Lelie rku nd'iqe Ru bi-ie k Een man, die tussen de partijen stond Uit het dagboek en de brieven van Willem de Clercq. Bloemlezing, samengesteld en ingeleid door J. F. v. H a s e 1 e n. Libellenserie no 197. Uitgegeven door Bosch en Keuning, Baarn. Wie zitih korte of langere tijd verdiepte in de ge schiedenis aer 19e eeuw, de eeuw, die ons, mensen van de moderne tijd nog het meest nd ligt, wordt ongetwijfeld geboeid door de zeer eigenaardige figuur van Willem de Clercq, (de schutspatroon der poëten heeft Muus Jacobse hem in een vers genoemd). Deze man, stammend uit een koopmansgeslacht, later directeur der Nederlandse Handel Maat- Willem de Clercq schappij, had de zeer bïzondere gave, in verzen te kunnen improviseren over de meest uiteen lopende (moeilijke) onderwerpen. „Zijn meisje, Caroline Boissevain, sohrok er zó van, dat ze hem om de hals viel en zei: „Lieve Willem, doe dat nooit weer", aldus Van Haselen. „Een lijst door de Clercq zelf samengesteld, ver meldt ongeveer 600 improvisaties. Hoe groot moet zijn kennis geweest zijn, dat hij kon improviseren over Maria Stuart en over de wijsbegeerte van Phyrro, over Schiller en Mahomet, over Karthago en over Byron, Erasmus, Luther èn Virgillius". Nog voor 1820 maakte hij, de toen nog jonge koop man, kennis met Da Costa. Het was in de tijd van „bedaard, zedekunöig geloof", de laatste periode, welke aan Réveil en Afscheiding voorafging. Wat is het goed zich in onze gehaaste tijd eens te verdiepen in het leven van deze mensen, die meer dan honderd jaar geleden in ons land leef den, en na te gaan hoè zij leefden, hoe zij kwa men tot het geloof, en hoe zij over hun geloof spraken met elkander. Men weet, dat in 1823 Da Costa, de bekeerde Jood, de rustige rust van het Nederlandse volk op schrikte door zijn „Bezwaren tegen den geest der eeuw'. Ba Costa werd geschuwd als de pest. „Tot de weinigen, die den moed hadden, zich nog op de stoep van zijn huis te vertoonen„ behoorde Willem de Clerq". In de „libel" (welke zijn gewicht in goud waard ist) bovengenoemd, treft men nu een met zorg 'uitgekozen kleine bloemlezing aan uit het dag boek en de brieven van de Clercq. Voor wie nog niet kon komen tot kennisname van het gehele dagboek (het bezit hiervan is een le vcnsbezit!) kan zich, nu, door deze libel tenminste enigermate schadeloos stellen. Deze weinige bladzijden leiden binnen in een kleine, intieme wereld, waarin ge verkeert met mensen als Da Costa, Capadose, Bilderdijk en Köhlbrügge. De laatste van dezen is, met de op komst oer dialectische theologie van Karl Barth, -weer een veelbesproken figuur. Willem de Clercq nam een zeer eigenaardige positie in, binnen deze kring. „Met Da Costa en Capadose beleed hij Gods souvéreibe genade, en bestreed hij in den tijdgeest den menschclijken wil zich van God te emancipeeren, maar hij zag niet in, dat hij daarom een vijand moest zijn van constitutie, van vaccinatie, assurantie of zelfs van de stoomboot. Hij noemde het zijn kruis tusschen de part ij en te staan. Eerst was het: tusschen de Da Costianen en wat zij „de wereld" noemden, later werd het: tusschen Köhlbrügge en Da Costa Voor de Clercq, die naar eigen zeggen „ten uiterste impressionabel (d.i. vat baar voor indrukken) was, en wien het steeds hinderde, de gevoelens en opvattingen van zijn vrienden niet te kunnen deelen.was dit inderdaad een moeilijke, soms smartelijke positie. Door zijn innige zucht om in alles waar te