Ons kcn-i verhaal 1 Ouwe Trijntje's verlies en winst door Kitty v. d. Berg Het had oen gencelen morgen al geregend. Nu was het middag en 't regende nog. .Voor het raam van een eenvoudig huisje in de Kettingstraat stond een oude vrouw en keek met een zorgelijk gezicht naar het stukje hemel, dat Xe vanuit haar kamertje zien kon en waar ze groote donkere wolken in ijlende vaart langs zag jagen. „Och, wat jammer nou", klaagde ze tegen zicli zelf. „Juist nu ik een besluit genomen heb en naar Mien en Janny toe wil gaan, nu regent 't zoo. Och, och, wat jammer". Ze draaide zich om en pakte uit de lade van; haar kastje een groote ouderwetsche broche. Zie-" zoo, dat was nou voor Janny, haar jarige klein dochter. Ze kon toch niet met leege handen bij 'dat kind aankomen? Het had Trijntje echter heel wat moeite gekost eer ze tot dit besluit had kun nen komen Want was deze broche niet het eerste cadeautje, 'dat zo had gekregen van Willem, haar man, die nu al acht jaar op het kerkhof rustte? Ze ging even in haar oude leuningstoel zitten en haar oogen streelden liefkoozend de broche: een kootje, waarin een kleine roeier zat, die over het rimpelende water staarde. Hoe prachtig had ze in haar jonge jaren deze broche gevonden en hoe lief was ze haar nu door de mooie herinnering die ze er aan had. En haar gedachten gingen weer terug naar dien dag, nu al weer meer dan veertig jaar geleden. Ze zag weer hoe Willem het huisje van haar moe der binnenstapte en een klein pakje op tafel neer legde. „Voor Trijntje", zei hij eenvoudig. Ze had hot niet uit durven pakken, terwijl hij er bij zat. Maar toen hij eenmaal vertrokken was, was ze zoo vlug mogelijk naar boven gevlucht en toen ze het opengemaakt had, had ze deze broche in 't pakje gevondenEen goed jaar later was Willem haar man geworden. Nu staarde ze met een droef glimlachje op haar oud gezichtje in de verte. Ach, Willem cn zij, hoe gelukkig waren ze niet geweest, eerst samen en later met hun twee lieve kinderen. Maar Japie was al heel jong gestorven en Mien, ja Mien was nu gelukkig. Ze was heel goed getrouwd, met een „netaris" en se woonde op een van de mooiste plekjes van de stad. Maar bij haar moeder kwam ze bijna niet moer. Ze had 't ook zoo druk, had ze bij haar laatste bozoek gezegd. Eén dochter had ze, Janny, en het was vooral het Verlangen naar haar eenige kleinkind, dat ouwe Trijntje te sterk was geworden. En zoo had ze na veel siapelooze nachten besloten, om vandaag, op Janny's 10en verjaardag, naar haar dochter en kleindochter toe te gaan. Misschien zou Mien het ook wel erg leuk vinden, dat ze kwam. Ze bleef toch haar moeder Maar foei, wat zat ze weer te diroomen. Ze mocht wel eens voortmaken. 't Was warempel al bij drieën. En het oude vrouwtje stond op en begon zich vlug aan te klceden voor de reis, die ze moest onder nomen. Ze borg de voor haar zoo kostbare broche in haar tasolije en ging do deur uit Het regende nog steeds, een miezerig, druilerig motregentje. Ouwe Trijntje liep langzaam, voetje voor voetje, verder, zorgvuldig dc plassen ver mijdend die zich hier en daar op de straat ge vormd hadden. Het viel haar niet mee. de afstand van haar huis naar de woning van haar dochter en die regen maakte het ook zoo ongezellig op straat Ze kwam haast geen mensoh tegen. Ze sjokte moeizaam verder, maar haar zwarte oogjes glansden. Ze ging immers naar haar jarige kleindochter, die ze al bijna in geen twee jaar ge- ricn had. En dan woonden ze nog wel in dezelfde 9tad. Hoe was 't mogelijk. Zelfverwijt begon het oude vrouwtje te kwellen. Zo zocht de schuld niet bij haar dochter, welnee, die bad immers geen tijd meer voor haar, maar zij. Trijntje, had al veel eerder naar ze toe