i GEDURIG BIJ U ZIJN Nimka Ï44S3» la'! Kinderpartij in de Sprookjeswereld door André de Jong Nadat zij de fee bedankt hadden voor de vrien delijke ontvangst, gingen Vijona en Nimka weer op stap. Wat zouden zij nu weer te zien krijgen? Niet lang daarna bereikten zij Dierenland. Dit was een bos, waar verschillende dieren woonden, die elkander geen kwaad deden. De dieren leefden»buiten. zij hadden geen huisjes waar zij in sliepen. Alleen was er een verga derplaats bij een grote eik. Toen Nimka en Vijona in 't Dierenland kwamen, was er juist vergadering voor de dieren. Vijona vroeg zich af wat er gebeurd kon zijn, omdat de dieren zo woest en toornig tegen elkander spraken. Zii nam Nimka bij zijn hand en liep naar de grote eik. Toen de dieren Vijona zagen ging er een luid gejuich op. „Jij moet ons helpen Vijona, hoor de zij van alle kanten roepen. „Stilte, beste dieren!" riep Vijona met luider stem, „wat is er aan de hand?" „Dat zullen wij vertellen Vijona", zei een ree bok. „maar wie is dat?" vroeg hij, naar Nimka wijzende. „Dat is mijn vriendje, het is een mensen kind' „Een mens!" riep de reebok verheugd, „dan kan hij ons goed helpen." De reebok draaide zich om en sprak: „Vrien den van het Dierenland, Vijona is in ons midden met een mensenkind, dat ons goed kan helpen. Toen de reebok dat had gezegd ging er een luid hoera op, alle dieren kwamen rondom Nimka staan. „Je wilt ons toch wel helpen?" riepen zij van alle kanten, „wij hebben een zeer moeiliik geval op te lossen." „Wat is dat voor een moeilijk geval?" riep Nimka luid. „Dat zal ik vertellen," riep de reebok, „ga maar onder de eik zitten." Hij nam Nimka mee naar de eik, waar Nimka een troon zag van bladeren gemaakt, waarop hij plaats nam. Toen Nimka zat begon de reebok te vertellen. „Wij hebben' zoo begon hij, „hier een haas, die toevallig in de sprookjeswereld terecht is gekomen. Nu smeekt hij of hij hier mag blijven, omdat hij op de aarde achterna wordt gezeten door mensen met honden en knalstokken bij zichWij geloven hem niet, want hij ver telt, als de knalstok afgaat, dat er vuur uit komt waarmee men gedood wordt. Zeg jij nu eens of dat waar is: of er op de aarde van die knalstokken bestaan." Nimka had aandachtig geluisterd en zei toen: „Waar is de haas?" „Die hebben wij aan een boom gebondeft, om dat hij leugens verteld heeft. „Hij vertelde geen leugens", zei Nimka, „al wat hij verteld heeft is de waarheid. Ga hem halen en breng hem bij mij!" De reebok ging heen en kwam even later terug met de haas, die hij vlak voor Nimka neerzette. „Zo, is dat nu de haas", zei Nimka. alsof hij rechter was. „Ga maar kalm zitten, heer haas, dan zal ik je onschuld bewijzen en ook dat je geen leugens hebt verteld. Beste dieren jullie hebt mij gevraagd of de haas waarheid sprak, welnu hij heeft niets dan de waarheid gezegd. Op aarde bestaan zulke knalstokken, die de naam dragen van geweren. Maar de mensen beseffen niet dat zij kwaad doen. Laat de haas hier blijven, bij jullie is hij veilig, als jullie hem wegstuurt, heb je kans dat alle dieren van de aarde hier naar toe komen. Als dat gebeurt eten ze jullie op met huid en haar, want op aarde heb je veel wilde dieren." Willy, kom je bij ons eten? Want. zie je, 'k verjaar vandaag. Maar. let op, als je wilt komen. Zorg dan voor een lege maag. Moeder kookt de fijnste hapjes. Want zij houdt zoveel van mij: Eerst wat soep en vlees en groente, En wat aardapp'len er bij Dan een pudding, maar het heerlijkst Is een grote mokkataart: Die heeft Moeder zelf gebakken Endie wordt voor 't laatst bewaard. Zorg dus, dat je veel kunt eten; Heb maar honger als een paard! Want