zijn, bleef hij zich zelf". Aldus Van Haselen in zijn uitstekende, overzich telijke inleiding tot dat boekje. Als ik het goe>o zie, was De Clercq fijner be snaard dan Da Costa, die meer een profetisch dichter was. De Clercq was een uiterst gevoelig mens, zeer waarschijnlijk ook door zijn bizonder kunstenaar schap. Wie zijn „dagbeok" leest, krijgt onweer staanbaar de indruk, dat deze man een benijdens waardige zelf-kennis bezat èn een fijne intuïtie voor mensen-kennis. Hij is zich immetr de „be trekkelijkheid" der mensen en dingen té zeer be wust om te kunnen kiezen. Toen Köhlbrügge in 1831 de toegang tot de Her vormde Kerk was ontzegd, begon voor De Clercq de innerlijke worsteling om de Kerk. Het eind is geweest, dat hij niet meer naar de kerk ging en zich evenmin voegde bij de gescheidenen. Van Haselen eindigt het kort levensbericht met deze woorden: „De strijd was sloopend voor zijn gestel. April T843 had nog de groote teleurstel ling gebracht, dat hij niet benoemd werd tot op volger van den aftredenden President der Ned. Handel Mij. De Clercq werd steeds meer een vreemdeling op aarde (Ps. 119 19). Hij stierf op een Zondag, 4 Febr. 1844, in den morgen. Na zijn dood kwam het Réveil nog tot groote krachtsontplooiing". In een der eerste citaten uit het Dagboek treft mij de Clercq's woord over „het masker, dat ons steeds als een tweede natuur bedekt". Prachtig is zijn beschrijving van zijn ve rmoe- den, dat Da Costa, de vurige Jood, op weg was Christen te worden. „Ik sidderde voor iemand, die zich aan zooveel koude mensen zoo durfde prijsgeven 20 October 1822 wordt Da Costa gedoopt, tegelijk met zijn vrouw en Capadose. „Zaterdags bij nevelig weder, trok ik naar de diligence De doop zou in Leiden plaats vinden. Typisch en veel zeggend is het kort verslag der reis. Hij ontmoet namelijk een bekende, Coquerel. „Wij zaten te zamen met een persoon, die weinig aandeel in het onderhoud scheen te nemen, be gonnen met de économie politique, en eindigden met de Fransche letterkunde, waarvan wij intus- schen weinig artikels oversloegen, en nog meer weg in de gedachte, 3an in de diligence aflegden. Zeer spoedig waren wij te Leiden. Weldra vond ik Da Costa in de Plaats Royaal, een zeer stil en deftig logement. Recht hartelijk verheugd was ik hem te zienDa Costa was in een heerlijk rustige stemming. Zijn vrouw bleef sterk geagiteerd". Volgt dan de beschrijving van de (aan niemand te Mr I. de Cosla voren bekend gemaakte) plechtigheid in de Sint Pieterskerk, waarbij Bilderdijk ook tegenwoordig was, „(die) zat daar met eene onderwerping, eene ontvangbaarheid, eene aandacht, die ik wensch mij lang te kunnen herinneren". Hoe menselijk is dit alles toegegaan. Zaterdag avonds wond de impulsieve Da Costa zich nog op omdat Bilderdijk, geen lid van de Gemeente zijn de, niet in de ouderlingenbank zou mogen zitten. En de dag daarop is hij stil en onderwerpt hij zich aan Ds Egeling, „daar hij in hem den leer ling van Jezus Christus ziet". „Na de kerk kwam Egeling een gel d met onze nieüW bekeerden doen. Zij waren recht opgetogen. Da Costa en zijn vrouw brachten den dag in Christelijke en godsdienstige gesprekken door", 's Avonds was oök De Clercq Bilderdijks gast. „Er was maar niets tegen te zeggen, daar inder daad zijn gastvrijheid ouwederstaanbaar is en HIJ de zaken zoo weet voor te dragen, dat men niet weigeren kan. „Wij spraken Bilderdijk over verschillende onder werpen. Ik hing, om