moeten gaan. Ze zou nog maken dat het kind heclemaal van haar vervreemdde. Ze begon onbewust al vlugger te loopen. Ziezoo, nou deze straat nog heelemaal uit, dan was ze er Nu stond ze voor het huis en belde aan. Een nuffig dienstmeisje deed baar open en op haar gezegde, dat ze mevrouws moeder was, liet Z(haar binnen en diende haar nadat Trijntje zich van mantel en hoed ontdaan had aan. Maar verbeeldde Trijntje het zich of klonk er wer kelijk eenige spot In haar stem toen ze zei: .Me vrouw, uw moeder!" In de groote. deftige kamer zaten mevrouw van Kaameren—Wittevort, haar dodhter en drie an dere meisjes. Ze koken allen verrast op naar het kleine ajrmoedige figuurtje, dat in de deuropening stond en een beetje verbouwereerd om zich heen keek. Was dat poovere menschje mevrouws moe der? De gezichten van de meisjes vea-trokken spottend en Janny keek beschaamd een andore kant uit. Had zij Janny van Kaameren zoo'n groot moeder. De eenige, die zich met de komst van Trijntje veiiheugd toonde, was mevrouw zelf. Doch of dit echt gemeend was? „Maar moeder", zei ze, „wat leuk dat u ons op koont zoeken. Janny kom eens, hier is je groot moeder". Het meisje 6tond op. „Da.g grootmoe", zei zo afgemeten. „Kijk, dit zijn m'n drie boezemvrien dinnen. De rest komt straks nog". Ouwe Trijntje drukte handen en lispelde onbeduidende woordjes. Maar toen ze eenmaal zat, wist ze zelf niet, wat of ze nu eigenlijk gezegd had. En had ze Janny wel gefeliciteerd? Ze wist het niet. Maar enfin, dat zou zé straks dan nog wel doen en dan zou ze ook nieteen de broche geven. Nu praatte ze met haar dochter over allerlei voor valletjes uit haar eigen kalme leventje, maar on derwijl dwaalden haar gedachten telkens naar 't oogenblik van straks. Want dan zou ze immers Janny haar cadeau geven? En dan zou ze ook meteen vertellen dat dit 't eerste geschenk was geweest van Willem, Janny's overleden opa. Intusschen zaten Janny en haar vriendinnen to fluisteren en te gichelen, dat Trijntje er op 't laatst heueoh een beetje vervelend van werd. En Mien, haar dochter, wist schijnbaar ook niets meer te vertellen. Zat ze maar weer thuis in haar eigen rustige om geving. Maar tegelijk onderdrukte ze die begeerte. Die kin deren waren immers nog jong, werd ze dan al zoo oud, dat ze dat gelach niet eens meer kon velen? En Trijntje trachtte zich in te boelden, dat zq 't hier werkelijk erg gezellig vond. Haar handen gingen nu even streelcnd over haar tasch, waar nog steeds de broche in zat. Nu was ze nog van haar, maar straksja, straks was ze haar kwijt, dan was ze van Janny. Voelde ze nu werkelijk spijt bij die gedachte? Hè, wat had ze toch weinig voor een ander over. Ze had zelf toch genoeg herinneringen aan Wil lem? Was eigenlijk haar heele huisje niet één mooie herinnering aan vroeger? Nee, ze werd beslist een ©goistische oude vrouw. Zoo gingen haar gedachten, maar ze kwamen toch telkens weer- op 't zelfde punt terug: de broche, haar broche, die ze straks weg ging geven. Het werd zes uur. En toen zei Mien: „Ja moeder, ik wil u natuurlijk niet wegjagen, maar over een uurtje komen Janny's andere vriendinnen. We moeten nu eten". Ze zei het eenigszins aarzelend en toen ze het ver wonderde gezicht van haar moeder zag, voegde zo er haastig aan toe: „Maar u kan natuurlijk wel mee eten als u dat wilt?" Janny en haar vriendinnen keken nieuwsgierig toe en Trijntje antwoordde zacht: „Nee kind, ik ga maar naar huis. Bij al dat jonge goed hoor ik niet meer, hè?" Miens stem klonk hoewel onbewust opge lucht toen ze zei: „Nee, daar heeft u eigenlijk ge lijk in. Ze worden zoo vermoeiend voor u, al die bewegelijke meisjes". Trijntje hoorde 't niet eens. Ze keek naar Janny. Het meisje