Zal de Walvisch uitsterven? Een walvischvaarder met zijn vangst baant zich een weg door het ijs naar het moederschip. In het najaar van 1936 konden we in de dag bladen- lezen, dat de bekende Noorsche Walvisch- reeder Lars Christensen, uit Sandefjord, die ai herhaaldelijk onderzoekingen in de Z. IJszee liet verrichten, welke niet alleen, voor zijn bedrijf, maar ook voor de wetensohap van groot belang waren, deze winter opnieuw een expeditie naar de Zuidpool uitrustte, teneinde 4 5000 km. kust van het Zuidpoolland te doen kartografeeren. Deze expeditie vertrok met het tankschip Thors- havn in gezelschap van Lars Christensen. Ook de bekende Noorsche vlieger Wiggo Widerpe ging mee voor luchtfotografie. Begin Februari 1937 kwam het bericht, dat Widerpe inderdaad veel land in kaart gebracht had en zelfs nieuw land heeft ontdekt en voor Noorwegen in bezit genomen door het uit zijn machine omlaag werpen der Noorsche vlag. Velen, die dit lazen, hebben zich zeker afges- vraagd, welk belang een Noorsche reeder bij de Zuidelijke IJszee heeft. In onze jeugd toch leer den we, dat onze voorouders en na 1800 vooral de Noren de walvisschen vingen in de N. IJszee en wel voornamelijk bij Groenland. Inderdaad was dat zoo. Vooral na de wereldoorlog echter is mede tenge volge van betere afzetmogelijkheden van traan de vraag naar Walvischtraan zoo groot geworden, dat naar de walvisschen der N. IJszee een gewel dige jacht is gemaakt. Reeds voor deze oorlog waren de oude primitieve jachtmethoden verlaten en zorgde de techniek voor nieuwe methoden, die een zeer intensieve vervolging der dieren tenge* volge hadden. Langzaam maar zeker liep de pro ductie achteruit, na 1920 in zeer snel tempo, zoo- dat omstreeks 1930 de vangst in de N. IJszee niet loonena meer was. De walvisch der N. IJszee is practisch uitgestorven. Voordat het echter zoover was zocht de nooit rustende mensch naar nieuwe jachtvelden en vond deze in de Z. IJszee. Gezien de groote afstand was de vangst voor de Noren dan alleen loonend als deze zoo intensief en economisch mogelijk geschieden kon. Ook daarin is voorzien. De vangst geschiedt nu met groote tankbooten van 6 24.000 ton met een volledige installatie aan boord om de gevangen dieren direct op traan te verwerken volgens de nieuwste methoden, met moderne machines, zoodat een zeer goed product wordt verkregen en de opbrengst aan traan zoo hoog mogelijk is. Drijvende traanfabrieken dus. Bovendien hebben deze schepen het voordeel boven de oude kust- stations, dat de vangst in open water kan worden verwerkt, ddér waar zich walvisschen ophouden. De tankboot is vergezeld van 3 k 8 kleinere vang- booten van 40 50 m, lengte, die de walvisschen jagen. Zelfs worden wel vliegmachines meege voerd om de dieren op te sporen. De zomer met open water duiurt slechts 4 maan den, van December tot April, en in deze tijd moet zooveel mogelijk worden geproduceerd. De vangbooten hebben op de voorsteven een har- poeneerkanon. De harpoenen zijn van explosie- granaten voorzien en met een lijn aan de vang- boot verbonden. De granaten explodeeren in het De Verplaatsing der vangst van N. IJszee naai* Z. IJszee wordt zeer goed weergegeven door onder-i Staand staatje: I. Noorsche Traanproductie Aantal barrels Volle kracht stoomend met een opgepompte walvisch langszij. ,186 Een walvisch met de bui langszij van het schip, klaar om in stukken gehakt te worden. Uit de bek hangt de enorme tong van het dier. lichaam van het dier en maken meestal spoedig een einde aan het walvissohen-leven. Niet zelden echter gaat de walvisch er met de harpoen vandoor en moet men snel soms wel 500 meter lijn vieren, waarbij de visch vroolijk de 500 p.k. stoomboot achter zich aan sleept in niet geringe vaart. Uitputting en een tweede of derde granaatharpoen doen dan een einde komen aan dit soms zeer wreede bedrijf. Het gedoode dier wordt opgepompt en met behulp van de lijn langszij