je weet, als alles op is. Dan komt pas de mokkataart. ROEL DASMUS. Een fijn werk je voor alle jongens en meisjes. die van knutselen houden! Eerst trek je de tekening netjes over. Pink deze over trek op een stuk triplex en zang dan langs de stippellijn. Je krijgt dan een aardige, niet te lastige leg puzzle. De grotere jon pens en meis jes. maar ook de lezertjes van ons Kleu- terkrantje kunnen van deze tekening veel plezier De dieren keken angstig in 't rond, alsof zij zo n monster zagen. „Ik zou jullie aanraden om de haas hier te hou den". De dieren hadden in spanning zitten luisteren naar hetgeen Nimka vertelde. „Zie je wel zie je wel, dat ik niet gelogen heb!" riep de haas blijde uit „Neen, je hebt niet gelogen", prezen alle dieren. „Wat beslissen jullie nu?" riep Nimka met stemverheffing, „mag de haas hier blijven of moet hij weg?" „Neen", riepen de dieren luid, „hij mag hier blijven, hij behoeft niet meer naar de aarde terug". Er was groot gejuich en geroep. „Halt vrienden, even stilte!" riep de reebok, „ik heb een voorstel! Laten wij een groot feest geven ter ere van Nimka. Vijona en de haas". „Ja. ja, 'aten wij dat doen!" stemden alle die ren in en zij begonnen van vreugde te dansen en te springen. „Stilte! Stilte!" riep de reebok lachend, „laten wij eerst alles in gereedheid brengen voor het Allen stemden daarmee in en waren weldra druk aan het werk. Overal werden er tafels neergezet met allerlei lekkers. Gras, boomwor tels met regenwormen.» Nimka en Vijona hiel-* pen dapper mee, weldra was alles gereed en het feest nam een aanvang. Ook was er een orkest, dat vrolijke wijsjes speelde en de dieren dansten er bij. De reebok danste met het varken, de antiloop met de giraffe, de eend met de gans en de haas met het konijn, alles danste vrolijk op de maat van de muziek. Volgende week verder Dit is de Ruiter tjes-toren te Mon nikendam. (Een lardiq prentje om na te tekenen!) 192 'i iï&ï-ï&ïï F fftSSSP-a."1';: ZATERDAG 17 APRIL No. 16 JAARGANG 1937 Ik zal dan gedurig bij U zijn. Psalm 73 23a. Beschouwt gij dit woord eenvoudig zooals het daar staat zonder op den samenhang te letten, dan leest gij er vanzelf het verlangen van een stervend vrome in om, wanneer hij straks uit het lichaam uit zal wonen, voor eeuwig bij den Heere te mogen inwonen. Inderdaad is dit een heerlijke verwachting, opkomend uit een welverzekerd ge loof waarvoor wij diepen eerbied hebben. En in dien ooit een zieltogende zich met dit woord van Asaf troost, zal niemand hem dien troost ontne men daar hij aan andere uitspraken van het Boek der waarheid ontleend is. Niettemin is het naar de bedoeling van den dichter geen stervenswoord, maar veeleer een wonderrijk levenswoord. Leest gij den geheelen Psalm door en volgt gij aandachtig het redebeleid, dan is er niet de minste twijfel over den zin van den tekst mogelijk. Er spreekt geen doods- of eeuwigheidsverwachting uit. De Psalmist drukt er integendeel zijn levenskeuze in uit voor den tijd, die hem op aarde nog geschonken wordt. Wan neer hij zegt: „Ik zal dan gedurig bij U zijn,'v geeft hij daarmede zijn levenshouding te kennen, 't Is kort eezegd een besliste belijdenis, dat in het tegenwoordige noch hoogte, noch diepte, noch eenie ander -schepsel hem zal kunnen scheiden van de liefde Gods, een liefde, die den kinderen der nieuwe bedeeling nog veel rijker geopenbaard is in het aangezicht van Jezus Christus, onzen Heere. De dichter had het leven goed aangekeken. En inzonderheid de menschen. Hij splitst die menschen in twee soorten, en meer zijn er ook niet. De eerste soort beschrijft hij naar hun aard en lot, wanneer hij tot