zat met spotlachjes in haar oogen to kijken naar haar grootmoeder die zooals ze zoo pas beweerd had net een grappig antiekje was, iemand van oen vorige eeuw. Maar daar wist Trijntje niets van. gelukkig. Ze rommelde in haar tasch en haalde er toen do zorgvuldig ingepakte broche uit. En haar ouoo stern klonk beverig, toen ze zei: „Hier kind, dat is voor jou. Het was het eerste cadeau wat ik kreeg van je grootvader". Janny stond verbaasd op en pakte een beetje on handig het pakje aan. Vervelend, dat die anderen erbij zaten wie weet wat voor een oudenvetsch ding ze kreeg. Maar toen ze de broche uitgepakt had en dc oogen van het oudje zag, die er nog steeds liefkoozend naar keken, als konden ze maar noode afscheid nemen van dit dierbaar kleinoodje, toen kon zo niet anders dan op vrouwtje's rimpelige wang een kus drukken en geroerd bedanken voor dit ca deau. Had ze in dit korte oogenblik gemerkt, hoe lief haar grootmoeder dit „ouderwetsche ding' was? Trijntje was tevreden. Ze had nu gezien, dat haar kleindochter, ondanks 't feit dat ze den heelen middag niet naair baar had omgekeken, toch in ieder geval haar geschenk op prijs stelde. Toen ze eindelijk thuis was gekomen en zorgde voor het eten, parelde er in haar oude oogen tel kens weer opnieuw een lastige traan, die zich maar niet weg liet vegen. Iluilde ze van blijdschap? Of huilde ze om het verlies van de eerste en daar door mooiste herinnering uit haar zonnigste le venstijd? Ze wist het niet. Zo wilde het niet weten ook. Maar toen den volgdenden middag Janny onver wachts voor haar stond, om, zooals ze zei, nog eventjes te komen bedanken voor het cadeau en toen dit bezoekje al spoedig door meerdere en telkens langere bezoekjes gevolgd werd, toen huil de ouwe Trijntje niet langer om 't verlies van een mooie herinnering. .Want ze had door dit vrijwillige afstaan van een ,voor haar zoo kostbare herinnering aan een zon nig verleden, iets veel mooiers terug ontvangen. En in het hart van ouwe Trijntje zong de dank baarheid. Oost en West Ds P. J. Lambooy, Gereformeerd missionair pro- dikant te Pajeti op Soemba, schrijft in het Zen dingsblad het volgende mooie stukje: „Retang, een Soembanees uit het binnenland, oen kennis uit de kampong, kwam mij eens op zoeken in mijn kamertje, dat in de consistorie kamer achter de kerk te Pajeti is. Zonder kloppen kwam hij binnen, met een ge zicht alsof li ij zeggen wilde: ,dat had je nooit ge dacht, hè, dat ik je hier eens opzoeken zou. Ben je niet erg blij?" Ik had hem in zijn huis ook eenige malen bezocht en dat bezoek wilde hij nu beantwoorden met een tegenbezoek. Ik zat juist te werken aan een belangrijk stuk, maar enfin, zoo iemand wegjagen gaat ook niet. Zijn vieze, bomodderde hand stak hij uit, en om hem niet te beloedigcn, drukte ik die maar, ofschoon niet .van harte. Zonder te vragen zette hij zich op den gemakkelijksten stool neer, en spuwde het sirih- pinang vocht zoo maar op den grond. Toen zetto ik een leeg blikje naast hem, maar consequent spuwde hij aan den anderen kant van den stoel. Na een beetje geduldig dit te hebben aangezien, wees ik hem op het blikje, dat hij het overtollige mondvooht daar maar in moest deponeeren. „O", zei hij, „dat is ook goed. ik dacht juist, ik zal dat mooie blikje maar niet vuil maken". Zijn minder reine voeten trok hij op den stoel, en ging zitten vragen, wat dit en wat dat was. Hij zag een fleschje lijm en nam het om te pro- beeren en stak het maar zonder te vragen in zijn sirihtasch om mee te nemen. Ik bood hem een strootje aan (de goedkoopste soort ciganetten van 10 voor een cent) cn hij ledigde het heele pakje maar in zijn sirihtasch en stak de lucifers er maar bij in. Ik vroeg hem