dus te spreken, aan zijn mond, daar hij over ieder onderwerp zoo belang rijk, zoo nieuw spreektAan tafel was het wezenlijk oud-Hollandsche gulheid, en Mevrouw Bilderdijk is inderdaad eene heerlijke vrouw. Ons gesprek was nog meer gemoedelijk en genoeglijk dan levendig. Wij zaten zoo gerust in de herden king van dezen dag bij elkander, gelijk de broe ders in de eerste Christenkerk; en bij een opmer king daarover zeïde Bilderdijk: ja, onze gods dienst is inderdaad een vroolijke godsdienst; zij veroorlooft ons ieder zuiver genot. Men kan alles ter eere Gods doen. Op het einde van den maaltijd stelde Bilderdijk een hartelijken dronk in op bruidegom en bruid, zooals hij ze noemde, en toen zeïde hij: Zoo heeft mij een glas wijn in lang niet gesmaakt. Zijn af scheid was hartelijk. De man was diep getroffen, Aan ieder zcide hij iets bijzonders, naar de be trekking, waarin hij tot hen stond; en toen wij in de koets terugkeerden, zcide Da Costa: Ja, van daag ben ik gelukkig".- Negen jaar later vertelt De Clercq op even sobere, aangrijpende wijze over de begrafenis van Bilder dijk in de Groote Kerk van Haarlem. „Niemand was gevraagd. „Toen het lijk nedergezet was, be gon Da Costa te spreken, letterlijk snikkend". 'Aan het slot tekent hij aan: „Bilderdijk sprak niet met bitterheid tegen zijn personeele vijanden. Bilderdijk was schoon na zijn dood. Zijn gelaat drukte geen genot, maar ernst en aanbidding uit". Over Köhlbrügge lezen we nog ergens, dat hij „donderde a's een profeet". Tijdens een „oefe ning" vond hij Kohlbrügge's gebed veel te lang en te veel herhaling". Als ieder echter den pre diker een hand geeft en blijkbaar uitermate „te vreden" is, heeft De Clercq teveel mensenvrees en valse schaamte, om zijn hand te weigeren, doch laat hij tooh niet na, Köhlbrügge te zeggen, dat hij een „vooroordeel" tegen hem heeft En als nabetrachting op deze „oefening in optima forma", staat er in het dagboek, dat dergelijke bijeenkomsten „aanleiding konden geven tot gees telijken hoogmoed, onoprechtheid, vleesohelijko aandoeningen in den godsdienst". Men ziet, hoe voorzichtig De Clercq was. Dan weer lezen we: „In het gebed geeft God mij dikwijls zegen. Het bijbel-lezen gaat nu en dan goed, doch dikwijls vindende, hetgeen ik dikwijls gelezen heb, is mijn attentie zwak". „Gelijk te willen hebben, dat is een der grootste begeerten van den mensch". „Eon naar dingen ip mijn gedrag met mijne huis- genooten,, die niet eoo moesten zijn, beletten mij hoogmoec.ig te wezen", „Er is nog zooveel melk noodïg. Mochten de vrienden, die alleen vaste spijzen willen uitdeelen, daarvan maar eens overtuigd worden". Over de Afscheiding: Verscheurend voor het hart zijn die vervolgin gen. Er is hier weder vrijspraak voor de recht bank geweest. Echter den toon van de Reformatie vind ik ook treurig. Dit is de klank niet. De ver volging wordt geëxploiteerd. Dat doet mij leed. Zij hebben gelijk, maar die in de voetstappen van Christus treden, moeten nog iets méér bezitten, (April 1S37). Later vinden we over Köhlbrügge nog een sym pathiek wpord: „Een gewichtige brief van Köhl brügge; de hartelijkheid, waarmede hij tot zoo vele bijzonderheden afdaalt, treft mij. Hij valt op alles aan, wat ik liefheb, wat ik als Christen ge- eerd en geliefkoosd heb; mijn vleesch staat er verschrikkelijk tegen op, en tooh moet ik beken nen, dat er ontzettend veel waarheid in is, en aat de waarheid moet doorbreken. Wij