den Heere ze&t- „Want ziet die verre van U zijn, zullen vergaan. Bij de tweede vjegt hij ook zichzelf, zeggende: „Maar mij aangaande, het is mij goed nabij God te wezen." Dit is geen hoogmoedige taal, maar vrucht van genade. Ieder leeft van nature verre van God. Genade alléén kan dien afstand over bruggen. en ons leeren zeggen: „Ik zal dan ge durig bij U zijnl" Asaf is in een weg van feilen strijd tot deze be lijdenis gekomen. Hij telde onder do kinderen des verbonds en stond dus niet buiten den kring der genade. En toch belijdt hij in dezen Psalm, dat zijn voeten bijna uitgeweken, en zijn treden bijkans uitgeschoten waren. De raadselachtige wegen van het Godsbestuur hadden hem verward en verbijsterd. Van een rechtvaardig God scheen hij te mogen verwachten, dat het den Godvreezen- den wel zou gaan, terwijl do Goddeloozcn het voorwerp van 's Heeren toorn waren, en om di9 reden op allerlei tegenspoed en ellende schenen te kunnen rekenen. Gods gedachten zijn echter hooger dan de onze. In de werkelijkheid lagen de dingen heel andere onder Asafs oog. De Godverzakcrs hadden geen banden of moeiten als de vromen. Hun kracht was frisch. Zij werden niet geplaagd. Hun hoovaardij was onverdraaglijk, zij zetten zelf9 hun mond open tegen den hemel,men zou verwachten, dat er een bliksem tegen hen geslingerd zou wor den door de hand des Almachtigen, maar er go- beurt nietsl De Godvreczcnden hadden 't dikwijls heel zwaar, hoewel de godzaligheid óók do beloften des tegen- woordigen levens heeft. Hun werden vaak de wa teren eens Vollen bekers uitgedrukt. Asaf zelf klaagt, dat zijn straffing er eiken morgen is. Hebben de geloovigcn dan tevergeefs hun hart ge zuiverd en hun handen in onschuld gewas6chcn? IIoo is al het onrecht in het leven te verklaren? De dichter heeft lang met het zware probleem geworsteld zonder een oplossing te vinden, hij werd er slechts door aangespoord bijkans de zijde van God te verlaten, en zijn doen af te keuren,... bijkans, gelukkig niet geheel. Ter juister tijd is hij in Gods heiligdommen in gegaan. Dédr gaat hem het licht op. Men ziet diidr de dingen van hooger standpunt, omdat men er jn de sfeer van het eeuwige is. Vandaar uit be schouwd is de voorspoed der goddeloozen meer schijn dan wezen. O ja, zij bloeien soms voor een poos. Maar men ziet ze ook vaak tuimelen en vallen, want zij wandelen op glibberige wegen, waarop niemand met vaste schreden kan gaan. Hun voorspoed is niet bestendig. Er komt dik wijls plotseling een einde aan. En al zou dit niet 't geval zijn. bij het groote Einde van 't laatste gericht wordt alles vereffend. En deze onderwij zing in 't heiligdom brengt Asaf weder aan Gods zijde en ontlokt hem de keuze: „Ik zal dan ge durig bij U zijnl" <5- Ik zal dan gedurig bij U zijn!deze enkele woorden behelzen een geheel levensprogram voor do geloovigen, die zich door geloof en liefde met den levenden God verbonclen weten, en in Hem roemen als hun Hoogste Goed. De gemeenschap Gods is hun levensbodem, waarin zij hun worte len uitslaan. Zij voelen zich in alle dingen afhan kelijk van den hoogen God, die alles in zijn wijs heid bestuurt, en zoeken zijn nabijheid, waarin hun ziel eerst recht kan ademhalen, en waarvan zij telkens onder den drang des Geestes vreugdo- vol betuigen: „Mnar 't is mij goed, mijn zaligst lot. Nabij te wezen bij mijn God!" P j Hem te zijn door gebeden en dankzeggingen, alsook door de overpeinzing van zijn Woord, waar in zijn stem vertroostend en vermanend spreekt. Bij Ilem te zijn door zijn verborgen omgang ta zoeken, die bestemd is voor de zielen, daar zijn vrees in woont, en waarbij zij een diepe