wat hij kwam doen, maar hij zei: „Ik kom niks doen". Nu dat was ook niet veel. Dan konden wij onzen tijd beter gebruiken. Daarom vroeg ik hem maar eens. of hij zich nog herinnerde wat ik gezegd had. Waarop ik tot antwooro kreeg de vraag of ik gek was, dat hij zich dat nog herinnerde. Metéén draaide hij zioh om en ging een plaat staan be kijken, een reclame-kalender. Ineens scheurde hij er een bladzijde af om de volgende ook te kun nen bekijken. Ik zeide dat het niet mocht en het eenige antwoord was: .O" Het eenige wat ik doen kon. was hem te zeggen, dat hij nu maar weg moest gaan maar hij zeide: „Neen, nog niet, u moet mij eerst een sigaar geven" Ik beloofde Jtorn dat, als hij dan maar ging. Hetgeen hij dan ook deed met de woorden: ,.Ik ga". Dat was nu niet bepaald een bezoek, dat uitblonk in beleefd heid; dat was nu eens echt,.wat men noemt on- besohaafd. Zoo dacht ik. Maar een paar jaar later was Retang Christen geworden En toen herinnerd© ik hem nog eens aan zijn bezoek. Ja, daar schaamde hij zich wel wat over. „maar", zeide hij openhartig ..dat was ook uw eigen schuld". Mijn eigen schuld?" ..Ja want toen u hier pas op Soemba was, gedroeg u zich tegenover ons ook vreeselijk onbeleefd, zoodat ik dacht, dat ik te genover u doen kon wat ik wil die. omdat u toch geen manieren kende". .Kende ik geen manie ren?" „Neen, toen niet; dat zal ik u duidelijk maken. Als u bij ons op bezoek kwam. dan bleef u soms staan, cn ging niet eens zitten, om wat te praten. Dat is vreeselijk onbeleefd. Als u wat te vertellen had, dan begon u maar dadelijk en begon niet eerst eens over wat anders te praten, maar viel zoo maar met de deur in huis. Dat zijn geen manieren. Als wij u een kop koffie ga ven. dan begon u zoo maar te drinken, zonder eerst te wachten, dat de gastheer begon en u uit nood igde ook te drinken, dat was vreeselijk gul zig. Als wij u een mandje met sirlh-pinang aan boden. dat nam u er niets van en u nam het ook niet mee naar huis. Dat is een groote beleedi- ging, net alsof u onze gaven versmaadt en u te flioog acht voor wat wij aan u geven. En als u [Weg ging, vroeg u niet eens permissie om weg to gaan. u stond zoo maar op en zei dat u wegging. Daarom dachten wij: „die man kent geen manie ren. >hij doet als een buffel, daarom hindert het niet, liocwij ons tegenover hem gedragen, hij ■weet zelf niet eens, hoe hij zich gedragen moet"- Ik had niets tp antwoorden. 2C0 Ik verkleedde mij vlug en ging dc resten vam het gvondeten opmaken. Weet je wat, vriend, zcj Oscar (zoo heette Öe stoker, die 's nachts op wacht moest komen) behalve ons zieren weet niemand iets vam je. Des te beter. Minder menschen, meer succes. Twaalf uur, tijd voor aflossen verklaarde do llange stoker, die toen binnenkwam. Oscar en ik gingen naar hot dek. De avondploeg Verliet de stoomboot. 'Alvorens weer naar beneden af te dalen, keek ik, bij wijze vam afscheid, voor het laatst naar de oevers van do stad. Zal ik zo ooit terugzien? XVI. Rotterdam. Waarde Vriend, ïk herinner mij je laatste phrase: „Schrijf mij, Dima!" Ik wil bekennen, dat zij mij belachelijk voorkwam. En toch schrijf ik je, want ik weet, dat de brief je zal bereiken. Neem bet mij niet kwa lijk, dat ik onduido'ijk schrijf. Ik schrijf nl. onder niet geheel gewone condities papier, potlood en verlichtimg zijn bier „vervelend", zooals kameraad Zósjtsjenko (Sowet-Russische schrijver) het uit drukt. Ik zit al den tweeden dag in de bunker ruimte, terwijl de stoomboot kalm staat bij de Rotterdam- sclie 6teiger. Boven werken de Hollanders, zij werken natuurlijk niet in het tempo vam onze pioniers en slechts met één ploeg. Hoe zouden zij bet ons kunnen nadoen. Maar laat ik alles in de goede