van de vangboot naar de tankboot gesleept. De kleinere dieren worden met een kraan aan boord van de tankboot gehesohen, de groote langs zij gedeeltelijk ontleed en dan overgebracht. Met groote messen wordt de soms 20 cm. dikke spek laag aan reepen gesneden en met een stoomlier van het lichaam getrokken. Dan volgt de verdere verdeeling: het afhakken van het staartstuk (soms 10 ton), afsnijden van de verscheidene tons zware tong, die zeer vetrijk ,is, uitnemen der in gewanden en uitsnijden der beenderen. De been deren zaagt men machinaal klein. Practisch alles wordt op traan verwerkt en van de afval maakt men wal vischguano (mest) en beendermeel. Soms wordt ook het vleesch gecon serveerd (bevroren of gesteriliseerd) en naar Japan als voedingsmiddel geëxporteerd. Door de vlugge verwerking der doode dieren is de kwaliteit der traan zeer verbeterd. Vroeger duurde het soms zeer lang eer het dier verwerkt wero, met als gevolg ontbinding en tenslotte een slecht product. N. IJszee Z. IJszee 1906 47200 4.200 1907 57.750 7.500 1908 69.000 21.000 1909 57.000 71.700 1910 45.500 137.600 1911 38.000 306.000 Het villen van een walvisch. Op den achtergrond eenige gedoode diereru II. Wereldtraanproductie 95 uit Z. IJszee 200.000 ton 460.000 ton 600.000 ton 150.000 ton 400.000 -ton 1926 1930 1931 1932 1934 Het in verhouding met andere jaren lage cijfer van 1932 werd veroorzaakt door beperking van de jacht, die men zich oplegde, omdat het aantal dieren aanmerkelijk minder werd. Het productiecijfer van 1934 komt ongeveer over een met een vangst van 23.000 walvisschen. Het is te begrijpen, dat zonder productiebeperking ook de walvisch der Z. IJszee na korten tijd tot de uitgestorven dieren gaat behooren. Gelukkig is dat niet in het belang van de traanproducenten, zoodat deze door jachtbeperking de productie op peil trachten te houden. Vermelding, waarvoor al deze traan dient, zou voor dit artikel te ver voeren. Misschien hier- over later. Bijna de geheclc traanproductie is tegenwoordig in handen van de „Unilever", dus van de Marga rine Unie (Jurgens en v. q. Bergh) en de met dezen geassocieerde maatschappijen als Lever Brothers Lim, Hovema, Hartog, Schicht e.a. W. S. Het Aquarium Iets over Exotische Visschen Voldoende aan veler verzoek, wil ik thans eens iets vertellen betreffende exotische visschen. De kwestie der verwarming van het tropisch aquarium kan op verschillende wijzen worden opgelost. Het goedkoopste is nog altijd de ver- wanning met behulp van een onder den verwar mingskegel van den plaatijzeren bodem geplaatst petroleumlampje. Ideaal is deze verwarmings methode echter geenszins, evenmin als de gas- verwarming onder het aquarium, en wel om de volgende reden: Door de sterke verwarming van den bodem worden alle rottings- en gistingspro cessen in den bodemgrond versneld, hetgeen vooral in den winter tot allerlei narigheid aan leiding geven kan. Daarentegen is de 6terke ver- Om eenig voorbeeld te geven, welke afmetingen de traanproductie de laatste jaren heeft gekregen warming van de wortels der waterplanten even min bijzonder gewenscht voor hun goed gedijen. Het beste voor aquariumverwarming zijn de tegenwoordig in uitgebreide sorteering in den handel verkrijgbare electrische apparaten met automatische temperatuurregeling, welke in het aquarium worden gehangen en waarbij de on gunstige bodemverwarming dus vervalt. Het eenige bezwaar van deze toestellen bestaat in de tamelijk hooge kosten, welke zij bij hun ge bruik met zich brengen. Ik wil hierover echter niet verder uitweiden, doch thans liever het een en ander vertellen over ver schillende gemakkelijk in een aquarium te hou den en tot voortplanting te brengen uitheemsche zoe twatervisschen. Als eerste iets over de Parad ij svisch (Ma- cropodus opercularis), die hierbij is afgebeeld. Dit dier behoort tot de zgn. Labyrinth visschen en leeft in de natuur in Zuid-China, Cochin