegaan.
De vlammen sloegen er uit
En toen zijn zo maar van elkander gescheiden. De
oen naar hier, de ander naar ginds.
Twee predikens van hetzelfde evangelie.
Twee discipelen van denzelfden Meester.
Twee herauten van dcnzelfden Koning.
Twee kinderen van éénen hemelschen Vader.
Christus niet een wapen in de hand gegeven om
zijn Koninkrijk tegen te staan, als ze kunnen zeg
gen: „Dat waren nu, naar het heet, mannen vol
des geloofs en des Heiligen Geestes! Ge moet ze
maar eens bekijken! Ze hebben met elkander ge
twist dat de stukken er af vlogen! Fraai Chris
tendom. dat er zulke predikens op na houdt, die
elkander geen streep toegeven!"
Zie, dan vinden wij het weer te meer jammer,
niet enkel, dat het zoo gebeurd is, maar ook dat
het zoo beschreven staat. Dat had toch wel kun
nen worden weggelaten!
Ja, zoo is._de vrome mensch en de vrome Christen
bezig, eer hij het weet met zijn zoete vroomheid
den Bijbel te critiseeren. Want ook zulk een over
legging is veroordeelenswaardige bijbelcritiek.
Want Lukas heeft wel de handelingen der aposte
len beschreven. Maar we zullen niet vergeten, dat
ook hier in Lukas het *s geweest de Heilige Geest
die hem inspireerde en dreef bij hetgeen hij op
schrift heeft gezet en heeft weggelaten
De Heilige Geest heeft gewild, dat er van deze
verbittering tusschen Barnabas en Paulus bericht
kwam ln den Bijbel, precies zooals wij ervan
lazen.
Inderdaad, we moeten hier bewonderen de open
hartigheid van den Bijbel.
Wij, mcnschen, hebben de neiging om bij de
samenstelling van een biografie onze helden en
leidslieden, die we om huns werks wil eeren onwil
lekeurig wat te idealiseeren. Eer we het zelf goed
weten, hebben we de gebreken van menschen, die
we liefhebben, weggedekt en hun fouten geca
moufleerd.
Maar de Heilige Schrift is op elk van haar blad
zijden zoo innig waar.
Zij verdicht haar figuren niet. Ze kleurt ze niet
op. Nergens fantaseert ze of idealiseert ze. Ze
denkt er niet aan de levensvlekken van hen, die
wij „bijbelheiligen" noemen, weg te blanketten.
Ze maakt den mensch. en ook den geloovigen,
gerechtvaardigden, geheiligden mensch, nooit
mooier en beter dan hij is. Ze durft het aan
hem te toonen, zooals hij is.
Oudergewoonte verschijnt
ons Zondagsblad in de
midzomer maanden in wat
beperkter omvang
Daar is Noachen zijn dronkenschap.
Daar is Abrahamen zijn leugen om bestwil.
Daar is Jakoben zijn bedriegelijkheid.
Daar is Mozcsen zijn struikeling.
Daar is Daviden zijn val.
Daar is Petrusen zijn verloochening.
Daar zijn ook Paulus en Barnabasen hun
verbittering, die met geen woord wordt ge
maskeerd.
En de Schrift laat ons onverbloemd zien, wat er
van de helden Gods, krachtig in den Heere en in
de sterkte Zijner macht, is geworden, als zij hun
nerzijds in den strijd togen hun eigen vleesch
ietwat verflauwden.
De Bijbel is daarin zéér openhartig.
Het trouwe Woord van God durft het waagstuk
aan om ook deze zwarte bladzijden in het levens
boek van Gods liefste kinderen voor ons open te
leggen en hun zonden te laten inschrijven in do
historierollen van Gods Koninkrijkl
Nu moge deze overdenking van de pure openhar
tigheid van den Bijbel ons sterken in ons aller
heiligst geloof.
We kunnen op wat Gods Woord aangaande den
mensch getuigt ten volle en immer aan!
De Schrift verdroomt het leven van Gods trouwste
knechten geen oogenblik. Do Bijbel is in zeer ge
zonden zin realistisch. Hij geeft u op elk van
zijn bladzijden de klare waarheid.
Dat make ons nu te eerbiediger, als we het Boek
der boeken openslaan. Het vervulle ons met diep
ontzag voor het levende en eeuwig blijvende en
altijd krachtige Woord van God, dat er ons uit
tegcnklinkt.
Hier is de waarheid, die ons zal vrij maken.