vol'üorde vertellen. Toen ik ..De Redding" beklom, verwisselde ik mijn 'coetuum uit dé „Ixmingradscho KI ceding" voor een vuil stokerspakje en daalde af naar de stook ruimte. Een stei'e trap. onderaan de ketels, stook- installaties en buizen op zij de bunkers, in den muur drie openingen, ieder van zoowat een halven .vierkanten meter een benoden, een im hel mid den en een boven. De bunkers zijn vol en daarom kruipen wij naar boven. Oscar (de stoker) kruipt vooraan, ik volg. Binnenin gekomen stak hij een lucifer aan Hier heb je oude zakken, om beter te slapen. Kruip naar binnen en ga maffen. Om vijf uur vertrokken wij. Denk om onze afspraken. Ik pakte de zakken aan en ging voorzichtig, krui pende verder, telkens tastende langs den muur. Na een meter of acht te hebben gekropen, stoor.te ik tegen een. muur. De zoldering was maar -yin hal ven meter boven het hoofd, maar het was nog niet het dek. De stokers zeiden, dat er zich boven ons een leege ruimte bevond, die het dek a's zol dering had. De dwarswand was een meter of vijf lang. Ik kon nu mijn kajuit mi» of meer nagaan. De oppervlakte was niet gering, maar de hoogte was kran: hier en daar reikten de kolen tot vlak bij de zoldering. Ik spreidde de zakken uit en probeerde in to slapen, maar liet lukte niet Toen kroop ik nog twee keer de ..kajuit" rond. keerde terug naar de zakken en sliep ongemerkt i«. Plotseling werd hot ondragelijk heet, cn de heele ruimte woerk'omk van het geraas van machines. In den tegenovergestelden hoek hoorde ik een ge ritsel iemand kroop naar mij toe. Er word een lucifer aangestoken en hij het gele licht kon rk den „Est met de blauwr oogen" onderscheiden. Al mijn krachten inspannende sprong ik op, maar het werd donker in mijn oogen en ik viel neer. Ik voelde een ontzettend geraas in het hoofd, het lawaai van de machines veranderde in het rhyth- mnsche kalme zuchten van de zuigers, die in do cylinders heen en weor liepen. Ik werd wakker, sprong nog eens op cn stootte nog eens, maar niet z.oo sterk als zooeven in den slaap, tegen de zoldering. „Hot zou interessant zijn te weten, hoe laat hot is," dacht ik. Ja. het as jammer dat het bij ons anders is dan in Zwit serland! Men zegt. dat men daar voor 48 kopeken '(•d-i. 1 Zwltsersclie franc) een horloge kan koo- pen en bij ons kan men voor d'ien prijs nog niet eens een secoiwIe 11 wijzer koopen. Kameraad Zósjt sjenko heeft gelijk, absoluut gelijk. Maar nog langer te wachten was ondragelijk, en ik kroop naar de opening toe. Mijn oogen waren al gewend geraakt aan de duisternis en de ope ning was al op een afstand van twee meter te zien. Toon ik dichterbij was gekomen, stak ik voor zichtig het hoofd uit. De hoogte leek ontzettend groot. Beneden wierp een zwarte cn van het zweet glanzende stoker kolen in den oven. Aha, het is dus al acht uur. wij moeten al op zee zijn. Een minuut lang bewonderde ik den grooten sto ker, die met gemak en zelfs met gratie omsprong met de zware schop. Daarna floot ik. De lange strekte zich uit, sloot do vuurplaat en keek naar 'de deur, dio leidde naar de machine-afdeeling. Daarna keek hij in mijn richting en klom vlug naar mij. Een uur geleden zijn zij al vertrokken, samen met den loods. En zij hebben toch ook onder oe stookinrichting gekeken en „vragen" gesteld vertelde Oscar. Maar nu is alles in orde. Nou, en hoe is het met jou? All right. Alleen sigaretten kom ik tekort antwoordde ik. Best, ik zal direct het ontbijt en iets om te roo- ken brengen. I-Iij daalde af. Na tien minuten bracht hij een flcsoh met koffic en oen geweldigen boterham met varkensvleesch en bovendien, tot mijn bijzonoere .vreugde, een half pakje „Sappho" (sigarettenmerk) Het varkensvleesch bleek