China en op het eiland Formosa. Het is een der meest dankbare visschen voor den beginneling in het houden van tropische aquaria, niet alleen door de mooie kleurenpracht, die voornamelijk in den 'paartijd tot zijn recht komt, doch ook, doordat hij betrekkelijk weinig eisohen stelt, wat de verzor- ging betreft. Lage temperaturen kunnen zonder schade worden verdragen, wanneer ze maar niet te lang aanhouden en niet beneden de 12 graden Celsius komen. De normale temperatuur om deze visschen op te houden bedraagt 18 tot 24 graden Celsius, in den paartijd ongeveer 24 tot 28 graden. De broedgewoonten van den paradijsvisch zijn buitengewoon interessant. Een aardig voorval.dat hierop betrekking heeft en dat ik las in een buitenlandsoh tijdschrift op aquariumgebied, wil ik hier tevens meaedeelen. Prachtig ingerichte en beplante aquaria gezien ten huize van een vriend, die deze met mooie uitheemsche visschen bevolkt had, waren de directe aanleiding voor zeker iemand om ook met deze mooie liefhebberij te beginnen. Hij besloot als eerste bewoner voor het aan te schaffen bakje den paradijsvisch te kiezen. Enkele dagen later was zijn huiskamer versierd met een schitterend ingericht aquarium (althans schitterend inge richt volgens zijn eigen opinie), met een mooi paar paradijsvisschen, ondanks de protesten van zijn dierbare echtgenoote! Een dag of wat gingen voorbij en hij werd de gelukkige eigenaar van nog verschillende andere visschen. De kinderen waren buitengewoon geïnteresseerd in het geval en zorgden voor het vangen van levende watervlooien en muggenlarven als voer voor de dieren. Eenigen tijd ging voorbij; de Meimaand kwam in het land en de liefhebber was nog altijd vol komen onbekend met de levensgewoonten van zijn visschen en zelfs met het onderscheid der beide seksen. Op een avond van zijn werk thuiskomend gaat hij naar de visschen kijken. Daar wacht, hem in in het aquarium een eigenaardige aanblik. Op de oppervlakte van het water drijft een hoopje schjiimachtige holletjes. Z'n zoons kennende, meende hij eenst, dat deze een of andere grap hadden willen uithalen, doch dezen loochenden alle schuld. Hij dacht er dus verder niet over na en verwij derde het .schuim" met een lepel. Den volgenden dag deed hij dezelfde ervaring op. Thans werden de in het aquarium aanwezige slakken va,n de sohuimvorming verdacht en daar om uit den bak verwijderd. Een paar dagen later: meer belletjes! De man was ontmoedigd en liet het aquarium alleen. Kort daarop nam hij eahter toch waar, dat de Paradijsvisch met de mooie lange vinnen begon te jagen en de kleinere te bijten. Hij deed de grootste moeite om ze te scheiden met een net, doch zonder succes. Weer enkele dagen later ont dekte hij heel fijne bewegende draadjes aan de oppervlakte van het water. Dat was de laatste verrassing! Alles werd verwijderd met het net en overgebracht in een waschkom, in weerwil van het verwoede bijten in het net door de visch met de mooie lange vinnen. Toen hij zijn vangst eens wat nauwkeuriger he keek, was hij zeer verbaasd te zien, dat de fijne draadjes jonge vischjes waren! Zoo spoedig moge lijk werd alles in het aquarium terug gedaan. Dertien der jongen overleefden het experimenten groeiden op. Wanneer men daarbij bedenkt, dat een deskun dige kweeker in staat is om nesten van 300 tot 800 jonge paradijsvischj es groot te brengen, is dit wel een poover resultaat; nochtans kan men zich verbazen over het feit, dét er nog jongen opgegroeid zijn! Deze ervaring mag m.i. een uitnemend bewijs genoemd worden voor de noodzakelijkheid van goede voorlichting, ook bij het beoefenen van de aquariumliefhebberij Maar wat was nu eigenlijk het geval met die schuimvorming? In welk verband staat dit tot de ontwikkeling der jonge vischjes? Dat is als voigt. De mannetjes van verreweg de meeste Labyrinth- vissohen bouwen in den paartijd aan de opper vlakte van het water een nest, dat