hebben ons goden ge maak t". (Voor wie zich herinnert dat Köhlbrügge in de zo dagen weer in een adem met Karl Barth ge noemd wordt, een veelzeggend citaat!). Malaise „Wij gevoelen allen een malaise; daar waar wij* zijn. vinden wij wel woorden, soms zeer goede woorden of beschrijvingen wegens Christus, doch den geest van Christus vinden wij niet. En toch! overal uithangborden". Niet benoemd tot president der Ned. Handel Mij*. (April 1S-43). „Ik mag gelooven, dat het Gods weg is. Naar den mensch zou men zeggen: onherstelbaar. Iets waarop jaren vooruit gezien werd. En toch, God regeert Tegen het einde van zijn leven wordt hij „gans ontledigd". Zelfs het dagboek-schrijven wordt hem tot zonde. In de laatste weken voor zijn sterven schrijft hij? „Bij ons is alles beschaming; aan God de eer* Diope zonde' bij ons. Heer, bewaar Gij!" Hét was mijn bedoeling, een stukje óver dit dagboek te schrijven. Toen ik begonnen was, bleek, dat hét mij alleen maar mogelijk was deze zuivere, menselijke stem zölf te laten spreken! Moge dit dagboek voor den lozer en de lezeres van dit artikel een even kostbaar bezit worden, als het sinds jaren voor mij is. F. I. B. i182 Het vergaan van de „Titanic" 't Is vijf en twintig jaar geleden, maar *k herinner het me nog heel goed. 't Was op de Voorstraat te Dordrecht, dat honder den mensen zich verdrongen om een troepje Heil soldaten. Maar al waren daar op die mooie April- avond van het jaar 1912 zoveel mensen bij elkaar, toch was 't heel stil en rustig. En grote ontroering greep allen aan, toen daar tussen die eeuwenoude huizen het lied weerklonk? Nader mijn God, bij U, U naderbij, Zij ook de weg daartoe Een kruis voor mij! Wat dan mijn toekomst zij, U naderbij, naderbij! Nader mijn God, bij U, U naderbij! Iedereen had er van gehoord of gelezen; toen de „Titanic", het grootste schip, dat de wereld toen kende, in de donkere wateren van de oceaan weg zonk, had de scheepekapel dat bekende Engelse lied gespeeld. Deze ramp, waarbij 1513 mensen om 't leven Kapitein Smith, gezagvoerder kwamen, maakte nu 25 jaar geleden op heel de wereld een geweldige indruk. De kranten van toen waren veel kleiner dan die van onze tijd, maar alle gaven ze toch uitvoerige berichten over de vreselijke ramp; er verschenen zelfs boekjes, waarin alle bizonderheden werden verteld. En op de Zondag, die volgde op 15 April 1912, zullen er wel niet veel kerkdiensten gehouden zijn. waarin deze ontzettende gebeurtenis niet werd herdacht. Met grote belangstelling had heel de wereld de bouw van het reuzenschip gevolgd, 't Zou een drijvend .paleis worden, zo werd gezegd; alle ge mak en luxe, waarover men toen beschikte, werd aan boord van de „Titanic" gevonden. En wat wel de meeste indruk maakte was de mededeling: dit grootste schip van de wereld kan nooit zinken! Alles wat de knappe mens vermocht, had hij ■uitgestald in het machtige gevaarte met de trotse naam. Onder 't gejuich van vele duizenden was de „Ti tanic" van stapel gelopen en meer dan tweedui zend passagiers wilden de allereerste reis van 't schip meemaken. Enkort daarop had de vreselijke ramp plaats. *s Avonds om 10 uur liep de „Titanic" op een ijsberg. Kapitein Smith en zijn dappere officieren stelden alle pogingen in 't werk om 't schip vrij te krijgen, blaar spoedig werd 't hun duidelijk, dat hier geen menselijke macht meer helpen 10 April 19 li verliet de „Ti- \anic" Cher bourg" voor de eerste reis, welke tevens de laatste werd. kon. Reeds te half elf werden de eerste noodseinen uitgezonden en aanstonds werd begonnen de red dingsboten in gereedheid te brengen. „Vrouwen en kinderen 't eerst in de boten!" zo klonk het commando, en met ware heldenmoed werd door alle mannen meegewerkt dit bevel uit te voeren. Ontzettende tonelen hebben zich toen aan boord van 't fonkelnieuwe schip afgespeeld. Mannen Hoe het vergaan van de „Titanic" in beeld wer'd gebracht door een der geredde opvarenden. Vv v. .