niet slecht te zijn, niaar Sappho" bracht mij in vervoering, want wie rookt cr bij ons dit merk? In de „kajuit"' werd het warm, maar toch nog dragelijk. Zoo verliepen drie dagen. ,.De Redding" naderde tot het kanaal van Kiel, er bleven nog drie dagen over tot Rotterdam, dan een dag of drie, vier los sen en daarna naar de definitieve eindbestemming „Geduld, oude jongen, 't is hier niet zoo heel kwaad", zei ik tot mijzelf. Ik lag nu al tamelijk dicht bij de opening. Beneden werd er gefloten. Oscar bracht het avondeten. Wel, hoe is 't er mee? vroeg hij. Alles in orde? Op dat oogenblik ging de deur uit de machineka mer open, en de eerste machinist kwam de stook ruimte binnen. He, wat bent u daar aan het doen, Oscar? Kolen hebben wij genoeg, kijk liever naar de stoom. Ik was hier mijn oude broek vergeten, toen ik de kolen omschepte antwoordde Oscar, kroop geheel binnen den bunker en begon de broek van mij af te trekken. Ik onderwierp mij zwijgend, want ik dacht, dat het nog erger zou zijn, indien ik zonder onder broek zou blijven. Oscar daalde af, de machinist mompelde nog iets over den stoom en ging toen naar buiten. Ik hield mij stil. Na tien minuten kreeg ik mijn broek terug. Er werd echter afge sproken, dat de „dienstdoende ober" in het ver volg, alvorens het diner te serveeren, zich zou overtuigen van de veiligheid van de omgeving en ten bewijze daarvan het liedje ,.0 donna Clara** zou zingen. Ik ging geheel accoord met deze nieu we condities, daar ik geen zin had om nog langer zonder broek te blijven. Vlug passeerden wij het kanaal van Kiel. Het ni veau van de kolen daalde en ik kreeg mijn eten al uit de middelste opening. De zoldering was nu drie meter hoog en in het midden daarvan bevond zich een gat, dat leidde naar de leege ruimte. Ik verhuisde daarheen en luisterde, hoe de menschen wandelden over het dek. En ooi, mijn waarde, ga ik over tot de tragische episode. Dat gebeurde een dag voor de aankomsi te Rotterdam. Toen ik het bekende „O donna Clara" hoorde, kroop ik naar de opening en nam van Victor een flesch met koffie in ontvangst Op dat oogenblik ging de deur naar de ma chinekamer weer open en weer kwam de eerste Een rivier in t oerwoud van Ba tak- machinist binnen. Hij had een kaars bij zich. Bent u ook uw broek vergeten, Victor? Laat ik liever eens kijken, hoeveel kolen er over zijn. Victor liet het laddertje gewillig aan hom over. Ilc ronde, zoo vlug als ik kon, naar boven. De machi nist stale de kaars aan en kroop door de opening. „Te laat" dacht ik.Jrij mezelf en kroop in het achterste hoekje. De machinist hield de kaars vóór zich cn bekeek, geheel voorovergebogen, dc leege ruimte. Eindelijk zag hij datgene, wat hij blijkbaar zocht. Hij ging vlug naar mij toe en vroeg kortaf in het Estisch: (Wordt vervolgd.) WAT DEZE WEEK DE AANDACHT TROK DONDERDAGA VOND EEN ANGSTIG GEVOEL moei men wel over zich krijgen, wanneer men bedenkt welke rampen ons volk bedreigen door dat de verkiezingsuitslag zoo heel anders was dan velen gehoopt hadden. Wij kunnen geen complete revue der politieke partijen houden en we hebben nog minder de pretentie om de lijnen uit te stippelen voor toekomstige kabi- netspolitiek, maar we vragen toch: zal het nu wel zoo gemakkelijk gaan om het 'roer van staat om te gooien, zooals de SJ).A.P. meende, dat noodzakelijk was. In een laatste verkiezingspamflet lezen wij b.v. dit: Men heeft de ploeg van Colijn nu vier jaar aan het werk gezien. En het resultaat Daarover zal schier elke lezer van dit ge schrift zijn eigen bitter oordeel hebben. Het roer moet om. ook in de parlementaire verhoudingen. Dat oordeel is echter op 26 Mei niet tot uiting gekomen. De S.D.A.P. heeft zich gehandhaafd; meer