En deze waarheid is zoo vrijmakend, omdat ze
niemand spaart. Ook heden niet. We moeten door
de Schrift ons laten overtuigen van onze zonden,
als ze ook van hetgeen wellicht ons leven bevlekt,
niets en niets veibloemt.
Ja, we zullen den Bijbel te meer liefhebben, als
we de openhartigheid der Schrift meer eerbied
waarnemen.
De Schrift kan zich die openhartigheid veroor
loven. De Heilige Geest, die de eerste Auteur der
Schriften is, kan zich dat veroorloven. God kan
zich dat veroorloven.
Het is altijd een bewijs van on7.e zwakheid, als we
eenige zaak mooier willen laten voorkomen dan
ze is. Als we te. propaganda van hetgeen we
voonstann. een schoonercn schijn noodig hebben,
dan is dat. omdat we innerlijk van de deugdelijk
heid van hetgeen we aanbevolen, toch niet ten
volle overtuigd zijn. Als er in de eerlijkheid cn
openhartigheid gevaren zijn. dan moeten we op
passen. Dan staat het er niet al te best voor met
de zaken, die we bevorderen willen.
Het Koninkrijk Gods kan er togen.
Het heeft geen slimmigheidjes noodig om zijn
gang door de wereld te gaan.
Er worden wel mcnschen voor gebruikt om den
strijd ervoor te strijden. Maar het is. als het er,
op aan komt, geen strijd van menschen. Het Ko
ninkrijk Gods staat niet met menschen. Het valt
niet met mcnschen. Het is Gods zaak. En de Heero
zal Zijn werk, dat Hij begon, voortzetten en vol
eindigen dwars door de zonden en gebroken heen
van menschen, die or Hem in dienen mogen.
Het evangelie is zoo heerlijk en overweldigend,
dat het voor den voortgang van Gods werk in
de wereld, ten slotte niet hindert, dat er nog
beangstigende tekorten aan heiligmaking zijn in
hen. dio het prediken.
'Al hebben wij ons over die tekorten zeer te ver
ootmoedigen voor God.
Het is om ervan te huiveren.
Hier bewonderen we nu de openhartigheid van
den Bijbel.
Er is bij ons een zekere neiging om maar zoo
Vlug mogelijk over dit incident heen te lezen in
onzen Bijbel en over te gaan tot een blijder
onderwerp.
Had dit nu niet verzwegen kunnen worden?
Had nu Lukas, toen hij de Handelingen der apos
telen beschreef, niet eenvoudig kunnen constatee-
ren, dat er, bij den verderen voortgang van het
Bendingswerk, twee groepen van reizigers den
larbcid hebben voortgezet: Burnabas, door Markus
geholpen, en Paulus, door Silas bijgestaan? En
dat dan zonder die omstandige mcdedceling, dat
ideze menschen op zoo pijnlijke manier uit elkan
der zijn gegaan.
Haast zijn wij geneigd het dozen Lukas een wei
nig euvel te duiden, dat hij hier den welbekenden
mantel der liefde niet heeft gebruikt om de ge
breken van deze voorts zoo uitnemende dienst-
kneohten van Christus wat weg te dekken.
[We zouden daar ook nog wel onze argumenten
voor kunnen aanvoeren. Is dat niet schadelijk
voor de zaak van Christus, dat alle eeuwen door
Ücze vlek op het bruidskleed van Christus1 ge
meente door den Bijbel zelf met den vinger wordt
Aangewezen? Wordt er zoo aan de vijanden van
O, Gulden Hoofd
O Gulden hoofd der blijde zonne,
volheerlijke, altijd nieuwe bronne
van levenskracht:
wie heeft u in die blauwe streken
het brandend voetspoor uitgesteken
en voortgedacht?
Gij staat des morgens op, beneden
ft bereik van sterfelijke oogenleden
en, rijzend, dan
verblijdt gij mensch en dier en boomen
en 's avonds laat gij los de toornen
van uw gespan.
O Edel'zonne, o machtig wezen,
o zienlijke afgezant van dezen
die 't al beveelt:
wat ben ik. of wat zij gij. schoone,
als, in des Heeren schild en kroone,
een wapenbeeld?
Zoo kent men aan des Ridders wapen
zijn hofgezin, zijn huis, zijn knapen,
zijn heerlijk slot:
zoo kan men, aan uw pronksieraden,
o zonne, uw edelen Ridder raden;
Zijn name is God!
GUIDO GEZELLE
313