blik in Gods ontfermend hart slaan. Bij Hem te zijn door als Henoch met Hem ie wandelen en Hem in al onze paden te kennen; door met Hem te rade te gaan over al onze plannen en voornemens; door onze ziel. en ook ons leven en lot vol ge'oofsvertrouwen in zijn sterke hadden over te geven en het aan Hem over te laten, waartoe Hij ons gorden wil. Bij Hem te zijn,... grduriglijk! Wanneer wij ons aangezicht in tranen baden, omdat Hij ons het liefste ontnomen heeft want wéér zouden wij rijker troost vinden dan bij Hem? Maar óók op de feestelijke hoogtepunten 1e3 levens, waar wij met goedertierenheden door Hem gekroond worden; wat hebben wij. dat w'j n,pt uit zijn hand ontvangen hebben, en wie is onza dank méér waardig, dan de Gever alles eoeds? Geduriglijk bij Hem,... zonder tusschenpoos. Bij onze in rook opgegane verwachtingen; bij onze verzoekingen waartegen wij niet opgewassen zijn; bij onze wankelingen en kleinge'oovigheid; bij onze aanvechtingen en struikelingen, waarvoor wij vergeving noodig hebben. Ja. ook op ons krankb'ed en onze stervenssponde, want wie is een Helper en Redder als Hij? Ik zal dan gedurig bij U zijn! In zijn nabijheid komt er een groote stilte in da stormende, fel-bewogen ziel, het snikkende hart herkrijgt er de rust; de du'sternie wordt u 'ot licht; de innerlijke gebrokenbaid vindt er gene zing. want wie. wie is een God als Hij? groot in macht en heerschappij? Ach! hoe is het mogelijk, dat wij n'et dichter bij God leven, maar al te vaak zwichten voor da hooze machten, die ons van Hem verwijderen. Maar ook deze tijdelijke vervreemding kan over wonnen worden, indien wij schuldbelijdend iot Hem wederkecren, pleitend op den Vaam van Jezus Christus, van wien geschreven staat: „Maar mi in Christus Jezus zijt gij, die eertijds verre waart, nabij geworden door het bloed van Christus." <5 Een straatje in Porlugalcttc, In deze laatste woorden liet een wenk voor hen, die nog steeds op een afstand van God leven, en geen kennis hebben aan zijn gemeenschap, waar in alleen het ware leven bloeit. Wij ontmoeten dagelijks in onze straten honderden menschen, voor wie het geen za'ige eednehte. maar een ge dachte vol van verschrikking is, om op aarde en in de eeuwigheid voortdurend bij God te zijn. Het spreekt vanzelf, wie God niet liefheeft, zal Hem niet zoeken, mnar zijn bewuste nabijheid zooveel in hem is ontvluchten. Gemeenschap zoekt nie mand met degenen, die men haat. m-ar ieder zoekt haar met degenen, die men liefheeft en vertrouwt Het loven zonder God stelt echter hitter te leur. Hoeveel schoons het soms biedt, wat het geeft is niet meer dan een schamele nnlmoes. verge leken bij de geestelijke weelde, d'e men smaakt in de gemeenschap Gods. Wat de aarde ons schenkt, laat het hart onbevredigd en leeg. bot is op Gods gemeenschap aanselegd. en daarin alléén zal het rust en verzadiging vinden. En mu wete ieder, die ver van God de weelde zoekt, maar door vele beschnmingen heen tot het n- zicht gekomen is. dat het zonder God toch niet gaat, hij wete, dat het geloof in Jezus Christus ook hem nog den weg tot de gemeenschap Gods kan ontsluiten. Hij is de weg, do waarheid en het leven, zelfs voor hen, die tot de wereld of do zonde gezegd hebben: „Ik zal gedurig bij u zijn." Hij verstoot niemand, die met gebogen hoofd, met schaamte en rouw tot Hom komt. Hij dekt het verzondigde verleden toe door zijn zoenbloed en is machtig den verst van God afgewekene tot zijn gunstrijke gemeenschap in te leiden, en hem de gelofte in 't hart te leggen: „Ik zal dan gedu rig bij U zijn! 181i

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1937 | | pagina 11