niet. En nu zegt zij wel Tegenover de heillooze aanpassingspolitiek heeft de S.D.A.P. haar Plan van de Arbeid gesteld, dat de vrucht is van de weten schappelijke arbeid van een aantal Neder- landsche geleerden van onbestreden des kundigheid; maar heeft dat Plan nu wel zoo heel veel kans Wie u>il de S.D.A..P. helpen? Niet met, maar naast de S.D.A.P. zal ook Mussert in zak en asch zitten over de toekomst van ons volk. De groote leider schreef een paar, dagen voor zijn Hagespraak op Pinkstermaan dag het volgende: Gedachtig hieraan (aan de volksvergade ringen) riep Mussert de Nationaal Socialis tische Beweging tot de „Hagespraak", maar niet alleen de Nationaal Socialisten, doch hoe stout het ook moge klinken, hel geheele Nederlandsche Volle! De tijd is aangebroken, dat het Nederland sche Volk op eigen initiatief te zamen wil komen om te spreken en te liooren spreken over zijn vitale vraagstukken, welke het ge heele Nederlandsche Volk aangaan. Ja, dat klonk wel erg stout. En dc zclfverheer- lijking was meer belachelijk dan verontrustend: 26 Mei bracht de afrekening. Het Nederland sche volk wil wel een leider, maar geen eigen gemaakte; niet iemand, die voor zich trompet ten laat. En wat moet er nu van terechtkomen? Gansch andere vrees vervult weer Ds Lingbeek, die zelfs zijn waarborgsom verspeelde en weer naar Urk in retraite kan gaan. Hij zag, zoo schreef hij, ook de gevaren van Mussert en Moskou wel; doch wij zien nog iets anders, waarvoor velen de oogen nog niet opengingen of waar voor anderen willens blind zijn. Wij zien, achter het rookgordijn van den strijd tegen Moskou en N.S.B., waardoor zij zicii dekken, een andere dreigende macht. Een dreigende macht, die door iedere partij als machtige bondgenoot wordt gezocht en gevleid. Die dreigende macht is Bome! Nederland zal een vrij land zijn, of het zal het niet zijn! Het zal een Protcstantsch land zijn, of het zal niet vrij zijn! Nederland zal een Protcstantsch land zijn, of het zal niet zijn! En nu komt Rome met 31 man in de Kamer cn Lingbeek is er niet om de draak met geestige redevoerinkjes, dapper voorgelezen, te verslaan. Binnen afzienbare tijd is Neder land geen Protestantsch land meer, is het dus geen vrij land meer, is het zelfs geen land meer. maar een vazalstaat van Rome. Is om te schreien, maar Een heel eind heeft Rome het in ons Pro tcstantsch vaderland reeds gebracht, dank zij de hulp van den trouwen A(nderen) R(oomschen) CalvinislischenCoalitiege noot. die zijn belijdenis ten faveure van Iiomc heeft gewijzigd. t Is griezelig in één woord. En met hoeveel vreeze zullen Sneevliet en Vervoorn. Arts en Lingbeek, Westerman en Dr Visscher, Van Dis en Bouwman niet ver vuld zijn, omdat zij niet meer in de Kamer terug keeren of er niet mogen komen, terwijl het velen een jaar Kamersalaris kost, dat zij niet driekwart van de kiesdeeler haalden? Om maar niet te spreken van de S.G.P., die in 1933 in de Kieskring Tilburg door een mis verstand der kiezers circa 2300 Boomsche stem men kreeg en daardoor haar derde zetel be hield, terwijl ze nu 700 in plaats van 3000 stemmen verwierf. Wat een onaangename verrassingen heeft deze stembus niet gebracht en wat moeten we de toekomst van land en volk niet donker inzien nu de slembus-exponent... Dr Colijn in 'f ge lijk stelde. Zou the grand old Man dan toch de psyche van ons Nederlandsche volk beter verstaan dan bv. de S.D.A.P. en sommige Roomsch-kath. bladen, welke nog maar enkele maanden ge leden schreven: Gelukkig, dc dag der afreke ning nadert en dan is het met d'it rampzalige aanpassingsbeleid gedaan? Het is ons wonderlijk te moede... 257

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1937 | | pagina 15