bestaat uit een groot aantal kleine luchtbelletjes, welke ze voor af ophappen, met speeksel omgeven en dan weer uitspuwen op de plaats, waar het nest gevormd zal worden. Op deze wijze ontstaat een geheele schuimkoepel. Voordat het definitieve nest ge bouwd wordt, maken de visschen meestal eerst verschil lende kleinere, die niet benut worden. Men noemt dit „speelnestjes". Is het definitieve nest gereed, dan gaat het man netje op zoek naar een wijfje, dat hij naar het nest drijft Allereerst begint nu het pronken van het mannetje voor het wijfje, waarbij eerstge noemde zijn vinnen zoo ver mogelijk uitspreidt en zijn volle kleurenpracht tot uiting laat komen. Tenslotte vindt de eigenlijke paring plaats. Het mannetje omstrengelt het wijfje als het ware, waarbij beide dieren op den rug kunnen komen te liggen De eitjes, die het wijfje uitstoot wor den door het mannetje onmiddellijk bevrucht en stijgen naar boven in het nest. Bij andere Laiiy- rinthvisschen, bijv. de Siameesche Kempvisch, stijgen de eitjes niet direct op, doch zakken naar den bodem, alwaar het mannetje ze opzoekt, met speeksel omhult en in het nest brengt. Na de kuitafzetting wordt het wijfje verjaagd, daar ze vaak neiging vertoont om de zoo juist afgezette eitjes en de na ongeveer 24 uur uit komende jongen op te peuzelen. De mannelijke visch bewaakt en verzorgt de eitjes en de pas uitgekomen jongen nog eenige dagen, doch dan verdwijnt het broedzorginstinct weer en dient ook hij uit het aquarium verwij derd te worden, om te voorkomen, dat hij zich aan z'n eigen kinderen vergrijpt. Men moet er zich echter wel voor wachten om dit voor een zuiver kannibalisme aan te zienl Dit alles is een complex van instinctieve handelingen. Het dier heeft van zijn ouders het instinct geërfd om zijn jongen te verzorgen tot ze zoover zijn, dat ze zich zelf kunnen redden, doch óók het instinct om alle vrij door het water zwemmende diertjes, die klein genoeg zijn om naar binnen te kunnen werken, op te eten als voedsel. Naarmate het broedverzor- gingsinstinct minder gaat werken, doordat de jongen hem niet meer noodig hebben, kornt het tweede instinct meer op den voorgrond. Van op zettelijke wreedheid of boosaardigheid is dus geen sprake, daar het dier slechts handelt, zooals hem dit door de natuur is ingegeven. Paradijsvisschen nemen in het aquarium alle voedsel voor lief, hoewel ze het meeste houden van levend voer. De jonge viscihjes moeten ge durende den eersten tijd van hun bestaan gevoerd worden met uiterst kleine waterorganismen, tw. infusoria, raderdiertjes en/of mikroskopisph kleine algen. Men kan deze kweeken door in jampotten de bodem te bedekken met een ongeveer 1 cm. hooge laag gedroogde en fijngewreven groentebla den en daarna de potten te vullen met leiding- of beter, regenwater. Men laat ze dan op een niet te koude, lichte plaats staan. Na ongeveer 5 dagen zijn voldoende infusoria etc. ontwikkeld om met voeren te kunnen beginnen, terwijl de culturen meestal na ongeveer 10 dagen uitgeput beginnen te raken, óók wanneer men er niet van gebruikt zou hebben. Een andere zeer aanbevelenswaardige Labyrinth- yisoh is de getipte gurami Triohogaster trichop- terus. In aquaria bereikt deze visch een gemid delde grootte van 8 tot 10 cm. Hij is te vinden in Bengalen, Birma, Cochin China en de eilan den van den Indo-Australischen archipel. Hier bereikt hij een grootte van 15 cm. De grondkleur van het lichaam is eenigszins okergeel of grijs- geel, op den rug donkerder dan aan den buik. De verdere kleur en teekening kan sterk wisselen, al naar de omgeving waarin de dieren worden ge houden. Vooral in den paartijd treedt een prachtige violetachtige marmering over het geheeld lichaam op. Een variëteit van deze soort is de Trichgas- ter trichopterus var. sumatranus, welke, zooals zijn naam reeds aanduidt, afkomstig is van het eiland Sumatra. Hij onderscheidt zich van de normale vorm in