-j Hoe Tn Engels tekenaar de ondergang van de „Titanic" in beeld bracht. namen afscheid van hun vrouwen en kinderen die ze hier op aarde nooit zouden weerzien. En toen de laatste reddingsboot in zee was neer gelaten toen wisten de meer dan 1500 menschen, die nog op de „Titanic" waren achter gebleven, dat hun einde zeer nabij was. De grijsgebaarde kapitein Smith bewees in deze laatste nacht va.n zijn leven een held te zijn. Plot seling liep hij naar de verschansing en sprong van het zinkende schip. Hij had een kind gezien dat op punt was te verdrinken. Hij nam het op en zwom ermee naar de laatste reddingsboot. Men smeekte hem aan boord te komen, maar hij zwoin terug en nam zijn post in op de „Titanic", waar van nog slechts een gedeelte boven water uitstak. Niet lang daarna 't was 20 minuten over twee In de vroege morgen van 15 April zonk „Titanic" geheel weg in 't diepe zeegraf. Verschillende grote schepen, die de noodseinen van de „Titanic" hadden opgevangen, haastten zich de plaats van de ramp te bereiken. Maar eerst een paar uur na 't zinken van he£ schip was de „Carpathia" hier aangekomen. Het vond niets anders meer dan reddingsboten en stukken wrak. Van de 216S mensen, die zich aan boord van da „Titanic" bevonden, hadden er zich slechts 655 door middel van de reddingsboten kunnen redden. Dat is in 't kort de vreselijke ramp van de „Tita nic", die deze week 25 jaar geleden heel de wereld in beroering bracht. En veler ogen werden vochtig als het schone lied werd aangeheven: Schoon op mijn pelgrimspad De zon verdwijn, Rustp'aats voor 't moede hoofd Een steen moog zijn, In U verheug ik mij; Breng mij U naderbij, Nader, mijn God, bij U, U naderbij! RAADSELS I. Spreekwoord zoeken Zoek uit de onderstaande zinnen één woord, t6 dat de gekozen woorden in de volgorde der .zinnen een spreekwoord vormèn. 1. Heb je een mooi nieuw boek uit de bibliotheek gehaald? 2. Neen, ik nam bij ongeluk een boek dat ik aï kende. 3. Hoe komt het toch dat je altijd alleen uitgaat? 4. Vroeger deed. je dat toch nooit? 5. Het is alleen, omdat ik geen vriend heb. H. Welke vogel zou dat zijn? Ik ben een vogel, met een naam van vier letters- Neem m'n staart weg en ik word eeh deel van een vis. III. Verborgen rivieren. I. Ga je gang. Esther, doe alsof je thuis bent. 2. I-Ieert Tante Jo u sedert een maand niet gezien?, 3. Verleden week i^ Arend elke avond laat naar bed gega.au. IV. Ba, ra wal is dal? Welk schip komt nooit op het water? OPLOSSING van de raadsels In de vorige Kinderkrant I Een trommel. II. De Russische stad is Beval. III. De-onderdelen zijn: jaar en beurs. H< heel dus: Jaarbeurs. „Henk, als je moeder je twee appels geeft, een grote en een kleine en zij zegt erbij: de een is voor jou en de andere moet je aan je broer geven, welke appel zou je dan. zelf houden?" „Ja, welke broer bedoelt moeder, mijn grote of mijn kleine?" 1M

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1937 | | pagina 12