hoofdzaak door de prachtige hemelsblauwe kleur en daarbij door, oe iets kleinere grootte. De maximale lengte bedraagt namelijk ongeveer 13 cjn. Bij de verschillende gurami's zijn de geslachten het beste te onderscheiden aan de lengte van de rugvinnen. Bij de wijfjes is de rugvin kort en afgerond, terwijl die van de mannetjes lang is, dikwijls bij het samenklappen tot over het begin van aen staart reikt en daarenboven spits is» De schuimnesten, die door deze soorten worden gebouwd, zijn niet zoo stevig als die van den Paradijsvisch. Het verdient daarom aanbeveling om de visschen voor hun nestbouw een flinke voorraad drijfgroen te verschaffen om hun nest gemakkelijker bij elkaar te kunnen houaen. Tem peratuur: 18 tot 24 graden Celsius, in den paar tijd 24—28 gr. C. Verzorging geheel als bij de Paradijsvisch beschreven. Hetzelfde geldt ook voor de nauw verwante T ri- chógaster leeri. Deze nog niet zoo lang ge leden voor het eerst ingevoerde vischsoort is wat hooger en korter van vorm dan de beide voor- noemoe. De teekening op het lichaam is schitte rend. Midden over het lijf loopt een sepiakleurige horizontale band, terwijl het geheel overdekt wordt met een prachtige mozaïekteekening, dio zich ook tot de vinnen uitstrekt. Het voorste deelte van den buik is mooi oranje gekleurd, bij het mannetje sterker dan bij het wijfje. De mozaiekgurami, zooals hij hier worat ge noemd, is afkomstig van Sumatra, Borneo en Siain. Hij wordt 11 cm. lang. Tot besluit van dit artikel wil ik nog in 't kort iets zeggen over de Siameesche Kempvisch Betta splendens, waarvan allerlei tueur- variaties gekweekt zijn. Zoo hebben we roode kempvisschen, blauwe, hemelsblauwe, gele en groene, en daartusschen talrijke overgangen. Bij alle kunnén we zgn. „sluierkempvisschen" aan treffen, d.w.z. exemplaren met bijzonder sterk ontwikkeld vinnenstelsel in het mannelijk ge slacht. De gemiddelde grootte aezer Kempvis schen bedraagt ongeveer 6 cm., van sluierkemp visschen ongeveer 8 cm. Hun naam hebben de dieren te danken aan de zeer groote strijdlustig heid der mannetjes in den paartijd. In dezen tijd dient men dan ook alle mannetjes te scheiden, daar anders onherroepelijk slachtoffers vallen. De wijfjes zijn veel vreedzamer van aard. Vooral bij dit soort visschen is het gadeslaan van het liefdesspel, het pronken der mannetjes voor de wijfjes en de paring, een lust voor het oog! Ze kunnen niet goed tegen de koude, de tempe ratuur van het water mag daarom liefst nooit beneden de 20 gr. C. dalen. De teelt gelukt het beste op een temperatuur van 26 tot 30 gr. Bij het opkweeken der jongen dient men op te pas sen voor sterke temperat-uurssohommelingen, overigens brengt de teelt van kempvisschen geen moeilijkheden met zich mede. Alle in dit stukje beschreven visschen leven in de natuur vaak in zeer zuurstofarm water. Aan de gewone kieuwademhaling hebben ze door gaans niet genoeg. Nu zijn deze dieren uitgerust met een andere ademhalingswijze naast de kieuwademhaling, welke hen in staat stelt om atmosferische lucht op te nemen. Dit in den kop gelegen orgaan draagt den naam van labyrinth. Aan het bezit van dit orgaan hebben de beesten den naam Labyrinthvisschen te danken. Iedere vertegenwoordiger van deze groep kan men met eenige regelmatige tusschenpoozen naar de oppervlakte van het water zien schieten om daar de afgewerkte lucht af te geven en versche lucht op te nemen. Deze visschen kunnen ook, hoe vreemd het ook moge klinken, verdrinken! Spant men in het water onder de oppervlakte een net, waardoor zij niet bij de lucht kunnen komen, dan wordt bij het omhoogschieten wel de afge werkte lucht afgegeven, echter geen versohe op genomen; er ontstaat een gedeeltelijk vacuum, daardoor een zuiging, welke tengevolge heeft, dat water naar binnen komt en o.a. de zwemblaas kan volloopen! C. VAN DUIJN Jr 187

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1937 | | pagina 16